Biekorf. Jaargang 92
(1992)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 113]
| |
[Nummer 2]Zoveel kinderen als er dagen zijn in het jaarEr was eens een vrouw die zo arm was dat ze uit bedelen ging. Ze was moeder van een tweeling en om medelijden op te wekken droeg ze op haar bedeltochten haar twee kleine kinderen met zich mee. Ze klopte aan bij een rijke vrouw aan wie ze een aalmoes vroeg. Toen de rijke dame de vrouw met haar tweeling zag, zegde ze verontwaardigd dat ze niets wou geven, want dat de bedelares de tweeling onmogelijk bij één en dezelfde vader had gewonnen, dat ze in overspel had geleefd en dus haar man had bedrogen. Men kon immers niet terzelfdertijd van één man meer dan één kind ineens krijgen!
De arme vrouw nam de hemel tot getuige van haar eerbaarheid en verwenste de rijke onbarmhartige vrouw dat God uit haar zoveel kinderen zou laten geboren worden als er dagen zijn in het jaar.
Zo is het dan gebeurd. De rijke dame geraakte in verwachting en baarde ineens 365 kinderen. Deze boorlingen werden gedoopt en stierven allen kort daarna en ook de moeder stierf in het kraambed.
* * *
Dit verhaal is een sage met wortels in een ver verleden. De oorsprong ervan ligt in het duister, maar gaat terug tot de tijden toen men weinig of niets concreets afwist over bevruchting, geboorte en vruchtbaarheid van de mens.
Nu nog bekijken sommige primitieve volkeren twee- of meerlingen met een wantrouwig oog. Het is bekend dat in de Oudheid vaak bij tweelingen alleen het oudste, eerstgeboren kind in leven mocht blijven. Het andere werd gedood | |
[pagina 114]
| |
omdat het zogezegd de vrucht was van een schuldige relatie met een andere vader en dus voortkwam uit overspel van de moeder. Soms werd de vrouw daarom verstoten door haar echtgenoot. Oude sagen verhalen wel eens hoe de man, op de ene of de andere miraculeuze of onverklaarbare wijze, dan achteraf te weten kwam dat zijn vrouw toch geen overspel had gepleegd, zodat er nog een spectaculaire verzoening op volgde.
Het verhaal dat we hierboven geven en dat blijkbaar elementen bevat die reeds aan het kristendom ontleend zijn (doopsel, nemen van God tot getuige), is eigenlijk al een versie uit latere tijden, uit de Middeleeuwen. De kern evenwel sluit aan bij het oeroude volksgeloof dat een man slechts eenmaal ineens een kind bij dezelfde vrouw kon krijgen, zodat twee- of meerlingen dus onverklaarbaar en negatief overkomen.
Heel Europa door bestaan varianten op dit thema. Het is de verdienste geweest van onze onvolprezen Vlaamse folklorist Alfons De Cock (Herdersem 1850 - Antwerpen 1921) deze verhalen in ruimer Europees verband te hebben bestudeerd. De Cock haalde er overvloedig vreemde en gespecialiseerde literatuur bij uit Denemarken, Spanje, Duitsland en meer andere landen en hij merkt op ‘hoe voor heel dezen sagencyclus het geloof, dat de geboorte van tweelingen op echtelijke ontrouw der vrouw wijst, het gemeenschappelijk uitgangspunt vormt’Ga naar voetnoot(1).
Ook uit de Waalse sagenschat heeft De Cock geput, want evenzeer in Wallonië bestaan varianten op dit thema, waarvan de kern steeds teruggaat op het onbegrip van de primitieve mens tegenover meerlingen. De gamma der variaties was werkelijk onuitputtelijk. In Wallonië zou het vooraanstaande adellijk geslacht de Trazegnies, althans volgens de legendarische familietraditie, zijn ontstaan gevonden hebben in de geboorte van een dertienling, want ‘trazegnies = treize’. In Zwaben is deze soort sagen vastgeknoopt aan de oorsprong van het vorstenhuis der Welfen. Enzovoorts.
Overspelige vrouwen brachten volgens de sage soms dieren ter wereld. Vooral in Duitsland (Opper-Silezië) kwam dit | |
[pagina 115]
| |
voor. Het geslacht der Welfen en de familie Hund von Altengrottkau zouden zo aan hun naam geraakt zijn:
De Cock peilde nog dieper en trof zelfs in de Oudheid, bij Egyptenaren, Grieken en Romeinen, sporen aan van sagen en overleveringen die erop wijzen dat de geboorte van meerlingen steeds met grote achterdocht bejegend werd. Paulus Diaconus, die leefde in de 8ste eeuw, zou in Plinius' Historia Naturalis het verhaal hebben gelezen dat er in Egypte vrouwen waren die tot ieders verwondering zeven kinderen ineens konden krijgen.
Aan het einde van zijn betoog besloot De Cock aldus: ‘Het middeleeuwsche bijgeloof dat aan onzen sagencyclus ten grondslag ligt, is derhalve ook hier terug te vinden, al treedt het niet zoo duidelijk te voorschijn. De diep godsdienstige Middeleeuwen hebben er de goddelijke straf aan toegevoegd’Ga naar voetnoot(2). | |
De 365 kinderen der gravin van HollandDe Cock bespreekt in zijn opstel het geval van een Hollandse gravin die een arme bedelares van overspel beschuldigde omdat ze kwam bedelen met een tweeling op haar arm. De bedelares verwenste de gravin en tot straf kreeg deze op Goede Vrijdag zoveel kinderen als er dagen zijn in het jaar, nl. 365. Zij stierf in het kinderbed en alle boorlingen met haar, evenwel nadat ze allemaal gedoopt werden door hun oom, bisschop van Utrecht. Dit alles gebeurde te Loosduinen in Holland in de 13de eeuw.
