| |
| |
| |
Muziek te Brugge in de middeleeuwen
Een commentaar bij R. Strohm, Music in late Medieval Bruges, Oxford 1985
Toen graaf Karel in 1127 neergestoken werd op de bovengaanderij van de Sint-Donaaskerk vluchtte één van de daders in de orgelkast dichtbij. Meteen de eerste aanduiding van muziekmaken te Brugge in de vroege middeleeuwen.
Hoe gebeurde de samenwerking tussen canters en organist? Bestonden naast het orgel ook andere vervangingsinstrumenten, welke waren dan te Brugge voorhanden als stemmen omheen de tenor? Was de organist, die aanvankelijk zelf het orgel aanblies, terzelfdertijd ook klokkenspeler?
| |
De choralen
Wij weten dat in 1238 de broeders of kanunniken van de Sint-Donaaskerk ondersteund worden door dertig zangertjes, choralen in last van de koorgemeenschap. Blijkbaar was dat getal te hoog en bij een volgende vermelding in 1312 is hun getal teruggevallen op acht. Zij moeten een goede stem bezitten, dociel, makkelijk handelbaar zijn, duidelijk herkenbaar aan hun kroonvormig geschoren tonsuur. Tot 20 keer per jaar zal die worden bijgeknipt. De gehele duur van de officies moeten zij psalmzingend aanwezig blijven. Hiervoor worden zij niet bijkomend vergoed. Zij zullen wel te rechter tijd promotie maken. Voor hen zijn wel ‘invallers’ of refectionalen voorzien, dertien in getal in 1403, die mee aanzitten in de refter.
In 1421 blijkt het gehele huishouden van het zingen definitief te zijn geregeld. De choralen, geleid door de magister cantus of zangmeester, zijn nu vier in getal met een perfecte kennis van contrapunt, maat, zangtechniek, gelijk aan die van de 12 ghesellen vander musijcke, volwassen kapelanen. Elke dag zingen zij de Missa de Salve - een polyfone Mariamis gezongen in de O.L. Vrouwkapel achter het koor - terwijl zij om 09.00 u en 15.00 u in het koor hoogmis en vespers mee-vieren. De refectionalen, negen in getal, worden nu opgeleid door een succentor, subcantor, zodat er steeds overschot aan zangers bestaat.
De Salve-mis als Mariacultus wordt muzikaal uitgebreid in
| |
| |
1434 door het zingen op zaterdag vóór het beeld van de Madonna in de beuk van de kerk; waaruit dan in 1483 de Salve-concerten ontstaan die doorgaan elke vrije marktdag en gegeven worden door vier, later vijf stadsminstrelen, na de laudes Mariae in de kerk zelf. Deze concerten worden wel door de stad gesponsord.
Ook in de Brugse Lieve-Vrouwkerk heeft een parallellopende organisatie van het zingen plaats gevonden. Vanaf 1446 wordt er regelmatig polyfoon gezongen; er is sprake van 18, in 1460 zelfs van 40 kinderen die bij de dienst worden betrokken. Met de fundaties voor Lodewijk van Gruuthuse en Maria van Bourgondië, 1474 resp. 1483, gebeurt dan definitief de scheiding tussen zangertjes en scolares, studenten alleen. Ook de Sint-Jacobkerk slaagt erin ca. 1400 met vier choralen partij te geven aan de volwassen zangers, de Walburgakerk vanaf 1455.. De Salvatorkerk kan pas vanaf 1508 gelijke tred houden met de cantorijen van O.L. Vrouw- en de Donaaskerk. Het Brugse model blijkt overigens bij voorbeeld in 1425 reeds model te staan voor cantorijen in de Sint-Pieterkerk te Rijsel en de Sainte-Chapelle te Dijon. Dat de volwassen canters over en weer gaan zingen en bij de hoogst biedende het vaakst, is een evidente opmerking.
