De bouwlandtermen in de Vlaamse dialecten
Het Woordenboek der Vlaamse Dialecten (WVD) is een wetenschappelijk monument aan het worden. Sinds 1972 worden de dialecten van West- en Oost-Vlaanderen met inbegrip van Frans- en Zeeuws-Vlaanderen (en ook de andere Vlaamse dialecten uit ons land) aan de hand van uitvoerige enquêtes op kaart gebracht en wetenschappelijk bestudeerd. De studie gebeurt niet alfabetisch maar volgens de begripsinhoud.
Magda Devos, sinds 1981 als medewerkster aan het WVD verbonden, publiceerde zo pas een bewerking van haar doctoraal proefschrift. Het is een zwaar maar uiterst belangrijk boek geworden.
De bouwlandtermen akker, kouter, veld, stuk, partij, perceel, plek, string en blok worden behandeld. De huidige verspreiding wordt nauwkeurig bepaald. De fonetische eigenaardigheden worden besproken en verklaard. De termen worden bestudeerd uitgaande van vier afzonderlijke begrippen: als akker, als geheel van het akkerland, als het open veld en als een uitgestrektheid te velde staande vruchten.
Bij dit alles wordt daarenboven nog de historische dimensie in de uiteenzetting ruim nagegaan. Eén der besluiten die aldus ontstaan is dat akker in heel Vlaanderen de benaming voor het oudst ontgonnen bouwland was. Er wordt genuanceerd afgerekend met de stelling van J. Lindemans dat kouter (lat.: cultura) het oudste bouwland zou zijn, dat zelfs kan teruggaan tot de Gallo-Romeinse periode. De relatie heide-veld-bouwland wordt verklaard en zeer genuanceerd in historisch en dialectgeografisch perspectief uiteengezet. Enz.
Talrijke conclusies komen aldus aan de oppervlakte, precies omdat hier diep, zeer diep wordt gegraven, en omdat er disciplines van uiteenlopende aard gelijktijdig en samen worden gehanteerd. Zo is het b.v. typisch dat in Frans-Vlaanderen, waar het Nederlands in regressie is, zo goed als geen nieuwere benamingen voor de landerijen gebruikt worden, maar dat uitsluitend de oudere benamingen verder blijven leven.
Deze methode die erin bestaat het onderwerp vanuit verschillende invalshoeken te benaderen en grondig aan te pakken op ieder terrein, en dan te vergelijken het ene met het andere, werpt uiteindelijk een resultaat af dat wetenschappelijk gedegen en verantwoord is en dat het beeld van de ontstaansgeschiedenis van het Vlaamse platteland zoniet definitief, dan toch in grote deelaspecten wijzigt en in een heel ander licht plaatst dan tot hiertoe het geval was. Met dit boek zal men rekening dienen te houden bij de studie van de oude Vlaamse landbouw.
De gemeten en uitgebalanceerde tekst, het stevige, evenwichtige maar keiharde betoog, de wetenschappelijk verantwoorde twijfel en de sceptische, kritische ingestelde mentaliteit, die doorheen heel het boek te ademen valt, maken de lezing boeiend en verrijkend.
Alleen is er voor de verstandige Vlaming van Biekorf één nadeel aan verbonden. Het betoog en de tekst zijn zo geleerd en doordrongen van lastige zinnen en moeilijke termen uit het vakjargon van onomasiologen, lexicografen en semantiekers, dat het doorploegen van de bouwlandtermen een bovenmenselijke inspanning vergt en dat een woordenboek bij de lectuur nodig is...