Deze sage is een typische schakel in het wijdverspreide en Europa door gekende wangeloof dat twee- of meerlingen niet gelijktijdig bij één en dezelfde man verwekt kunnen worden. De Cock vond dit verhaal over de Hollandse gravin bij de Gentse kroniekschrijver Marcus van Vaernewijck († 1569) in zijn Historis de Belgis. Van Vaernewijck liet zijn kroniek drukken in 1568 en wijst erop dat dit een echt gebeurd verhaal is uit het jaar 1266 en dat hij dit vernam uit een Hollandse kroniek, ‘maer de kronyk van Brabant segt dit geschiet te syn in 1276, en eene andere in 1244’. Aangezien van Vaernewijck uitdrukkelijk naar vreemde bronnen verwijst, moeten we wel aannemen dat de sage, in haar versie over de Hol- | |
[pagina 116]
| |
landse gravin, vermoedelijk van vreemde oorsprong is en voorheen bij ons misschien niet bekend was. Dit zal ook de reden zijn waarom De Cock meteen de overige Vlaamse kronieken onverlet liet en zijn aandacht eerder toespitste op buitenlandse bronnen.
Alf. De Cock zocht dus verder in die richting en vond dat Hadrianus Junius († 1575), een Noordnederlands historicus en geneesheer, deze geschiedenis reeds kende, want Philiatros van Gouda, overleden in 1617, getuigde ergens dat hij dit verhaal bij Junius had gevonden. De draad loopt dieper door naar Holland, en alhoewel het jaartal waarin dit wondere feit voorviel niet exact en eenstemmig opgegeven wordt, zocht De Cock niet verder in het landschap der Hollandse kronieken noch raadpleegde hij de overige Vlaamse kronieken of historische literatuur van bij ons. Zijn bedoeling was immers de sage te lokaliseren in een wijder Europees verband. Zijn conclusie was eenvoudig dat Marcus van Vaernewijck, van waaruit hij bij zijn onderzoek vertrokken was, eerder toevallig dit onderwerp had aangesneden.
Het verhaal der Hollandse gravin is later bekend geraakt aan de Duitse volkskundige Johann Wilhelm Wolf (1817-1855)Ga naar voetnoot(3), toen hij in ons land te Gent verbleef en dit verhaal, volgens de lezing van Van Vaernewijck, zijn verre stadsgenoot uit de 16de eeuw, onder nummer 45 opnam in zijn Niederländische Sagen (1843). Wolf heeft dan onder nr. 128 de vermeende wondere oorsprong van de familie de Trazegnies naverteld. De meervoudige geboorten hebben hem dus sterk geboeid. Wolf steunde niet alleen op de kroniek van Van Vaernewijck, maar hij kende ook de teksten bij Hadrianus Junius!
Vermoedelijk langs de opstellen van Wolf om heeft Dr. Nyrop, een Deens volkskundige uit Kopenhagen, de Hollandse vertelling en de oorsprong der Trazegnies vernomen en ze vanuit zijn geschriften verder wereldkundig gemaakt in de laatste helft van de 19de eeuwGa naar voetnoot(4). Nyrop, die een inter- | |
[pagina 117]
| |
nationaal befaamd folklorist was, deelt deze sagen in twee types in: type A, waarin de echtgenoot zijn vrouw, die van een meerling bevalt, verstoot omdat hij haar van ontrouw verdenkt, maar achteraf door een wonder toevallig feit terug bij zich neemt; en type B, waartoe dit van de Hollandse gravin behoort, waar een vrouw sterft in het kinderbed van 365 kinderen die ze kreeg als straf omdat ze een arme vrouw met een tweeling van overspel had betichtGa naar voetnoot(5). | |
Het verhaal in enkele Vlaamse kroniekenOver de juiste verspreiding van deze ene Hollandse variante en hoe het kwam dat deze vreemde sage precies in onze Vlaamse kroniekenschat is geraakt, stelde De Cock zich geen vragen. De sage van de Hollandse gravin staat eigenlijk in meer dan één Vlaamse kroniek. Kronieken verhalen wondere gebeurtenissen, bespreken oorlogen, geven berichten over beroemde adellijke geslachten, over oproeren in steden en dergelijke meer. De gebeurtenis uit Loosduinen past uitstekend in een populaire kroniek.
De bijzonderste Vlaamse kroniek, die gedrukt werd en een ruime verspreiding in Vlaanderen kende in de jaren 1500, is ongetwijfeld de kroniek van Jacob de Meyere, de Annales Flandriae.
Jacob de Meyere heeft het verhaal uit Loosduinen weergegeven in zijn kroniek, plaatst het gebeuren in het jaar 1278 en beweert dat de naam van de gravin Machteld was, ‘daer by segghende datse dolen die haer Mergriet noemen ende dese miraculeuse baringhe tot op het jaer 1214 brengen’Ga naar voetnoot(6). Volgens V. Fris, die de Annales Flandriae grondig ontleedde, zou Meyerus het verhaal overgenomen hebben uit het Chronicon van Johannes van Leyden, een verre voorloper van de Hollandse Divisiekroniek, een kroniekschrijver aan wie Meyerus talrijke passages ontleendeGa naar voetnoot(7).
De Meyere had nog maar amper in 1561 zijn Annales Flandriae uitgegeven of van Vaernewijck publiceerde al in | |
[pagina 118]
| |
1568 zijn kroniek en Pieter d'Oudegherst gaf zijn Chronique et Annales de Flandre uit te Antwerpen in 1571. Volgens Fris en andere historici zou ook d'Oudegherst de Meyere zo goed als eenvoudig afgeschreven hebben, ‘...il les traduisit ou plutôt les pasticha en français’Ga naar voetnoot(8). Dit is overigens eveneens de mening van auteurs die speciaal d'Oudegherst bestudeerd hebbenGa naar voetnoot(9).