| |
Klanken in de stad
De vroegste broeders en monniken in stad (Sint-Donaas, 940, Den Eeckhoutte, 11de eeuw, en Sint-Andries, 1100) zullen naast het psalmzingen met orgel zich even snel van hun beiaarden hebben bediend. Het is overigens veelal dezelfde persoon die beide instrumenten bedient. Men spreekt in de bronnen over luuds van clocken, over scellen, grooten gheluude, zeven cloppen, dus gradaties in het intoneren. Soms werd ook het ritme bewaard: met der aldermeeste clocke ghenaempt Loy drie poozen van zeven cloppen... te weten de twee eerste poozen traghelic ende de laetste pooze wat lichtere... Sterft Keizer Karel (wij zijn dan al in de 16de eeuw), dan wordt de grootste klok Donaes vier dagen na mekaar gedurende drie uur geluid. De organist krijgt daarvoor zowat een jaarsalaris. Daarnaast bestaat de campana, in Sint-Donaas meest de doodsklok, de bruudclocke, de werc- en brandtcloc, de avondclocke (van 17.00 of 20.00 u), de clocke vander maeltijd (12.00 u), en klokken die geslagen worden om het onweer te verdrijven. Dit laatste gebeurde b.vb. in 1557 nog
| |
| |
zes keer in St.-Donaas. Elke stad zal zo haar privé-gehorigheid hebben gehad die heel belangrijk was om er het openbare leven een normaal verloop te geven.
Waren de signalen uit kerk en halletoren lange tijd tijdssignalen, meest voor werk en justitie, dan duiden klokken ook de niet tegen te houden gang van processies aan. Nog in 1306 betaalt men in Sint-Donaas 5 sch. par. voor de klokkenluiders bij de Bloedprocessie: een kwalijke gewoonte, zegt de kerkfabriek, wat duidelijk stelt dat dit luiden deel uitmaakt van de normale opdracht van de pulsatores, de aandrijvers van de klokken. In de functie van wakers en coördinatoren zien wij de eerste trompers en blazers verschijnen in de stadsrekeningen. Minstrelen zijn aanwezig bij de Guldensporenslag, bij het zeegevecht voor Sluis (1336): vandat si trompten ende pepen: als (krijgs)trompetters en pijpers. Zij komen voor vanaf 1292 wanneer zij een subsidie krijgen om naar Arras naar de H. Kandelaar te pelgrimeren. Of gewoon als istriones, kunsten- en grollenmakers, die de aandacht moeten afleiden van het gruwelijke oorlogswerk.
Een heuse school voor minstrelen blijkt te Brugge te hebben bestaan buten Caermers, in de havenwijk dus, in 1348, met stadssubsidiëring, net als de ontelbare processies. De oudst genoteerde liep met kruisbeelden en relieken weg uit de Donaaskerk na de moord op Karel de Goede; en processies op de feestdagen, zoals die van Sint-Donaas, waarbij tubisonantes, bucinatores, trompetters van stadswege de dag inblazen. Uitvoerig komt dit processielopen op gang vanaf 1420 wanneer na Valenciennes ook te Brugge via processies-generaal de hemel geweld wordt aangedaan bij de geringste tegenspoed. Wellicht hierdoor beschikken stadsspeellieden reeds in de 14de eeuw over een eigen kapel in Sint-Baselis, vanaf 1421 op de Speelmansrei waar zij de heilige Wilgefortis, de heilige met de baard i.p.v. het Santo Voltokruis in alle vrolijkheid kunnen vieren; en over een eigen oefenlokaal op het Zand. Broodnodig wanneer men bedenkt dat in 1527 bij Hallegebod 29 feestdagen naast alle aposteldagen en alle zondagen bevolen wordt neerstelic te vieren ende onderhoudene, zonder alsdan eenich tijdelic werc ambocht oft neeringhe te moghen doene. Honderd dagen vrij. Duidelijk moet de stad dit vrij zijn begeleiden, organiseren, mee betalen, om het niet in de fout te laten gaan. En ook het parcours ligt vast: Kruispoort-Burg-Prinsenhof voor de blijde inkomsten; Sint- | |
| |
Donaas, O.L. Vrouwkerk, Sint-Salvator, Sint-Donaas voor de processies-generaal; Hoogstraat, Molenbrug, Predikherenstraat, Wollestraat, Markt, Sint-Donaas voor de beperkte, moeizame gang; of rond de stadswallen en -heiligdommen heen lopen een gehele dag, H. Bloeddag; of pelgrimeren naar Sint-Lenaert te Dudzele of de Lieve-Vrouw te Aardenburg, in grootse optocht van vlaggen en alle slag- en koperwerk en relieken die men rijk is. Er bleven processionales bewaard waarbij elk plein, elke kerk, elke herinnering alleen aan vroeger een eigen hymne kreeg zodat de stad een
Civitas Dei kon worden vnlk. op de dag van Kruisvinding, wanneer de H. Bloedprocessie uittrok.
