Biekorf. Jaargang 90
(1990)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 325]
| |
Gezelle gedruktHet is mij een genoegen om, op vraag van de inrichter van de dubbeltentoonstelling rond G. Gezelle, conservator Willy Dezutter, enkele woorden te zeggen over het tweede luik van de expositie, nl. de keuze uit de boeken van Gezelle die zijn tentoongesteld in de stadsbibliotheek ‘De Biekorf’. Ik zal daarbij enkele bondige zaken vertellen over de inhoud ervan, de manier waarop de stukken zijn geordend en het waarom daarvanGa naar voetnoot(1).
Indien er een universeel symbool zou moeten worden bedacht voor gelijk welke tentoonstelling, waar dan ook, als teken van uitnodiging, dan zou in ieder geval gedacht kunnen worden aan een hand, de wijsvinger gericht naar een of andere kant of richting. Een tentoonstelling is, in het beste geval, geen uitstalling van geïsoleerde voorwerpen die de toeschouwer alleen maar aanzetten tot verbazing, bewondering, bezitsdrang of koopgedrag. Elke goede tentoonstelling vormt een geheel dat de bezoeker in een bepaalde richting wijst. Ook wij hebben getracht een gerichte keuze te maken in de rijke en interessante collectie boeken die zich bevinden in het Guido Gezellearchief, d.w.z. enerzijds de werken van Gezelle of het werk dat Gezelle zelf voor ogen moet hebben gehad - eerste edities, heruitgaven, drukwerken, handexemplaren van bundels (niet zelden door de dichter zelf bewerkt of, zoals hij zelf zegt, ‘hercastijd’ heeft), plano's en periodieken, anderzijds de boeken die Gezelle in bezit heeft gehad, zijn geliefde ‘oude boecxkens’ die door de zorgen van de opeenvolgende conservators konden bewaard blijven en die momenteel behoren tot het archief, gecatalogiseerd onder de naam ‘Gezellebibliotheek’. Bij dit laatste moet men zich onmiddellijk ditgene voorstellen wat het werkelijk inhoudt: een mooie collectie die heel wat verrassingen en geheimen bevat, maar ook een verzameling die maar een fractie, een heel klein onderdeel is van wat Gezelles boekerij ooit is geweest, laat staan van wat Gezelle ooit in handen heeft gehad, gelezen, bewerkt of gekoesterd heeft. Door allerlei peripetieën (verkopen, verhuizingen, we mogen ook niet vergeten dat het archief als bij wonder twee oorlogen heeft | |
[pagina 326]
| |
overleefd) is Gezelles biblioteek herleid tot een aantal symbolische kasten - hoe rijk ook - die ons alleen kunnen doen veronderstellen en raden naar alles wat is weggeschonken (in de eerste plaats door de dichter zelf) of verloren is geraakt. Maar nog eens: men hoeft niet een hele taart naar binnen te werken om te weten hoe heerlijk de lekkernij kan zijn.
Welke ordening hebben we nu aangebracht? Hét verbindingselement in het geheel is de idee dat boeken en teksten nooit losstaande of geïsoleerde zaken zijn. Literaire produkten of werkstukken staan nooit alleen: ze zijn een onderdeel van de geschiedenis, ze vormen een figuur in een groot patroon, ze zijn verbonden met, ze verwijzen naar. Zeker bij het werk van grote schrijvers zie je als onder een immens vergrootglas dit vertakkingswerk bezig zijn. Vooreerst is het werk zelf altijd verder op weg, het loopt verder op wat Gezelle zelf heeft genoemd zijn ‘gezwinde wereldreis’ naar steeds nieuwe lezers toe die niets meer weten van het ‘droeve falen van (de) vader den Poëet’. Op de tentoonstelling laten we in een eerste afdeling bijvoorbeeld zien hoe Gezelles teksten ‘lopen’ van handschrift tot drukvorm, van editie tot editie, een proces waaraan - gelukkig bij grote dichters - geen einde schijnt te komen en waardoor het werk voor een deel zijn eigen geschiedenis maakt. Daarnaast laten we zien hoe die verwijzing ook in Gezelles gedrukte werk terug te vinden is, ik bedoel daarmee niet alleen tussen teksten van Gezelle onderling (bijvoorbeeld hoe in Rond den Heerd signalen te vinden zijn naar de poëzie, een verbinding waarop al veel Gezellekommentatoren gewezen hebben), maar ook tussen het dicht- en prozawerk van Gezelle en werk van anderen, meestal oudere literatuur en boeken die op een gelukkige manier in de zgn. Gezellebibliotheek bewaard gebleven zijn. Hieruit blijkt dat Gezelles oeuvre zeker geen gesloten bouwwerk is. Gezelle heeft in zijn proza en zijn poëzie geen muren opgetrokken. Het is zelfs zo dat hij zich als begenadigd en geëngageerd dichter en publicist in het Vlaanderen van de 19e eeuw erg betrokken voelde bij een hele literaire en geestelijke traditie van religieuze en katholieke auteurs in Zuid-Nederland, een schakel ook in een lange en belangrijke Westeuropese christelijke traditie. In de tweede en derde afdeling van de tentoonstelling hebben we getracht hiervan een teken te geven: Gezelles boeken, naast teksten van Ruusbroec tot Poirters en sporen hiervan in eigen | |
[pagina 327]
| |
werk, zowel proza als poëzie. We legden ook publikaties van Gezelle naast werk van anderen waarop ze min of meer onmiddellijk zijn geïnspireerd en die duidelijk als directe bron hebben gefungeerd. Het is daarbij opvallend dat hierbij niet alleen, of zelfs niet zozeer werken zijn te vinden die wij als ‘literair’ zouden bestempelen. Gezelles werk ligt vooral tussen devotionele literatuur, hagiografiën, woordenboeken, bijbels, geneeskundig en natuurwetenschappelijk werk. Ook op die manier kan men zien dat Gezelles werk een stuk geschiedenis is: het verwijst naar een tijd waarin de afstand tussen literatuur en niet-literatuur nog niet zo groot was of waarin literatuur nog niet die exclusieve positie bekleedde die onze cultuur eraan heeft gehecht en bijgevolg ook nog kon functioneren als een vorm van wetenschap, volksopvoeding, belering of gebed.