Niettemin staat bij d'Oudegherst volgende tekst, naar zijn eigen getuigenis overgenomen uit een Hollandse kroniek: A l'advènement de ceste contesse (Margareta van Constantinopel) au gouvernement de Flandre, advint une chose merveilleuse à Lesdune en Hollande. Car madame Méhault, contesse de Henneberch, fille de Florens conte de Hollande, & soeur de madame Aleyt, femme de Jean d'Avesnes, fils de la contesse Marguerite de Flandre, enfanta d'une fois trois cents soixante-trois enfans; lesquels eusrent tous vye, & furent baptisez en un grand bachin, par Ottho évesque d'Utrecht, leur oncle. Laquelle chose luy advint, selon que tesmoingne la chronicque de Hollande, par la volonté de dieu, pour ce que ladicte Méhault avoit reproché une pouvre femmelette de son honneur, à raison qu'elle avoit eu deux enfants d'une portée, dizant estre impossible qu'une mesme femme, peust avoir d'un seul homme, deux enfans d'une fois. Dont la pouvre femmelette grandement indignée respondit qu'elle prioit Dieu, que ladicte Méhault eust autant d'enfans d'une portée, qu'il y avoit de jours en l'an, comme il estoit véritable qu'elle avoit eu ses deux enfans d'un mesme homme, & ainsy fut la pouvre femme exaucéeGa naar voetnoot(10). Uit het einde van dezelfde eeuw dateert de Cronycke vanden Lande ende Graefscepe van Vlaendre van Jacob Despars († 1597), de Brugse kroniekschrijver, die, naar men algemeen aanneemt, eveneens schatplichtig is aan de MeyereGa naar voetnoot(11). Bij hem staat volgende uitgebreide passus over het wondere voorval in Holland te lezen, die weeral afwijkt van Meyerus en d'Oudegherst: 1275 Binnen dezen middelen tijt, zo was er een schamele eerbaer vraukijn te Loosdunen in Hollant; twelck van vrau Machtilt (sgraven Floreins dochter, die vierde van dier name, die den grave Herman van Hennenberch ghetraut hadde) in alder ootmoedicheit ende reverentie een almoese begheirde, hebbende twee kijnderen van eender dracht | |
[pagina 119]
| |
an haer hals ghebonden, zo zy daer jeghenwoordelick te kennen gaf, up hope van meerdere compassie ende medelyden, maer lacen! zy deder meer schade dan bate by, in zulcker wijs dat zy voorby ghezonden wiert, zonder eeneghe ontfermenisse, ende met veel quade, straffe, injurieuse woorden, grootelicx haren wel gheobserveerden huwelicken staet bejeghende ende te naergaende, by de welcke dat die voornoemde princesse wel expresselick mainteneren ende susteneren wilde niet mueghelick te zyne dat men twee kijnderen tzamen by eenen man draghene zoude, ende indien dhuere van eender dracht waren (zo zy zeyde) dat zyder meer dan eenen vader toe hebben moeste; daer up dat die voorzeide bedelaresse terstont verantwoorde: Varre moet dat van my zyn dat ic mynen ghetrauden man dat onghelijck doen zoude, hoe schamele dat ic ben. Ende vallende met dien ter eerden neder op beede haerlieden knyen, badt den almueghende Heere zeer jammerlijck, met weenender ooghen, dat hy toch tharer ontlastinghe ende ter eere van zijnder ghebenedyde Moedere ende Maghet Marie (die zy al haer leven ghetrauwelijck ghedient hadde) die overmoedighe, onbekende, ende ondanckbarighe princesse alzo veel kijnderen verleenen wilde als er daghen int jaer quamen. Ende ziet (zoot Gode gheliefde) zy ghelach nu ter grooter oude ghecommen zijnde, noch binnen den zelven jaere, up den helighen goeden Vrydach, wesende doen onzen Lieven Vrauwen dach, van IIIc LXV vuldreghen kijnderen, die welcke die bisscop Willem van Utrecht, haer oom, al tzamen kersten dede, zo dat die knechtkens al Jan, ende die meyskens al Jannekin gheheeten wierden, stervende al ghelijck zeer corts daer naer metter princesse haerlieden moedere, daer zy int cloostere te Loosdunen by begraven ligghen, wel ter eeuwegher memorie ende ghedenckenesse van dies voorzeit esGa naar voetnoot(12). Volledigheidshalve geven wij hieronder nog de tekst uit de kroniek van Marcus van Vaernewijck, die het licht zag in 1568: Eene wondere en bovennatuurlyke saek is gebeurt in het jaer 1266, volgens eene Hollandsche Kronyk; maer de Kronyk van Brabant segt dit geschied te zyn in 1276, en eene andere in 1244, te weten dat de graevinne van Henneburg op O.L. Vrauwendag in de Vasten, wesende Goeden Vrydag, 365 kinderen baerde, die alle volmaeckt van leden waren. Dese Graevinne, genoemt Mathilde, was de tweede dochter van Florus, Graeve van Holland, den vierden van dien naem; Willem, Koning van Roomen, was haeren broeder, Hendrick, Hertog van Braband, haeren oom van 's moeders wegen, en Ottho, Bisschop van Uytrecht, van de vaderlyke zyde. Desen Kerkvoocht doopte alle de kinderen in een bekken; de knegtjens wierden Jan en de meyskens Elisabeth genoemt; korts naer hun doopsel stierven zy met hunne moeder, en wierden alle gelyk begraeven in 't klooster te Loosduynen in Holland, alwaer dit wonder gebeurde. | |
[pagina 120]
| |
De genoemde Kronyken seggen dat dese wonderlyke baering de Graevinne van Henneburg overquam door toelating van God, omdat sy eene arme vrouw, die twee kinderen van eene dragt gebaerd had, van overspel beschuldigt had, seggende dat het onmogelyk was dat eene vrouw by eenen man meer dan een kind seffens konde ontfangen. De vrouw over dese lastering misnoegt, bad God dat hy syne wonderheyd in de Graevinne wilde toonen, en haer t'eender dragt soo veel kinderen verleenen als er dagen in het jaer zyn, hetwelk gebeurdeGa naar voetnoot(13). Hieruit leiden we af dat het verhaal van de gravin via Hollandse kronieken in Vlaanderen terecht zal gekomen zijn in onze populaire en veelgelezen kronieken van Meyerus, Van Vaernewijck, d'Oudegherst en Despars, en (wij hebben het niet nader onderzocht) misschien nog in andere geschriften uit die tijd.
Bij onderlinge vergelijking van de hier aangehaalde teksten zijn enkele opmerkelijke vaststellingen te doen. De drie versies en ook Meyerus zijn eenstemmig voor wat de kern van het verhaal betreft (Loosduinen, een bedelares, een gravin van Holland, 13de eeuw, zoveel kinders als er dagen in het jaar zijn, de bisschop van Utrecht die doopt, enz.), maar ze verschillen nogal opvallend in sommige details (geen vast en precies jaartal, de voornaam van de gravin, de namen der kinders Jan-Janneke of Jan-Elisabeth, de voornaam van de bisschop, enz.). Zichtbaar zijn de drie lezingen die we citeerden niet afgeschreven de ene van de andere. Daarom mogen we verder besluiten dat onze Vlaamse lezingen ongetwijfeld wel kunnen teruggaan tot eenzelfde oudere gemeenschappelijke bron, maar dat in de loop der jaren de kopiisten bepaalde details verkeerd overnamen, verschillend zullen verstaan hebben ofwel er maar eenvoudig op los hebben gefantaseerd.