| |
De 100 feesten
De 100 feesten voor Brugge groeiden duidelijk uit de 4 Vrouwendagen, aangevuld met Maria-Visitatie, Maria-Conceptie, de Zeven Weedommen van Maria en het feest van O.L. Vrouw van Melane, beide laatste met 1494 en 1498 als stichting. Omheen twee van de drie Nataeldagen, Pasen en Pinksteren, loopt dan een krans van feestvieringen, van de dag vóór Palmzondag tot Triniteit, met als hoogtepunten de stoet der Palmdragers op Palmzondag, het Kreupelenfeest op de vierde Sinksendag, en het Paasfeest dat naer twijen van de vonte meteen het nieuwe jaarcijfer gaf. In mei komen daarbij Kruisvinding en Sacramentsdag met elke vrijdag erna, tot eind juli, stoeten vanuit de Baseliskerk. En voor het gehele jaar dan de ontelbare volksfeesten. Zowel fraaie en antikiserende heiligen-met-broederschap als toevallige relieken, het ezelsfeest en dertiendag, coude markt en coude messe op pietersdag, de naakte Maria Egyptiaca en Wilgefortis, net als Magdalena, Cornelis, Barbara met eigen kapel; Sint-Jan met therapie voor epileptici. Sint-Leonard net als Machuut en Sint-Jan op 6 mei reeds vanaf 1400 gevierd mét eigen polyfone mis hors du coeur avec six compagnons portans habit... En verder het Beianenfeest, feest van de vernieuwing van de Wet in september, en tenslotte Kerstmis en Innocentes om het jaar te sluiten.
| |
De bewaarde codexen
Bovenstaand calendarium is heel belangrijk voor de reconstructie van het verdwenen Brugse patrimonium. Net als Er-
| |
| |
Brugs calendarium
|
Jan |
1 |
Besnijdenesse |
|
Ezelsfeest |
|
5 |
Dertienavond |
|
6 |
Driekoningen |
|
Verloren maandagh |
|
17 |
Antonius abbas |
|
21 |
Agnes |
|
25 |
Sinte Pauwelsdagh |
Feb |
2 |
Lichtmesse, purificatio |
|
6 |
Amandus en Vedastus |
|
8 |
Apollonia |
|
20 |
Eleutherius |
|
22 |
Sinte Pietersdagh, coude messe |
Mar |
17 |
Gertrudis |
|
21 |
Benedictus abbas |
|
25 |
Annunciatie |
Apr |
2 |
Maria Egyptiaca |
|
VII Weedommen van Maria |
|
Palmzondag |
|
Pasen Hemelvaart (Assensioensdagh) |
|
25 |
Sinte Marcxdaghe |
|
30 |
Quirinus |
Mei |
3 |
Kruisvinding, Kruisdagen |
|
6 |
St.-Jan ante portam latinam |
|
Pinksteren, Kreupelenfeest |
|
Triniteit |
|
26 |
Sacramentsdagh |
Jun |
5 |
Bonifaas |
|
14 |
Baselis |
|
24 |
Sinte Jansdach, midzomer |
|
29 |
Petrus en Paulus |
Jul |
2 |
Maria-Visitatie |
|
20 |
Margaretha, Wilgefortis |
|
22 |
Maria-Magdalena |
|
25 |
Jacobsdagh |
|
26 |
Anna |
Aug |
4 |
Walburgis |
|
10 |
Laurentius |
|
15 |
Assumptie |
|
16 |
Arnulf |
Sep |
1 |
Gilles; Feeste vanden Miraculen v.d. VII Weeden; Beianenfeest |
|
7 |
