Een officiele paardenremedie uit 1825
In het voorjaar van 1825 openbaarde er zich in onze gouw een vreemde ziekte onder de paarden. Ze kregen koorts, hun ogen puilden uit, ze lieten hun kop hangen, de eetlust verdween en vele paarden stierven van deze plaag.
De officiële veearts van West-Vlaanderen, ene L. Vande Wattyne, liet in de Verzameling der Acten van West-Vlaanderen (jg. 1825, blz. 269-271) publiceren hoe er tegen de ziekte diende opgetreden te worden.
Hij veroordeelt om te beginnen de onkundigen en hunne misbruiken. Deze wilde paardemeesters gaven de paarden aloë, kolokwint, jalappe, sené en andere heete, ontlastende middelen, welke dikwijls met een stoute hand in verdubbelde giften werden toegediend. Vele paarden kreperen van die lapmiddels.
Onze veearts weet beter. Luister wat hij voorschrijft. Alle hard voeder moet vermeden worden. Daarentegen late men dikwijls laauwe slijmige afkooksels van gruis en lijnzaad, te zamen in water gekookt, drinken. Vande Wattyne adviseert ook een weinig salpeter of sel de nitre aan dat drankje toe te voegen! Hij vervolgt aldus: Wijders geve men het zieke paard van de volgende likking:
wonder-zout of engels-zout |
4 |
oncen |
salpeter of sel de nitre |
2 |
id. |
room van wijnsteen |
1 |
id. |
poeder van heemst of papelwortel |
3 |
id. |
Dit wondermengsel diende ingegeven te worden alle drie uren een lepel vol, samen met wat honing om het paard niet af te schrikken.
Wij laten het aan onze veeartsen-lezers van Biekorf over om na te gaan welke van de twee remedies, die van de kwalzalvers ofwel die van de officiële paardemeester, het meest heilzaam was.
L.V.A.
't is ne kleine wereld als het smoort!
- wik zeggen dat men wel weinig van de wereld afweet, laat staan als er dan nog veel mist is (Veurne, 1994).