Onze eindconclusie is dan ook dat het oorspronkelijk verhaal uit de eerste kroniek, die dit onderwerp in die vorm (gravin-bedelares) behandelde, een heel stuk vóór de 16de eeuw moet liggen. Tussen de ‘feiten’ uit de 13de en de verschillende lezingen uit de 16de eeuw liggen er inderdaad niet minder dan circa drie eeuwen, tijd genoeg om het eenvoudigste verhaal grondig te vervormen en uiteen te laten vallen in ontelbare variaties en nuances. | |
[pagina 121]
| |
Korner en Dr. NyropDe evolutie van het 13de-eeuwse Hollandse verhaal naar de 16de eeuw toe, is, hoe moeilijk ook, toch enigszins te volgen. Herman Korner geeft in zijn beroemde Wereldkroniek de oudste ons bekende lezing van de fantastische meervoudige geboorte. Korner stelde zijn Wereldkroniek samen tussen 1416 en 1435 en geeft dit verhaal als volgt weer. Over een gehuwde dame (dus nog geen bedelares!), jegens wie de gravin ongunstig gesteld was en die van een tweeling beviel, zegde de gravin: ‘evenzo onmogelijk het is zoveel kinderen te baren als er dagen zijn in een jaar, zo onmogelijk is het ook twee kinderen tegelijk te hebben van één en dezelfde man’. De zo gelasterde en daarom door haar echtgenoot verstoten dame vernam de uitspraak van de gravin en bad God, om haar onschuld te laten uitschijnen, dat de gravin werkelijk zoveel kinderen zou krijgen als ze gezegd had. Wat door Gods tussenkomst miraculeus gebeurdeGa naar voetnoot(14)! Korners verhaal bevat elementen die nog herinneren aan type A (de vrouw die door haar man verstoten is) en aan type B (365 kinderen als straf).
De Deense folklorist Kristoffer Nyrop heeft die wondergeboorte in zijn studie zelfs overgebracht op een gravin van Vlaanderen en hij deelt mee dat deze gravin in 1314 zo maar ineens 365 kinderen kreeg. In 1314 was Robrecht van Bethune graaf van Vlaanderen en toen reeds een man van 74 jaar. Zijn tweede vrouw, Yolente van Nevers of van Bourgondië, was al gestorven sinds 1280. Hun huwelijk dateerde van 1272Ga naar voetnoot(15).
In het Vlaamse grafelijke huis uit die jaren moet men het dus niet zoeken. Tenzij hier een geboorte wordt bedoeld in een ander gezin dat verder verwant is met onze grafelijke familie. Maar dat hebben we niet nader onderzocht en het lijkt ook weinig waarschijnlijk; de Vlaamse kroniekschrijvers, ook de 16de-eeuwse, die over het algemeen alle familiehistories en verwantschappen van het geslacht der graven van Vlaanderen tot in detail kenden en ijverig noteerden, zouden hier, indien het werkelijk Vlaanderen betrof, het verhaal zeker niet geplaatst hebben in het grafelijk huis van Holland! | |
[pagina 122]
| |
Laten we er onmiddellijk aan toevoegen dat een variante van dit verhaal, met een geboorte van een negenling, in die eeuwen ook al in omloop was in Duitsland. Maar volgens deze legende gebeurde dit hier met een Saksische gravinGa naar voetnoot(16)!
Toch moet men in de Middeleeuwen niet uitsluitend en overal aan een gravin van Holland hebben gedacht, want onder de rariteiten van de oude koninklijke kunstkamer van Kopenhagen werd, zelfs nog in 1681, een eigenaardig curiosum bewaard en tentoongesteld, namelijk een embryo van een duim lang. Daarvan werd in Denemarken beweerd dat het één van de 365 kinderen was die de gravin van Vlaanderen in 1314 ter wereld had gebrachtGa naar voetnoot(17).
De Deense geleerde Dr. Kristoffer Nyrop (Kopenhagen 1858-1931) kende deze bijzonderheid over het embryo uit de kunstkamer van zijn geboortestad maar al te wel. Ze was voor hem trouwens precies de aanleiding om de zaak verder te onderzoeken. En daarom heeft hij het verhaal van de 365 kinderen, hierin nog aangespoord door de studie van Wolf, die vooral steunde op Van Vaernewijck, zelf ter hand genomen en uitgediept in Europees verband.
Wat er nu ook van zij, het Deense embryo en de geschiedenis daaromtrent is in het geheel van ons verhaal van minder belang, maar verdient wel een apart onderzoek. Het is inderdaad een vreemde geschiedenis, een embryo dat te Kopenhagen in 1681 toegeschreven wordt aan een 14de-eeuwse gravin van Vlaanderen!!
Wel belangrijk is het te vernemen dat er reeds in het begin van de 15de eeuw in Europa een versie over de geboorte van een tweeling in omloop was, gekoppeld aan de bewering dat het ‘evenzo onmogelijk was zoveel kinderen te krijgen in een jaar’, enz. Latere kroniekschrijvers hebben deze uitdrukking, waarrond alles draait, ofwel verkeerd begrepen, ofwel, (en dat zal de meest aanvaardbare uitleg zijn) bewust het verhaal aangedikt en opgeklopt tot de lezing die in de 16de eeuw algemeen gangbaar was en ze dus onafscheidelijk verbonden aan het verhaal van een bedelares en een gravin uit | |
[pagina 123]
| |
Holland. De bedelares had een tweeling en een rijke dame, hier een gravin uit Holland, stuurt haar rechtstreeks het verwijt toe en de bedelares verwenst de gravin met het bekende gevolg.