Adriaan |
|
8 |
Onser-Vrauwe-gheboorte |
|
9 |
Audomarus |
|
14 |
Aldercrucendach |
| |
| |
|
16 |
Cornelisdagh |
|
29 |
Michiel |
Okt |
1 |
Bavo |
|
3 |
Franciscus |
|
14 |
Donaas |
|
18 |
Sinte Luucxdagh |
|
21 |
Ursula en de 11.000 maagden |
Nov |
1 |
Alderheleghen |
|
11 |
Maertinsdagh |
|
15 |
Machutus |
|
19 |
Elisabeth |
|
21 |
Marie-Presentatie, O.L. Vrouw van Melane |
|
22 |
Cecilia |
|
25 |
Katherina |
|
27 |
Maximus |
|
30 |
Andriesdaghen |
Dec |
1 |
Elooi |
|
4 |
Barbara |
|
6 |
Nikolaas |
|
8 |
Conceptio Mariȩ Virginis |
|
13 |
Lucia |
|
25 |
Kerstmis, midwinter |
|
26 |
Stevinsdagh |
|
27 |
Johannes ev. |
|
28 |
Alderkyndrendagh; Innocentes |
|
31 |
Nieuwe avent |
asmus destijds alle bibliotheken onderzocht op handschriften van Bijbel en Kerkvaders, zijn op vandaag muziekhistorici in de weer de Brugse en andere meesterwerken terug te vinden in de bibliotheekcollecties in binnen- en buitenland.
Tot nog toe bleek dat er een effectieve band heeft bestaan tussen musici te Brugge en musici te 's Hertogenbosch; tussen kooplieden uit Firenze en Lucca te Brugge en hun muziekminnend thuisland; dat Engelse componisten als Leonel Power, John Forrest (1430), als Walter Frye, John Plummer en John Stone (1470, als leden van de delegaties van de bisschoppen van Londen, van Winchester, van de Earl of Derby, van de hertog van Lancaster) muziek meebrachten naar de te Brugge gevierde feesten. Wij weten dat b.vb. zowel J. Ockeghem in de XVde eeuw, als Adr. Willaert in de XVIde eeuw voor feestviering in de Sint-Donaaskerk composities hebben doorgegeven, hoewel zij verder niet thuis horen in de Brugse structuren. Het is boeiend het recente onderzoek op een rij te zetten.
| |
| |
| |
L. Power - P. Vinderhoudt - F. Royllaert.
De oudst te Brugge bewaarde notulatie dateert uit de 13de eeuw; het betreft de sequentie Hodie nata est beata virgo Maria (Stadsbibliotheek Brugge, Hs. 139). Even gregoriaans van overlevering is de hymne O sanctissime presul christi Donaciane, bewaard op een losse folio op Stadsarchief Brugge, XIVde eeuw. Hiervan bleef een polyfone bewerking bewaard uit 1430, in de stijl van L. Power.
De tekst gaat als volgt:
O bijzonder duurbare medestander van Christus, Donaas, opgenomen in de koren der engelen, gij die de vreugde der uitverkorenen deelt, sta ons zonder ophouden bij, verdedig ons naar lichaam en ziel tegen onze belagers, aanhoor de gebeden van hen die voor u uitgestrekt liggen in gebed... Verheug u Francia en gans Gallia, verheug u, nog meer edel geworden door het bisschop zijn van zo een man...
