men. Hij kende veel onbegrip en tegenkanting; maar hij werkte verbeten door, bezield door een hoger ideaal.
De ontmoeting van Weale met de 12 jaar oudere Thijm op 19 september 1858 te Gent was er één van twee zielsverwante geesten tussen wie het onmiddellijk klikte. Thijm bracht Weale in contact met vooraanstaande katholieke Nederlanders en omgekeerd introduceerde Weale Thijm bij zijn vrienden. In zijn brieven aan Thijm vertelt hij openhartig zowel over zijn persoonlijk leven als over zijn werk, zijn opzoekingen en vondsten, zijn talloze plannen, zijn moeilijkheden en zorgen. Hij spreekt over Bethune, Gezelle, Grossé, Siret, Malou e.a. Zijn oordeel is soms streng, zo over zijn katholieke stadsgenoten ‘qui prient et dorment’ (8.2.1860). Inzonderheid onverschilligheid op liturgisch gebied zit hem dwars. Zo leren we Weale kennen onder vele aspecten, ook zuiver materiële.
L. Van Biervliet heeft zich niet enkel vergenoegd de niet immer gemakkelijk leesbare brieven zorgvuldig over te schrijven, maar ze heeft de uitgave voorzien van talrijke voetnoten die getuigen van haar grondige kennis van het Weale-tijdperk.
L. Devliegher