Korner, die de oudst bewaarde tekst over dit wonderverhaal neerschreef, zal wellicht een waar gebeurd feit weergegeven hebben voor wat betreft de ongelukkige spreuk van de gravin en de geboorte van een tweeling. En hij voegde er dan maar de straf bij over de 365 kinderen. Het gezegde van de gravin kadert duidelijk en bewust in het oeroude geloof dat het onmogelijk is meer dan één kind ineens te verwekken. Zodoende is Korners lezing zeer waarschijnlijk een tussenschakel tussen een waar gebeurd feit (een tweeling) en de fantastische en met zeer concrete feiten gelardeerde lezingen uit 16de-eeuwse kronieken. | |
Waar ligt de oorsprong?Ongetwijfeld in Holland! De Vlaamse kronieken verwijzen immers uitdrukkelijk naar Holland. Als dusdanig vonden wij de geschiedenis inderdaad terug in de grootste en belangrijkste Hollandse kroniek, de zogeheten Divisiekroniek. Wij raadpleegden de uitgave van deze kroniek in een herdruk van 1636Ga naar voetnoot(18).
In deze herdruk uit 1636, verzorgd door ene W. van Gouthoeven, wordt het Loosduinse verhaal gevolgd door een uitvoerige commentaar. Van Gouthoeven had de zaak kritisch benaderd en stelde vast dat in de verschillende lezingen die hem bekend waren, wel erg afwijkende gegevens naar voor kwamen. Hij ontdekte datter by de schrijvers groote oneenicheyt is, soo in den naem van dese wonderbaerlicke moeder, als in den tijt, ende anders. Van hem vernemen we eveneens dat deze geschiedenis, maar nu weer met andere data en details, ook verschenen was in De Kleyne Hollantsche Kronijcke, waarop Marcus van Vaernewijck ongetwijfeld steunde toen hij eveneens het jaar 1244 als mogelijke datum vooruitschoof.
De vraag mag natuurlijk gesteld worden of deze kleine Hollantsche Kronijcke op haar beurt uiteindelijk ook al niet | |
[pagina 124]
| |
afhankelijk van of verwant was met de Divisiekroniek, maar dat hebben we niet onderzocht. Waarschijnlijk hebben alle Hollandse verhalende bronnen uit die tijden de wonderlijke gebeurtenis van Loosduinen gerapporteerd en met alle mogelijke details en gegevens gestoffeerd!
De DivisiekroniekGa naar voetnoot(19) waaruit wij in bijlage de tekst weergeven, gaat terug tot een oudere gedrukte kroniek die te Leiden het licht zag in 1517 en officieel heette Die Cronycke van Hollant, Zeelant ende Vrieslant. Vele uitgaven volgden nog in de 16de eeuw. In totaal zijn er zo een 60-tal herdrukken verschenen tussen 1517 en 1802, waaronder ook de door ons gebruikte editie van 1636.
De vermoedelijke auteur van de Divisiekroniek is Cornelius Gerardz. van Gouda (1460-1521), een vriend van Erasmus, en zijn kroniek zou een vrij nauwkeurige vertaling zijn van de Chronicon Hollandiae van de karmeliet Joannes van Leyden († 1504?). De inhoud zal dus minstens opklimmen tot het einde van de jaren 1400. De oudste gegevens uit deze kroniek zijn fabelachtig, maar voor de 15de eeuw is ze belangrijk en waarheidsgetrouw. Wat daartussen ligt, zoals de 13de eeuw, is zeer kritisch te beoordelenGa naar voetnoot(20).
Klaarblijkelijk gaan dus de meeste 16de-eeuwse, ook de Vlaamse teksten terug tot vroegere ontleningen uit de Divisiekroniek. Maar in deze kroniek, ook wel de Grote Kroniek of de Hollandse Kroniek geheten, waren voorzeker al verdere vervormingen geslopen van het oorspronkelijk verhaal. In de jaren 1400 zijn we immers al niet minder dan twee eeuwen van de werkelijk gebeurde feiten van Loosduinen verwijderd. Zodat de verhalen uit de oudste lezingen van de Divisiekroniek niet een originele versie zullen weergeven, maar vermoedelijk tussenvariaties in de trant van de tekst bij Herman Korner. Wij zijn eigenlijk te weinig vertrouwd met de Hollandse kronieken en de wereld der kronieken in het algemeen om het verhaal in zijn ontwikkeling concreet te kunnen volgen, maar zeer waarschijnlijk gebeurde het wel zoals wij hier veronderstellen. Namelijk het relaas der geboorte van een tweeling waar later meer en meer fantastische gegevens, gaandeweg van kroniek tot kroniek en van uitgave tot uitgave, | |
[pagina 125]
| |
aan toe werden gevoegd tot de wondere geschiedenis die wij in de 16de eeuw ontmoeten in onze Vlaamse kronieken. | |
De ware toedrachtDat een vrouw 365 kinderen krijgt is natuurlijk onmogelijk en kon alleen maar aan naïeve middeleeuwers opgedist worden...
De geboorte in Loosduinen zou plaats hebben gehad op een Goede Vrijdag, dan nog toevallig 25 maart, feest van O.L. Vrouw Boodschap. Dit laatste toch volgens enkele bronnen.
Pasen was in die tijd de eerste dag van de nieuwe jaartelling. Het nieuwe jaar begon te tellen met paasdag. Dit was de zogenaamde paasstijl, die in onze streek stand hield tot in 1576Ga naar voetnoot(21).
Tussen Goede Vrijdag en Pasen liggen er welgeteld twee dagen. Wie een tweeling kocht op Goede Vrijdag, had dus zoveel kinderen als er nog dagen in het jaar waren. Dit is de enig mogelijke en o.i. juiste interpretatie van de uitdrukking zoveel kinderen als er (nog) dagen zijn in het jaar. Meteen kunnen we zeggen dat het verhaal niet na 1576 in zijn laatste vorm geëvolueerd kan zijn, omdat Pasen na 1576 niet meer het begin van een nieuwe jaartelling was. Maar ook kan de vervorming van het wonder van Loosduinen niet vóór ±1200 begonnen zijn, omdat vóór die jaren de paasstijl in West-Europa nog niet algemeen gebruikt werd.
Een gravin van Holland had dus een tweeling op Goede Vrijdag en Despars is niet de enige die 25 maart als Goede Vrijdag aanduidt. Pasen viel dan op 27 maart. In de 13de eeuw zijn er maar twee jaren met Pasen op 27 maart, nl. 1239 en 1250.