De polyfone omwerking kan bedoeld zijn ofwel voor het huwelijk van Isabella van Portugal met Filips de Goede of was gewoon één der gezangen bij de installatie van de orde van het Gulden Vlies. Een iets oudere compositie uit 1380-1382, aangemaakt naar aanleiding van de overwinning van Lodewijk van Male op Gent, Comes Flandriȩ, is zeker het werk van de zangmeester Petrus Vinderhoudt. Het thema is genomen uit de tonen van de beiaard van de Donaaskerk, terwijl de tenortekst een parafrase is op de Magnificat-antifoon ‘Prijs de heer met klinkende cymbalen’. De eerste bovenstem zingt: ‘Graaf van Vlaanderen, bloem van een overwinnaar, nu moogt gij aan allen verschijnen, in welluidende harmonie wordt gij ontvangen, met precieuze kunst, met tintelende muziek die heen en weer beweegt en weer terugvalt en zo zingt, dat de kwaden niet opnieuw in kwaad hervallen, maar naar boven worden getrokken’. Ook in de muzikale frases is deze eb- en vloedbeweging waarneembaar.
Boethius armonicus perfectus: Boethius de perfecte musicus laat de harten van de vromen opspringen van vreugde bij het geluid der cymbalen, ongelijk klinkend in hemelse lof voor deze late vrede. Prijs de Heer in elke ster, zo ook deze stad Brugge, stad van Lodewijk, verrukkelijk in zijn alomgehorig klokkenspel.
De tweede bovenstem gaat dan als volgt verder: Heerser over het geschapene, dit springen der klanken wil u eren, wil
| |
| |
de hemelse scharen nabootsen. Klank valt bij klank. Dankbaar zingt Brugge de lof van de Heer; klank wordt ritme; wijsheid vervult het hart van hem die lofprijst. Het zwaard zal niet wreken, alleen de klanken van zijn redder ordenen.
Deze roem van het Brugse landschap wordt nog in de 16de eeuw te Brugge hernomen wanneer de scholaster Jacob de Meyere in zijn Rerum Flandricarum Tomi X de lof schrijft van de stedelijke architectuur waarin kerken en klokketorens opklinken in een wonderbaarlijk gebeier. Midden deze zang van cantilenen, schrijft De Meyere, wordt de eigen bevolking pas opgevoed.
De compositie Rex Karole, Johannis genite uit 1375 is een hulde aan de Franse koning Karel V, zoon van Jan II, naar aanleiding van de vredesbesprekingen met Henegouwen - Holland - Zeeland en Vlaanderen. De auteur Filip Royllaert (zijn connexie met Brugge kon nog niet worden teruggevonden in andere bronnen) roemt er Karel V (net als Lodewijk van Male) als vredesvorst en het mottet is aan de Madonna opgedragen met een referentie naar de antifoon Alma redemptoris mater. Het bleef mét drie andere motetten bewaard in het discantboek van de Bossche confraterniteit van O.L. Vrouw uit 1423-1424. Het toont meteen op welke manier muziek snel werd doorgegeven.
| |
Thomas Fabri.
Een heel speciale ballade van de hand van Thomas Fabri, zangmeester (1412-1415) aan de Sint-Donaaskerk, brengt dan zowel politieke als economische elementen aan in een periode waarin Brugge afglijdt van rijkdom naar armoede. De tekst vertoont vrij grote vormgelijkenissen met de openingsrefreinen van het gelijktijdige Gruuthusehandschrift:
Ach Vlaendren, vrie hedel aert
wylen werstu verre bekent.
Zo ziis du noch, maer tedien waert
draghet mit menich serpent...
Ach Vlaendren wat mach bedieden
dattu zo sere ziis ghehaet;
en du ne daets noyt goede lieden
die te di quamen eenich quaet...
