Biekorf. Jaargang 90
(1990)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 319]
| |
Vlaamse kunst op papier: Brugs handschrift uit de 15de eeuw onderzocht en uitgegevenIn 1983 werd aan de K.U. Leuven het Centrum voor de studie van verluchte handschriften uit de Nederlanden opgericht, waarbij men zich tot doel stelde de boekillustratie uit de periode 1390-1450 te onderzoeken. Een verantwoorde beperking, want op het vlak van de boekverluchting was dit een nog relatief onontgonnen terrein. Tot vrij kort geleden hadden onderzoekers immers vooral aandacht voor de boekproduktie ten behoeve van de aristocratie, terwijl men er voor de eerste helft van de 15de eeuw nu juist beter aan doet om zich op een minder elitair publiek te richten: het is nl. onmiskenbaar ook aan het burgerpubliek van toen te danken dat boekilluminatie in de Zuidelijke Nederlanden zo uitzonderlijk kon bloeien.
De oprichting van dit onderzoekscentrum was niet het enige besluit. Er zouden ook een aantal handschriften uitgegeven worden in een Corpus van verluchte handschriften uit de Nederlanden, waarbij het handschrift steeds codicologisch, filologisch en kunsthistorisch onderzocht zou worden; daarenboven zou elke illustratie uit het werk gepubliceerd worden, samen met illustraties uit handschriften die, wat verluchting betreft, relevant vergelijkingsmateriaal konden leveren. Nu, 7 jaar verder, werden er door de Leuvense wetenschappelijke uitgeverij Peeters al drie nummers verzorgd: in 1985 verscheen B. Cardon, R. Lievens, M. Smeyers, Typologische taferelen uit het leven van Jezus. A Manuscript from the Gold Scrolls Group (Bruges, ca. 1440) in the Pierpont Morgan Library, New York, Ms. Morgan 649, 207 p. - 1.000 fr.; in 1989 kwamen nog eens twee titels uit: J.H. Oliver, Gothic Manuscript Illumination in the Diocese of Liège (c. 1250 - c. 1330), Vol. 1, 209 p. - 1.400 fr. en Vol. 2, 316 p.’ 212 plates - 1.960 fr. Met het vierde (nog niet verschenen) deel keert men weer tot de 15de eeuw terug: dit wordt zeer waarschijnlijk een uitgave van een Legenda Aurea uit de Zuidelijke Nederlanden, daterend van het eerste decennium van de 15de eeuw; in samenhang daarmee zal geprobeerd worden een beeld te geven van de Zuidnederlandse miniatuurkunst van rond 1400, om zo tot een duidelijk inzicht te komen in de voorgeschiedenis en in het eigen karakter van de Zuidnederlandse miniatuur- en schilderkunst vóór Jan van Eyck (het zgn. pre-Eyckiaanse realisme). | |
[pagina 320]
| |
Het is vooral het eerste nummer dat een signalement in Biekorf verdient, aangezien dit handschrift, zoals de titel meldt, van Brugse origine is. Bovendien, deze Typologische taferelen lijken ten onrechte een al te verborgen bestaan te leiden; althans, dat zou men af kunnen leiden uit het feit dat deze studie nog zo goed als nergens in (vak)tijdschriften gesignaleerd of besproken werd. En dat is jammer, omdat het handschrift en de drie degelijk gedocumenteerde studies errond, zowel op iconografisch, als op literair-historisch vlak een lezer (en kijker) van veel opvallende en nieuwe gegevens voorzien.
Het boek brengt ons in contact met de karakteristieke middeleeuwse kijk op bijbel en werkelijkheid, met de werkwijze en produktie van een Brugs boekverluchtersatelier van ca. 1430 en met de stijl van de zgn. Gouden Rankengroep, een begrip voor ieder die zich met Vlaamse boekillustratie uit de 15de eeuw bezighoudtGa naar voetnoot(1). Daarnaast wordt snel duidelijk, dat de keuze van juist dit handschrift als opener van de Leuvense reeks geen willekeurige was: de onderzoekers wijzen herhaaldelijk op de originaliteit van de tekst en de illustraties, en op de vernieuwing die het in het genre binnenbracht.