Indien Otto, bisschop van Utrecht, die inderdaad een oom was van gravin Margareta en dus de grootoom van de boorlingen, de kinders zou gedoopt hebben, dan kan het jaar niet 1250 geweest zijn, want Otto was al gestorven in 1249Ga naar voetnoot(22). | |
[pagina 126]
| |
Dan zou het juiste jaartal 1239 zijn, maar in dit jaar was Otto nog geen bisschop van Utrecht! Enkele kronieken geven weeral een ander jaartal op. Zo komen ook 1214 en 1266 voor, enz. Waarschijnlijk heeft men zich ergens vergist; de jaartelling met de paasstijl kan inderdaad voor heel wat verwarring zorgen (oude en nieuwe stijl!). Indien bisschop Gwijde van Avesnes de doopbisschop was, dan zou de gebeurtenis zelfs rond het begin der jaren 1300 komen te liggen. En tussen 1296 en 1301 was Willem Berthout van Mechelen bisschop van Utrecht...
Ook worden 1275, 1276 of 1277 opgegeven. In 1275 viel Pasen op 14 april en in 1276 op 5 april, maar in 1277 viel Pasen op 28 maart. Nu is het toch mogelijk dat de afstand tussen Goede Vrijdag en Pasen, of tussen O.L. Vrouw Boodschap en Pasen, niet gerekend werd op twee maar op drie dagen, en dat de paasstijl verkeerd werd toegepast op één jaar na. Zekerheid over het juiste jaartal is er dus allerminst!
In Rotterdam werd in latere tijden een grafsteen getoond (of ontdekt?) waarop het hele voorval weergegeven werd. De tekst, of een gedeelte ervan, die enkel in een Franse vertaling tot ons is gekomen, luidt woordelijk als volgtGa naar voetnoot(23): Marguerite, comtesse d'Henneberg, inhumée dans cet endroit, mit au monde, d'une seule couche, Jean et Elisabeth, le jour du vendredi saint, et cette couche la conduisit au tombeau. De grafsteen geeft alleszins te kennen dat de naam van de gravin Margareta was, dat de kinderen Jan en Elisabeth heetten en dat moeder en kinderen kort na de geboorte stierven en samen begraven werden. De graaf heette Herman van Henne(n)berg, iets wat door alle genealogieën bevestigd wordt. Henne(n)berg was vermoedelijk van Duitse afkomstGa naar voetnoot(24). Gravin Margareta was een dochter van graaf Floris IV en van Machteld van Brabant.
De schokkende gebeurtenis van een Hollandse gravin die op Goede Vrijdag een tweeling baarde, al of niet op een feestdag van Onze Lieve Vrouw, en de dood van moeder en | |
[pagina 127]
| |
kinderen, is later, en wellicht betrekkelijk vlug, verweven tot een legende of een sage. In de abdijkerk van Loosduinen, die tevens parochiekerk was, zou er in latere tijden een schilderij hebben gehangen waarop het hele gebeuren uitgebeeld werd en waaronder een tekst stond, die we hierna laten volgen. Dit opschrift was sedert de Nederlandtsche Trouble ende Beeld-storminghe vernieut ende verandert, maar de originele bewoording is bewaard gebleven in een onuitgegeven Friese kroniek, die geciteerd wordt door W. Van GouthoevenGa naar voetnoot(25): D'onuitspreeckelicke Godeskracht
Mach men menichsins wel mercken,
Want eens een frouken voortbracht
Twee kinder te samen in den wercken:
Dat verwonderde heur vrouw Margriet Hertogyen
Dat een wijf bij eens mans beleyt mocht dragen
Kijnder niet meer dan eyn.
Daer nae liet God geschyen
Wonder groot, want sy wan
Vierde halff hondert kynderen ende 15 tot eenre dragt by eenre man.
De kynder kerstede Bisschop Gij in een Bekken klaer,
Daer waren hooghe geboren Peeten, als Princen, Vorsten, Vrouwen,
dats waer.
Der fruchten starfsy, ende was Germana van Alemanniën
Willems Koningk van Hollant Grave al sonder wane.
Dit was wonderlick dinck. Doe sij bleeff
Men jaeren duysent CC ende LXXVI schreeff
Opten goeden Vrijdach ten negen uren
Haer siel moet in eeuwigheyt duren. Amen.
De kerk van Loosduinen, waar de gravin met haar tweeling begraven lag, werd alras een bedevaartsoord, waar vrouwen, die gaarne kinders wilden krijgen, naartoe trokken om er de doopbekkens aan te raken waarin de tweeling (of de legendarische 365 kinderen) gedoopt waren. Waar kon men beter op | |
[pagina 128]
| |
bedevaart gaan dan naar een gravin die zo vruchtbaar was dat ze 365 kinders ineens gekregen had?
Loosduinen bleef ook na de godsdienstige beroerten van de 16de eeuw nog een tijdlang een bedevaartsoord, maar voor niet lang meer. De protestantse druk op deze ‘paapse bijgelovigheden’, en ook het feit dat de abdijkerk voor de katholieken verloren ging en een protestantse tempel werd, maakten dat de begankenis met moeite het einde van de 17de eeuw kon halen. Het voorval met gravin Margareta bleef alleen bewaard in enkele oude kronieken en naderhand in een paar volkskundige publikatiesGa naar voetnoot(26). In Loosduinen zelf geraakte de geschiedenis helemaal vergeten. Een auteur die een eeuw geleden uitvoerig over het oude Loosduinen schreef, weet zelfs niets te vertellen over de vreemde tragische historie uit de 13de eeuw in zijn dorpGa naar voetnoot(27).
De nabijgelegen grootstad tenslotte slokte het dorp Loosduinen op en sinds 1923 is Loosduinen niets meer dan een naamloos gedeelte van de agglomeratie rond Den Haag. Het landelijke oude Loosduinen heeft er zijn laatste eigenheid bij ingeschoten en is nu enkel een banaal stuk voorstad van een wereldstad. | |
Relaties met VlaanderenDe graven van Holland hebben van over ouds, maar vooral in de 13de eeuw, nauwe en vele betrekkingen onderhouden met Vlaanderen en met ons grafelijke huisGa naar voetnoot(28).
