Biekorf. Jaargang 92
(1992)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 429]
| |
Een stove te Moorsele in de 16de eeuw?Twee keer wordt er in het Penningkohier, Moorsele, 1571, gewag gemaakt van een stoveGa naar voetnoot(1). Stove komt weliswaar vaak voor als plaatsnaamGa naar voetnoot(2). De verbogen vorm van het lidwoord de, nl. de datiefvorm der voor het vrouwelijke substantief stove wijst erop, dat het hier niet om een plaatsnaam gaat, maar wel om een stove, een badhuis. Het bestaan van een stove in Moorsele is echter onvermoed: stoven treft men meestal aan in steden. In Brugge waren ze talrijkGa naar voetnoot(3) en Kortrijk telde er verscheidene. De Stovestraat in Kortrijk ontleent haar naam aan zo'n inrichtingGa naar voetnoot(4).
Een badcultuur ontwikkelde zich al bij de Romeinen. Het baden bleef daarna in kloosters voortbestaan en, vanaf de 13de eeuw, nam het aantal badhuizen gestaag toe. Het nagestreefde doel van het baden was van hygiënische aard: dit bevorderde de reinheid van de huid en ging daardoor tegen besmettelijke ziekten in, zoals melaatsheid. Mannen en vrouwen baadden gescheiden, maar in latere tijd werd de scheiding soms opgeheven en het baden geschiedde dus vaak gemengd. Uit verscheidene afbeeldingen blijkt dat de hygiënische overwegingen niet altijd de overhand kregen. Het badleven gaf soms aanleiding tot losbandigheid, de stoven genoten een slechte faam en werden wel eens met bordelen gelijkgesteld.
Met de contrareformatie geraakten vele stoven in verval ten gevolge van de felle tegenstand van de geestelijkheid. Wat op zedelijk gebied verwerpelijk was, werd tijdens de contrareformatie ten zeerste bestreden.
Hoe druk de stove van Moorsele bezocht werd kunnen we niet achterhalen. Bij gebrek aan toponymische gegevens in het kohier kunnen we haar juiste ligging ook niet bepalen. Stoven werden naar alle waarschijnlijkheid slechts door de vermogende lieden bezocht. | |
[pagina 430]
| |
Wellicht is de aanwezigheid van een huus van playsancenGa naar voetnoot(5), d.i. een woning waar edellieden verbleven voor hun vermaak, daar niet vreemd aan.
Bestonden er nog andere stoven op het platteland? J. Deleye |
|