Biekorf. Jaargang 94
(1994)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
Het bouwen van een brouwerij door de geheime raad aan de minderbroeders te Diksmuide toegestaan (1540)Het is algemeen bekend dat in de Ancien Régimetijd, vóór 1789 dus, de onrechtstreekse belastingen of accijnzen, belangrijke heffingen waren om de stadskassen in Vlaanderen en elders te spijzen. In deze optiek was vooral de bieraccijns een zeer belangrijke taks; naargelang de consumptie van bier binnen de stadsmuren hoger of lager lag, bracht de belasting op het bierverbruik dus meer of minder op. Daaruit volgt dat door de stedelijke overheden angstvallig werd gewaakt om geen minder-ontvangsten te lijden door eventuele misbruiken of concurrenten. Aldus heeft de stadsmagistraat in dit verband meer dan eens moeten optreden tegen de zogenaamde ‘buitendrinkers’. Deze laatsten waren stedelingen die buiten de stadsmuren in bepaalde herbergen gingen drinken omdat aldaar de stadsaccijns niet op de verkoop en verbruik van bier werd doorgerekend. Het gebeurde dan ook meermalen dat de oprichting van herbergen even buiten de stadsgrenzen niet getolereerd werdGa naar voetnoot(1).
Hierna wordt ook even gewezen op de attentie die de schepenen hadden om het verbruik in de stad zelf optimaal te houden. Vrijgestelden van de biertaks zoals kloosters, werden er vaak op gewezen de overschotten of een deel van hun drankproduktie en consumptie, niet aan derden ter beschikking te stellen. Dit laatste had immers direkt tot gevolg dat er binnen de stad een tendens ontstond om niet belastbaar bier te verbruiken. Die laatste eventualiteit lag duidelijk aan de basis van een geschil tussen de gardiaan en de minderbroeders te Diksmuide enerzijds en de burgemeesters en de schepenen van diezelfde stad anderzijds. Op basis van een verkort arrest of dictum van de Geheime Raad, bewaard in het Algemeen Rijksarchief te Brussel, kan het essentiële daarover hierna worden medegedeeldGa naar voetnoot(2).
Het conflict tussen de minderbroeders en het Diksmuidse stadsbestuur vond zijn oorsprong in het plan van de minder- | |
[pagina 50]
| |
broeders om een eigen brouwerij in hun klooster op te richten voor de noden van de eigen gemeenschap. Het stadsbestuur was daardoor direkt gealarmeerd geworden, want er werd - terecht of ten onrechte - gevreesd dat het gebrouwde bier gedeeltelijk ook buiten het convent in de stad zelf zou ‘gedistribueerd’ worden met de reeds aangestipte gevolgen vandien voor de stadskas van DiksmuideGa naar voetnoot(3). In 1388 had Diksmuide van Filips de Stoute een octrooi kunnen verkrijgen waarin het verboden werd binnen een bepaalde afstand van de stad taveernen uit te baten en ‘negociations mechanicques’ te beoefenen. Dit octrooi, dat blijkbaar met een kwaad oog bezien werd door het bestuur van het Brugse Vrije en zijn onderhorigen in de buurt van Diksmuide, werd in 1500 bekrachtigd en in 1501 zelfs nog uitgebreid met een heel stuk verder gelegen van het oorspronkelijk toegestane gebied van de stad in het Brugse Vrije.
Later werd er daarom door het Brugse Vrije, samen met de neringdoeners uit dit gebied, een proces ingespannen tegen de stad Diksmuide, die erop stond om dit octrooi te handhaven. Op 19 mei 1537 velde de Grote Raad van Mechelen een arrest in deze sinds lang betwiste aangelegenheid en bevestigde eenvoudig het octrooi van 1388Ga naar voetnoot(4). Maar dezelfde dag 19 mei 1537 kwam er een tweede arrest vanwege de Grote Raad, waarin ongeveer dezelfde materie werd behandeld. Het Vrije had namelijk in een tweede, maar gelijklopend geding, om opheffing gevraagd van brieven die Diksmuide in 1533 had verkregen en waarbij de beperking van bepaalde beroepsuitoefeningen binnen een bepaald gebied van het Brugse Vrije in de buurt van Diksmuide werd uitgebreid tot alle ambachten voor de tijd van 20 jaar. De Grote Raad wees ook hier de eis van het Vrije af, zodat de stad Diksmuide over de hele lijn gelijk behaaldeGa naar voetnoot(5).