Uit bijgaande genealogische schets blijkt dat Margareta van Holland, de moeder van de tweeling, die gehuwd was met de Duitse graaf Herman van Henneberg, de schoonzus was van Jan van Avesnes, een zoon van Burchard van Aves- | |
[pagina 129]
| |
nes en de Vlaamse gravin Margareta van ConstantinopelGa naar voetnoot(29). De neef van deze Margareta van Holland, graaf Floris V, was gehuwd met Beatrijs van Vlaanderen, een dochter van graaf Gwijde van Dampierre. Aldus is het huis van Holland zijdelings en vaak ook rechtstreeks betrokken geraakt in de beruchte 13de-eeuwse strijd tussen de Avesnes en de DampierresGa naar voetnoot(30). Met de hertogelijke familie van Brabant had het huis van Holland precies in die tijden enge familiebandenGa naar voetnoot(31). Aldus speelde het een belangrijke rol in de internationale politiek der 13de eeuw in West-Europa.
Op politiek en militair terrein hadden beide grafelijke families, de Vlaamse en de Hollandse, dan ook meer dan één raakvlak! Floris V koos in 1277 de zijde van de graven van Vlaanderen, de Dampierres, en geraakte daarom in open conflict met de Avesnes. Later wendde hij zich af van het Vlaanderen der Dampierres en koos hij partij voor de Avesnes, om dan tenslotte opnieuw een bondgenootschap aan te gaan met de Vlaamse graven. In Vlaanderen was zijn optreden bekend en berucht en meer dan eens wordt hij vermeld in de Vlaamse kroniekenGa naar voetnoot(32).
Speciaal tussen Loosduinen en Vlaanderen bestonden er nog andere relaties, en wel tussen enkele Vlaamse abdijen en de abdij van de cistercienzerzusters van Loosduinen. Het gaat hier over de abdijen van Ter Doest, Ter DuinenGa naar voetnoot(33) en den Eekhoute te Brugge.
De abdij van Loosduinen was gesticht in 1225 door graaf Floris IV. De meeste leden van de Hollandse grafelijke fami- | |
[pagina 130]
| |
lie hadden er in de abdijkerk hun laatste rustplaats en de Hollandse graven bleven de voornaamste weldoeners van deze abdij.
De abt van Ter Doest trad in de 13de eeuw vele jaren op als beschermheer van de abdij van Loosduinen. Op zeker ogenblik kwam hij zelfs tussen bij de generale abt van Cïteaux om een (onwettige) dochter van bisschop Otto van Utrecht te laten benoemen tot abdis te Loosduinen. Deze Otto was een broer van graaf Floris IV van Holland. Graaf Floris V fungeerde meermalen als scheidsrechter bij betwistingen nopens goederen van Ter Doest in Holland. De vrouwenabdij van Loosduinen was de enige Hollandse abdij waarmee de abdijen van Ter Doest en Ter Duinen regelmatig in drukke betrekking stonden in de 13de eeuwGa naar voetnoot(34).
En circa 1291 was de abt van den Eekhoute uit Brugge beschermheer van de monialen uit LoosduinenGa naar voetnoot(35). Het is dus vanzelfsprekend dat er veel heen en weer werd gereisd in de 13de eeuw tussen Vlaanderen (vooral Brugge) en Loosduinen.
De dood van gravin Margareta, op zulke tragische wijze en dan nog op een Goede Vrijdag of een feestdag van Onze-Lieve-Vrouw, zal meer dan waarschijnlijk ook in Vlaanderen vlug bekend geraakt zijn. Het is dus niet verwonderlijk dat, wanneer de magische sage rond de echt gebeurde feiten gesponnen werd, het hele voorval ook in de Vlaamse kronieken aan bod kwam en ruim weerklank vond.
Einde 15de eeuw beschreven de Hollandse kronieken al het voorval, vervormd tot een versie van ‘zoveel kinders als er dagen zijn in het jaar’. De exacte historische feiten waren toen al opgegaan in een sage, ongeloofwaardig weliswaar, maar zelfs voor nuchtere Vlaamse oren nog geloofwaardig. Wij mogen dus veronderstellen dat het hele verhaal bijna gelijktijdig ook bij ons doorverteld werd. Waarom anders zouden onze Vlaamse auteurs deze Hollandse gebeurtenis in onze kronieken vermeld hebben? | |
[pagina 131]
| |
Ook in Vlaanderen en speciaal te Brugge, waren meervoudige wonderbare geboorten van vele kinderen goed bekend. De anonieme Vita Donatiani, die in het verleden niet hoger kan opklimmen dan de 12de eeuw, en vermoedelijk samengesteld werd ter gelegenheid van de verheffing van de relieken van deze heilige in 1096, verhaalt de wondere geboorte van Sint-Donaas. Donaas was het jongste kind uit het gezin van Cornelius met Licinia. Eerst werden er in dit gezin zeven kinderen ineens geboren en dan een tweede maal nog eens negen ineens! De heilige Donatiaan zou de jongst geborene zijn van deze laatste groep van negen boorlingen. Sint-Donaas was een populaire heilige en de Bruggelingen zullen dus, alleen al uit zijn Vita, de wonderlijke meerlingengeboorten gekend hebbenGa naar voetnoot(36).
Het legendarische verhaal van de geboorte van Donatianus sluit goed aan bij dergelijke verhalen uit de Oudheid. De middeleeuwse klerken van het Brugse Sint-Donaaskapittel, die aan de basis liggen van de Vita Donatiani, zullen zeker de histories der meerlingengeboorten uit de klassieke Oudheid en de mythologie hebben gekend en met hen ook vele Bruggelingen uit de Middeleeuwen. | |
Het eindeIn Holland was het ongetwijfeld de hervorming die met de ondergang van de abdij van Loosduinen ook het einde van de sage betekende. Bij ons kwam op de duur de hele geschiedenis ook wel ongeloofwaardig voor, maar er zijn toch een paar echo's bewaard gebleven van ‘zoveel kinderen als er dagen zijn in het jaar’.
In de Zuidelijke Nederlanden was het verhaal stellig nog mondsgemeen in de laatste decennia der 17de eeuw. De kapucijn Ludovicus van Bouvignes († Namen 1701) verhaalt de geschiedenis van gravin Margareta in zijn Miroir de l'âme chrétienneGa naar voetnoot(37). Deze kapucijn kende bij voorbeeld ook het typisch Vlaamse en even onwaarschijnlijke verhaal van de | |
[pagina 132]
| |
kindbarende man van VladsloGa naar voetnoot(38). Vermoedelijk gelijktijdig in Vlaanderen zal Ludovicus van Bouvignes dus eveneens de historie der 365 kinderen hebben opgetekend, want hij betitelt zelfs gravin Margareta als een gravin van Vlaanderen!