Vlaanderen wordt aangespoord getrouw zijn graaf te dienen en meer aandacht te geven aan hen die zijn ondergang beramen. De tekst staat qua inhoud dan heel dicht bij het
| |
| |
Vaticinium van Lubbert Hautscilt, abt van den Eeckhoute (†1417). Hierin had de geleerde abt de ondergang van Vlaanderen voorspeld: Brugge is een leeg vat geworden, Ieper ziek en uitgeput, Rijsel en Dowaai onstandvastig; uit volle borsten geef jij, Vlaanderen, je moedermelk aan vreemden; met jou melk ben je bezig wolven sterk te maken. Bedrieglijk Fortuin, wanneer keer je dit onberekenbare rad?
Het is boeiend te zien hoe in deze ballade een traditie van voorstelling inzet die Brugge officieel zal aanhouden tot 1515, wanneer Karel V als graaf van Vlaanderen gevraagd wordt de neergang van de koopmanschap te keren. De compositie bleef bewaard op de Cisterciënserbibliotheek van Heiligenkreuz. Net als in het Gruuthusehandschrift - deze codex, in privé-bezit bestaat uit 147 gezelschapsliederen, 16 minneliederen en 7 gebeden - met 1400 als approximatieve datum, zijn de andere toonzettingen van Fabri, ook in Heiligenkreuz bewaard, vrolijker.
Vooreerst een puzzel-canon, duidelijk een schertsbrief aan een Brugse vriend Buclarus (van buccus, zot, babbelziek, en clarus, voor elkeen duidelijk te merken): Buclarus, ik smeek je, vanwege onze liefde voor de toonladder, breng dit even in harmonie. Dauw van Bacchus, besprenkel mij, dompel mij onder. Je kent me. Stel je vlucht over zee even uit. Ik vraag je een melodie. Met wat puzzelen kan iedereen zoiets. Ik wil bij je op bezoek komen, met jou op Bacchus drinken, de gehele toonladder begaan. Ga jij maar door met je beleren, knoop de zangen aan mekaar, doorloop je gehele boetiek, red dan toch jezelf. Buclarus, heel oprecht, vanwege de tonen die wij lief hebben, maak hier harmonie en ritme van.
Een duidelijk muzikale brief met veel compositiemogelijkheden. Zo ook het tweede voorbeeld: Buclarus, waarom ging je dan weg van Veurne; ik had zo graag met jou de gehele toonladder gezongen. Men roddelt dat je op zee bent voor Nieuwpoort en het best naar je zin hebt. Mij om het even, ik wil je groeten. Ik groet hem die over de zee wandelt om zich te zuiveren. Zing deze vlucht zachtjes. En bemin niet een ander. Want je weet dat ik het nauwlettend toonzingen bemin; waaruit, dat weten wij beide, alle Muzen ontstaan.
Dubbelzinnige teksten vol beginnende renaissance tenzij dit hier een aansluiten is bij de meiliederen te Brugge en de gehele heester-civilisatie: kleinere beluiken buiten het stads- | |
| |
centrum gelegen met galerijen, hekkens, schutsel en wandelpaden, tuinen, rozenhagen, balies en zitsteden waar men met drank en poëzie het minnespel bedrijft. Het Gruuthuse-handschrift geeft over de nummers 129-136 een echo van dit meispelen. De polyfone liederen aan het Bourgondische hof hebben er overigens overal verwijzingen naar:
On doibt bien aymer l'oiselet
Ce moys de may sur le muguet
Tant comme la nuit dure...
