Biekorf. Jaargang 92
(1992)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 329]
| |
De receptie van 1302 in de 16de eeuwOnder nr. 8/931 wordt sinds kort op de Brugse Stadsbibliotheek een druk, Nürenberg, J. Petreius, 1538, bewaard van het Compendium Chronicorum Flandriae, per Jacobum Meyerum Balliolensem, 133 fol., met eventueel als vroegste bezitter Carolus a Schoore.
Waar Jacob de Meyere zijn tekst eindigde in 1271 zou zijn neef Antoon de Meyere bij een ‘heruitgave’ uit 1561, J. Grapheus, Antwerpen de 133 fol. groeperen in 9 boeken en doorgaan met Boek 10. Op de 374 fol. van de nieuwe uitgave waren alleen de fol. 1-81 een reprint van 1538.
Boeiend is nu dat de bezitter uit de 16de eeuw - de Van Schoores waren voldoende bekend als politieke figuren - iets meer dan één fol. in handschrift toevoegde vanaf de datum 1286: Philippus rex mense octobri diem XVII cui successit in regno... om op de onbedrukte fol. 134 een groter verhaal neer te schrijven dat niets te zien heeft met de tekst van Antoon de Meyere, die Petrus cognomine Rex een plebeier noemt, klein van postuur, niet erg vriendelijk van gezicht, Fransonkundig en Jan Breydel, een volkstribuun (fol. 90v.). De tekst begint op fol. 134 na een afsnijding bij het binden van het boek in de 18de eeuw. | |
1302...Adversus quos rex Jacobum S. Pauli misit qui Brugis receptus est; verum ad unum omnes eius milites... nocte a Flandris interfectus estGa naar voetnoot(1). Jacobus fuga sibi salutem peperit. Quo facto indignatus rex Philippus Robertum bonum Arthesii comitem cum valida manu in Flandriam misit, qui et ipse cum toto exercitu fugatus fususque a Flandris est apud brugas et cortracum ab opidanis qui verum (baculis) ac fustis aliisque similibus instrumentis ta(n)tum armati erant. In eo conflictu ceciderunt ducenti equites Galli ex quibus Robert comes Atrebatensis, Godofried Brabantius cognatus eius, comes Danmale, Joannes filius comitis Hannoniȩ, Rodulphus de Neelle comestabilis Franciȩ, Jacobus de Sancto Paulo, alii quoque plurimum. | |
[pagina 330]
| |
alio apud Insulas ducentos equites et pedites fu(gi)entes, Postremo quatuor milia apud S. Odomarum; qua re adeo Flandri indignati fuerunt ut copiosissimo exercitu Morinum, quȩ in regis ditione erat, oppugnarunt et expugnatum vastarunt. De gehele tekst is zwak in de naamvoering, geeft getallen als 100.000 voor het leger van de Franse koning en verliezen voor de Vlamingen na 1302 van 800, 15.000, 200 daarna bij Rijsel en 4.000 bij St. Omer en 6.000 man op de vlucht bij de Pevelenberg. De argeloze manier waarop de Guldensporenslag uit 1302 wordt beschreven, als zouden de stedelingen met amechtige wapens dit Franse leger hebben verslagen, is wellicht het meest opvallend. Zoals ook het eindigen van het Chronicon zelf nét vóór de Moerlemaaie. A. Dewitte |
|