Op onze vraag in Biekorf naar sporen over deze sageGa naar voetnoot(39) kwam slechts één antwoord binnen, dit van wijlen Gustaaf Pottie († 1990) die schreef dat het bij hem thuis (Gullegem, vóór 1914) telkenjare op 31 december de gewoonte was de jongste kinderen op te zadelen met de wondere mededeling: ‘er stond daar aan de kerk een man die zoveel neuzen had als er dagen zijn in het jaar’. Tussen de woorden ‘als er... dagen zijn’ mompelde men nauwelijks hoorbaar en zeer rap het woordje nog.
Hiermee eindigen we ons verhaal. De sage van een vrouw die zoveel kinderen had als er dagen in het jaar zijn, is in de vorm waarin ze onze streken bereikte, blijkbaar van Hollandse oorsprong. De sage is in Vlaanderen vlug en gemakkelijk verspreid geraakt omdat Loosduinen en het Hollandse grafelijk huis hier vertrouwde namen waren en ook omdat de vreemde geboorte van meerlingen hier sinds lang bekend was. Vlaanderen heeft dus, in tegenstelling met wat Alfons De Cock dacht, net als de rest van Europa in de Middeleeuwen, deze legende geloofd en maakte hierop zeker geen uitzondering.
De onderlinge verwantschap van onze vele oude kronieken zou beter bestudeerd, geïnventariseerd en grondiger ontleed en vergeleken moeten worden zoals V. Fris het deed met de Annales Flandriae. Ongetwijfeld zouden we hierdoor nog vele eigenaardige zaken te weten komen die nu verborgen zitten in een kluwen van onbereikbare of weinig toegankelijke en volumineuze kronieken. Niet in het minst de volkskunde en vele andere disciplines zouden er wel bij varen. Ja, zelfs de officiële geschiedschrijving van ons graafschap zou vaak onvermoede bronnen leren kennen, nieuwe aspecten en meer genuanceerde inzichten over een ver verleden rijker worden. L. Van Acker | |
[pagina 133]
| |
Genealogie der graven van Holland | |
Bijlage
| |
[pagina 134]
| |
meer dan een kint van eenen man tot eener mael te mogen ontfangen. Dat vrouken heeft haer betaemelijcken verantwoort / segghende: dattet by Gods geheugenisse wel geschien mochte / maer de Gravinne en woude dat niet ghelooven / ende heeft dese Vrouwe schoffierlijcken toeghesproken ende schandelijcken van haer verdreven. Waerom dit Vrouken seer ghestoort was / ende heeft haer oogen ten Hemel ghesleghen / God die alle dinck machtigh is biddende ootmoedelijcken dat hy de Gravinne soo veel kinderen wilde verleenen tot eener dracht / als daer dagen int Jaer komen / het welcke alsoo is ghesciet. De Gravinne is bevrucht gheworden met kinde / van haren man de Graef van Hennenbergh / ende swaer wesende / is sy nederwaert getogen in Hollant. Ende als de tijdt aen quam dat sy baren soude / is sy also uytermaten swaer ende grof geworden / dat noyt mensch desghelijcx ghesien ofte ghehoort hadde. Ende also dese Gravinne een moeye was van Graef Floris van Hollant / soo quam sy tot hem in Loosdunen / ende alsmen schreef M.cc.lxxvj. op onser liever Vrouwen dagh in die Vasten / ende was doe die goede vrydagh: soo beviel dese Gravinne / ende baerde ccc. ende lxv. kinderen / die alle volmaect van leden waren. Ende bisschop Otte van Utrecht haer oom doopte alle dese kinderen in een becken / ende die knechtkens worden geheeten Iohannes, ende die meyskens Elizabeth. Ende so geringh als sy waren gedoopt / storven sy alle gader met hare moeder de Gravinne / ende worden alle ghelijck daer int Klooster begraven / alsmen noch huydendaegs sien mach in haer Historie over dat graf gemaeckt. Die Historie ofte het gheschrift te Loosduynen in de Kerck / in Latyn ende Duytsch / noch op den dag van huyden te lesen / luyt aldus / in Duytsch. Margreta / Harman Grave van Hennenberghs Huysvrou / dochter des vierden Grave Floris van Hollant en Zeelant / suster van Willem den Koning van Roomen / ende daer na Keyser des Rijcx / ende van Alijt gravinne van Henegou / wiens oom was Bisschop van Utrecht / haer ooms Soon van haers Moeders wegen was Hertogh van Brabant en Grave van Duringen. Dese Hoogh-gheboren Gravinne / oudt sijnde ontrent twee-en-veertich jaer / heeft ter werelt voortgebracht op den goeden Vrijdagh ontrent negen uren int jaer duysent twee hondert tseventich ses / dry hondert vijf-en-tsestich kinderen. Die alle te samen ghedoopt syn in twee beckens van Guide den Wy-bisschop van Utrecht / vanden welcken de knechtkens alle Joannes / de maechdekens alle Elisabeth ghenaemt zijn. Die al t'samen met de moeder op eenen dach ghestorven / ende hier te Loosduynen inde Kercke begraven sijn. 'tWelck ghebeurt is door een arme vrouwe / die twee kinderen van eender dracht op haren armen droech / waer van de Gravinne verwondert sijnde / Sprack: dat sulcx by eenen man niet mochte ghescien / ende heeftse met schoffierlicke woorden verstooten: waer door dese arme vrouwe verstoort sijnde / haer wenschede soo veel kinderen tot eener dracht te verkrijghen alsser dagen in een jaer mochten wesen / 't welck oock miraculeuselijck also gheschiet is. ghelijck hier tot memorie uyt den ouden soo wel gheschreven als gedruckte Chronijcken int korte ghesteldt ende verhaelt is. God sy hier van gevreest / geeeret / ende gepresen inder eeuwicheyt / Amen. (W. van Gouthoeven, D'oude chronycke ende Historie van Hollandt..., Den Haag, 1636, blz. 304-305). |
|