Ook Antoon de Fevijn (1470-1512) brengt in zijn Il fait bon aymer l'oyselet opnieuw correcties aan het schema:
Il nest plaisir quel quil soit
Ook dit is een meilied, doch de tenorstem repeteert twee keer het maat houden, voorloper van Plantins Posseder seul sans bruit une femme fidèle, tijdgenoot van de dolce anima Rosabella van Gilles Joye.
| |
l'Homme armé
We zijn aan het keerpunt van de middeleeuwen en nieuwe tijd. Brugge bezat in de 15de eeuw in figuren als Gilles Joye en Jacob Obrecht hoogtepunten van ars nova in de Nederlanden. Beide werden door Hans Memlinck geconterfeit en waren reëel aanwezig in de Donaaskerk, dit in tegenstelling tot de meergeroemde Guillaume Dufay en Gilles Binchois, voor wie Brugge behalve een supplementair inkomen zeker ook opname betekende van hun oeuvre in de uitvoeringspraktijk van de Donaaskerk. Zo werden ook missen van Jan Ockeghem, in 1467 l'Homme armé, in 1475 de Missa Mimi, in 1476 de Missa de cuiusvis tono (naast in 1475 een Magnificat van zijn hand) gewoon toegevoegd aan het repertoire, zonder dat uitdrukkelijk vermeld wordt wat de aanleiding hiertoe was. 1467 b.vb. is een bijzonder goed jaar voor de toevoeging van de Homme Armé gezien dat het huwelijksjaar is van Karel de Stoute met Margaretha van York. Deze Homme Armé bedoelt Karel zelf te zijn die de doubté Turcq dringend wil verslaan, daar waar de kruistochtidee van Filips de Goede
| |
| |
door diens overlijden geheel verleden tijd is geworden. Het lied is een éénstemmige militaire compositie van een enorme expressiviteit, waarschuwing en straatkreet tegelijk.
L'homme, l'homme, l'homme armé
L'homme armé doibt on doubter, doibt on doubter.
Que chascun se viegne armer d'un haubregon de fer.
L'homme, l'homme, l'homme armé,
L'homme armé doibt on doubter.
Dat elkeen zijn maliënkolder aantrekke, de gewapende man immers moet men vrezen. Het werd overigens overal uitgebazuind. Dit thema sloeg zo aan dat tussen 1465 en 1580 niet minder dan 36 missen (Dufay, 1465-70; Ockeghem 1467, Busnois 1465 etc.) op dit thema werden gecomponeerd. Het meest omvangrijk werd de dertigdelige cyclus uit ca. 1465 - het betreft vijf vierstemmige en een zesde vijfstemmige mis - bewaard op de Bibliotheca Nazionale te Napels, en op vandaag zonder twijfel toegeschreven aan Antoine Busnois. Busnois laat die homme armé zelf in de tenor ritmeaanwijzingen geven, dit uiteraard in de niet-mistekst: ambulat hic armatus homo. Doch zelfs in het Kyrie van de tweede mis luidt de tekst Kyrie cuius virtute vir armatus tute... Voor Karel de Stoute moet de verwijzing naar zijn militaire onverschrokkenheid bijzonder verlokkelijk zijn geweest.
Dat de 15de eeuw heel sterk muzikaal kon eindigen in de Brugse Sint-Salvatorkerk is dan precies door de benoeming dáár van diezelfde Antoine Busnois in 1492. In de Sint-Donaaskerk bleven van de organist Jacob Couterman opnieuw meiliederen bekend, hoewel hijzelf noch als scriptor noch als componist blijkt op te treden in onze bronnen. Doch dit is wel meer het geval: Clemens non Papa zette naast psalmen ook reeksen liefdesliederen op muziek, net als in diezelfde 16de eeuw die andere kapelmeester L. Hellinck Lutherse psalmen toonzette, die pas bij zijn dood in Wittenberg werden gepubliceerd en dit zonder commentaar vanuit Brugge. Deze Lupus Hellinck, een geheel eigen produkt van de Brugse school zou in Jac. Clemens, Benedict Appenzellern, Andries Pevernage waardige vennoten in de eigen en andere Brugse kerken vinden, net als Alianus de Groote en Jeroom de
| |
| |
Clibano (uit 's Hertogenbosch) Obrechts voorgangers en opvolgers waren geweest, op het einde van de XVde eeuw.