De plaats van de tentoonstelling van het gedrukte werk van Gezelle en de boeken uit de Gezellebibliotheek, nl. De Biekorf-bibliotheek is daarom een gelukkige meevaller, en dit niet alleen omdat het werk van Gezelle nu tussen zoveel andere boeken ligt.
Gezelles werk is ook een soort bijenkorf van gonzende stemmen uit allerlei vormen van kennis en taal. Wie met plezier en genoegdoening de poëzie van Gezelle leest zal ook zien hoe de dichter Gezelle in werk van anderen met een grenzeloze aandacht en eerbied voor het woord aantekeningen heeft gemaakt in oude, in leder gevatte boeken, op zoek naar oude taalvormen, spreuken en gezegden, en hoe die dan op hun beurt terug te vinden zijn in zijn eigen publikaties of gedichten. Andere vonden dan weer hun weg naar Gezelles immense filologische collectie, de zgn. Woordentas, die voor het Woordenboek der Nederlandse Taal door Nienke Bakker is onderzocht. Wanneer we Gezelles veelzijdige activiteit op die manier bekijken, dan kunnen we hieruit alleen besluiten dat zijn poëzie te maken heeft met een immens, romantisch en idealistisch geïnspireerd project dat die man voor ogen had. Niet dat die idealen ook allemaal werden gerealiseerd, ver daarvan, of dat zijn poëzie hiervan de loutere uitdrukking zou zijn - er is niets zo weerbarstig en tegenstrijdig als poëzie - maar de geduldige en in vet potlood uitgevoerde aanstrepingen in zijn oude boeken wijzen erop dat hij er vooral van droomde tégen de verfransing en secularisering van zijn omringende cultuur in, zijn tijdgenoten - in roman- | |
[pagina 328]
| |
tische termen: zijn Vlaamse volk - in de eerste plaats een taal te geven. Dit Vlaams, zo droomde hij, zou hij met anderen om hem heen, geschaard in zantersgilden en dichterscholen, kringen van filologen en poëten, aan zijn gemeenschap geven. Wat we nog bezitten van Gezelles bibliotheek wijst erop dat hij hiervoor zeker niet uitsluitend in Westvlaamse kringen bleef: de hoofdmoot van de boeken wordt gevormd door oude religieuze en wetenschappelijke literatuur, zowel in Noord en Zuid, en vooral in de contrareformatorische taal van de 17e eeuw. Dit was de basis voor een diepgaande culturele en (uiteraard christelijk geïnspireerde) heroriëntering die hij voor ogen had. Hij wou beginnen bij datgene wat hij als romanticus als de wortels van elke beschaving zag: de taal. De rest zou volgen.
Of dit inderdaad ook zo is gebeurd is een andere zaak. Het is wel enigszins anders gegaan dan wat een zekere Vlaamse dichter zich in de 19e eeuw had voorgesteld. Gelukkig heeft die Guido Gezelle zijn taalmanie ook in poëzie omgezet, poëzie die niet gemeten wordt aan wat een dichter aan bedoelingen voor ogen heeft en die er is, ondanks de ‘falen van de Poëet’.
Hiermee heb ik, in het kort, de richting aangeduid waarin de boekententoonstelling is georiënteerd. Ik wil niet eindigen vóór ik Willy Le Loup en Willy Muylaert heb bedankt die voor de materiële kant van de zaak hebben gezorgd en de praktische inrichting van de tentoonstelling op zich genomen hebben. Ik hoop dat die tentoonstelling nòg eens zal kunnen aantonen hoe belangrijk de archivalische collectie van het Gezellearchief wel is, een cultureel erfgoed van grote waarde dat door de stad Brugge niet alleen met de grootste zorg bewaard moet worden, maar ook verder ontsloten en beschikbaar gesteld voor studie en onderzoek. Ook in die zin kan die dubbeltentoonstelling richtinggevend zijn. P. Couttenier |
|