Bijna terzelfdertijde was er een geschil gerezen tussen de stad Diksmuide en de kasselrij Veurne, eveneens over bierverbruik en herbergen. Het kasselrijbestuur van Veurne had eerder al een vonnis verkregen tegen het Brugse Vrije in deze | |
[pagina 51]
| |
materie; de kasselrijschepenen van Veurne hadden een gunstig arrest van de Grote Raad in de wacht kunnen slepen. Op 8 april 1538 kwam de Geheime Raad dan uiteindelijk tot een compromis voor beide partijenGa naar voetnoot(6).
Uit dit alles blijkt dat de instandhouding en opvolging van de bieraccijnzen die in de stad Diksmuide werden geïnd, voor de stadsschepenen een grote zorg meebrachten en zeer nauwlettend werden bekeken. En dat inbreuken op of afwendingen van deze belastingen een teer punt waren voor de stad Diksmuide.
Het arrest van de Geheime Raad betreffende de brouwerij der minderbroeders werd uitgesproken in Den Haag op 9 augustus 1540, nadat advies was verkregen van de Raad van VlaanderenGa naar voetnoot(7). Het feit dat de zaak voor de hoogste gerechtelijke instantie van de Nederlanden werd gebracht, zal wel aan het initiatief van de kloosterorde zelf hebben gelegen. Men wilde aldus heel vlug en zonder verdere procedures met deze zaak in het reine komen om mogelijke openlijke en langdurende onzekerheden en wrijvingen in de toekomst te vermijden.
Volgens de tekst van het arrest wordt aan de minderbroeders toegestaan ‘de povoir faire et ériger une brasserie... et y brasser cervoise semblable à la petite qui se brasse en ladite ville et non meilleure’. Er wordt dus duidelijk gestipuleerd dat de toegestane brouwerij bier mag brouwen van dezelfde gewone kwaliteit als het bier in de stad en dat het bier zeker niet een betere kwaliteit mocht bezitten. Men vreesde hier dus niet alleen voor een overschot van het te brouwen bier, maar men was daarenboven blijkbaar ook beducht voor het attractieve eventuele betere ‘patersbier’, waardoor vanzelfsprekend ook de consumptie van het gewone bier in de stad zou kunnen dalen.
De licentie tot brouwen wordt overigens voorwaardelijk | |
[pagina 52]
| |
verleend, voor een periode van vier jaar, bij wijze van proefGa naar voetnoot(8). Daarenboven wordt door de Geheime Raad aan de minderbroeders bevolen aan de schepenen en burgemeesters van Diksmuide te overhandigen ‘leurs lectres patentes soubz le scel dudict couvent, qu'ilz ne useront et distribueront leur cervoise par le menu ou autrement hors de leur cloistre et au préiudice de laditte ville, sur paine d'estre privez ipso facto de l'effect de cestes’. Men stipuleert hier dus nog dat het bier niet buiten het genoemde klooster mocht verbruikt of verdeeld worden, want dan zou het privilegie terstond vervallen.
Aldus blijkt eens te meer dat de Geheime Raad over bepaalde voorrechten van kloostergemeenschappen en over de rechtmatige belangen, zelfs van kleinere steden als Diksmuide, zijn regulerende bevoegdheden wenste uit te oefenen. In tijden van het opkomende Lutheranisme en Calvinisme kon deze tussenkomst van hogerhand daarenboven een niet geringe betekenis hebben om ‘law and order’ in Vlaanderen zo goed als mogelijk te handhavenGa naar voetnoot(8).
Het eigenaardige is dat er in de historiografie van de minderbroeders van DiksmuideGa naar voetnoot(9) niets terug te vinden is dat wijst op deze aanvraag en dat ook de officiële geschiedschrijving van de stad de moeilijkheden rond de bieraccijns niet schijnt te kennenGa naar voetnoot(10).
In 1540 lag het minderbroedersklooster van Diksmuide niet binnen de stadsmuren. Het is pas na de geuzentijd, toen het klooster moest heropgebouwd worden, dat het klooster opgericht werd binnen de stad. Op het plan van J. van Deventer (circa 1550) is het klooster goed zichtbaar, maar men kan er niet uit opmaken of de brouwerij er toen reeds stondGa naar voetnoot(11). Na de heropbouw binnen de stadskern was er in het klooster zeker een brouwerij aanwezig. De kloosterplannen uit de 17de en de 18de eeuw geven de brouwerij, de kelder naast de brouwerij en de moutvloer duidelijk aan (1661). Ook na | |
[pagina 53]
| |
de grondige verbouwing van het klooster in 1753 bleef een brouwerij behouden met moutvloer, kelder en stookplaats. Dit zou zo blijven tot bij de afschaffing van het klooster in 1797Ga naar voetnoot(12). Hierin verschilde het klooster van Diksmuide in niets van de meeste andere kloosters, die zelf hun eigen bier brouwden en meestal ook in zekere mate vrijstelling van accijnsrechten hadden kunnen bekomen. Michel Baelde |
|