A. Dewitte
| |
Bibliografie
De studie van het muziekleven te Brugge vond zijn origine in de opzet van E. Vander Straeten, La Musique aux Pays-Bas, 1867-88 dat begeleid werd door deelstudies als Les Musiciens Néerlandais en Italie, 1882, en Espagne, 1885. Precies door dit onderzoek had hij de archivarissen attent gemaakt op de enorme rijkdom aan archiefmateriaal wat leidde tot o.m. L. Gilliodts Van Severen, Les ménestrels de Bruges, in 1912-13 gepubliceerd, en de uitgebreide studies A.C. De Schrevel over het muziekleven in de Donaaskerk tot 1570 in Histoire du Séminaire de Bruges, 1895, en D. Vande Casteele, ten aanzien van de Salvator-kerk: Extraits des Registres capitulaires de St. Sauveur, 1870.
J. Weale die in dezelfde periode nota's verzamelde over de kunstambachten noteerde evengoed, doch op verkorte manier, wat hij vond aan gegevens over orgels en orgelbouwers. Die werden ongecontroleerd opnieuw gebruikt bij M.A. Vente en F. Peeters, De orgelkunst in de Nederlanden, 1971, een opus magnum voorbereid door de studie van M.A. Vente, Proeve van een repertorium van de archivalia betrekking hebbend op het Nederlands orgel en zijn makers tot omstreeks 1630, uit 1953.
In 1953 resp. 1967 werd door H. Angles op het Utrechts 5e. Kongres van de Société Intern. de Musicologie een mededeling gehouden Les musiciens flamands en Espagne et leur influence sur la polyphonie espagnole, Amsterdam, 1953 terwijl P. Becquart in 1967 het boek Musiciens Néerlandais à la cour de Madrid uitgaf. Prof. Robijns van de KUL publiceerde in 1960 in Kirchenmusikalisches Jahrbuch een boeiende bijdrage over Eine Musikhandschrift des frühen 16. Jahrhunderts im Zeichen der Verehrung Unserer Lieben Frau der Sieben Schmerzen uit de Salvatorkerk. Ant. de Févin komt voor in een editie Howard Mayer Brown, Theatrical Chansons of the Fifteenth and Early Sixteenth Centuries, Harvard Univ. Press 1963.
G. Diehl tenslotte maakte een doctorale dissertatie over het Hs. Cambrai 124, The Partbooks of a Renaissance Merchant, Ph. D. diss., Univ. of Pensylvania, direct op de Jacobkerk geaxeerd.
Tot daar de voorgeschiedenis van onze tekst die een leidraad poogt te zijn ook bij de nieuwe archivalische vindingen die wij publiceerden vanaf 1967 ten aanzien van St.-Salvator-, de Lieve Vrouwkerk, de Jacob- en de Gilleskerk en Sint-Donaas: dit laatste, net als de studie over de Salvatorkerk, in een uitgebreide tekst Gegevens betreffende het muziekleven in de voormalige Sint-Donaaskerk te Brugge 1251-1600, Hand. Emulatie Brugge 1975.
Het opentrekken van alle registers t.a.v. de muziek te Brugge gebeurde daarna op gelukkige wijze in 1985 middels de studie van R. Strohm, Music in Medieval Bruges, die zelfstandig archiefwerk ver- | |
| |
richtte op het archief van de Carmers en het Lucca-koorboek. Ondertussen kwam op het Brugse Rijksarchief het kerkarchief van de Walburgakerk open voor consultatie, net als een reeks bijzonder kostbare archivalia van de Lieve-Vrouwkerk opnieuw gedeponeerd werden. Zodat ook daaruit een groep nieuwe gegevens kunnen worden toegevoegd aan bovenstaande synthese. Tenslotte was E.I. Strubbe en L. Voet, De chronologie van de Middeleeuwen en de Moderne Tijden in de Nederlanden, 1960, van ontzettende hulp bij de samenstelling van het Brugs Calendarium.
A. Dewitte
|
|