Morgan 649 is een kleine codex (slechts 7 folio's). Aan de hand van 52 gekleurde pentekeningen, elk vergezeld van een 13-regelige strofe, brengt het een berijmd leven van Christus, volgens de typologische principes; de slotbladzijde bevat een wat complexere illustratie en tekst, en staat los van Christus' leven. Typologie is een middeleeuwse methode van bijbeluitleg, waarbij een feit uit het Oude Testament (een zgn. type) beschouwd wordt als een voorafbeelding van een feit uit Christus' leven (het zgn. antitype): in Mozes, die water uit de rots doet stromen (type), ziet men Christus die op de bruiloft van Kanaan voor wijn zorgt (antitype); of: het huwelijk tussen Tobias en Sarah (type) prefigureert het huwelijk van Jozef en Maria (antitype). Hoewel een dergelijke zienswijze op de bijbel (en bij uitbreiding ook op de werkelijkheid) in de middeleeuwen zeer populair was, moet Lievens in zijn bijdrage toch vaststellen, dat er eigenlijk nog nooit onderzoek verricht werd naar de invloed van de typologie op de middelnederlandse letterkunde (p. 21). | |
[pagina 321]
| |
De eerste studie na de inleiding is de Codicologische beschrijving en historiek van Morgan 649, door M. Smeyers. Dit eerste onderdeel van het boek behandelt van het handschrift zowat elk aspect dat niet tot tekst of illustraties behoort. We krijgen een secure codicologische beschrijving van band en handschrift, en een gedetailleerd overzicht van de diverse omzwervingen van de codex, voordat die in de New Yorkse Pierpont Morgan Library belandde (vertrekpunt: het 17de eeuwse Ieper). Twee kleinere vragen hierbij: 1) de band bevat achterin een reeks van acht papieren schutbladen; volgens Smeyers ‘wellicht met de bedoeling de codex een meer volumineus uitzicht te geven’; dat kan, hoewel ik het evenmin onmogelijk acht dat men zo misschien plaats wou creëren voor een transcriptie van de tekst; 2) van het handschrift werd in 1863 al eens een facsimile gemaakt; zijn er nog ergens exemplaren te vinden van deze, slechts op 137 ex. vervaardigde uitgave?
Het tweede deel (p. 19-102), van de hand van codicoloog en literair-historicus R. Lievens, heeft wel als titel Teksteditie, maar omvat desondanks heel wat meer. De middelnederlandse tekst + verklaring komt pas vanaf p. 48 en wordt eerst nog voorafgegaan door een tiental kortere paragrafen waarin Lievens o.a. dieper ingaat op het verschijnsel ‘typologie’ in het algemeen èn in de middelnederlandse letteren, op de traditie waarin het werk te situeren is, en op de struktuur en de taal van de tekst; ook wordt een profielschets getekend van de anonieme auteur: dit moet een Westvlaming uit de tweede helft van de 14de eeuw geweest zijn, die ‘als een bedreven vakman speels en soeverein zijn verhaalstof hanteert en manipuleert’ (p. 45).
Het zijn al bij al inleidende hoofdstukjes die het werk, door het aanwijzen van talrijke verbanden met andere middeleeuwse literatuur in een ruimer kader plaatsen en die de lezer bovendien op een bevattelijke manier kennis laten maken met gedegen filologisch spitwerk. Vooral de stukken over de struktuur, de dialectkenmerken en de ouderdom van de tekst leveren originele, soms intrigerende conclusies op. Zo blijkt de tekst weliswaar in hoofdzaak (West)vlaams te zijn, maar toch ook een vrij aanzienlijke hoeveelheid oostelijk taalmateriaal (Limburgs-Brabants) te bevatten; Lievens laat het echter jammer genoeg bij deze constatering, zonder zich aan een verklaring te wagen. | |
[pagina 322]
| |
De transcriptie van de tekst is foutloos, zo blijkt na controle met de foto's verderop in het boek, en ook de tekstverklaring getuigt van grondigheid; deze grondigheid leidt nergens tot saaiheid, de geboden vertalingen zijn vlot en in de annotaties wordt geregeld op verschillende verklaringsmogelijkheden gewezen, waarbij de annotator ook steeds zijn keuze verantwoordt. De uitvoerigheid van het commentaar is een pluspunt: het is voor een lezer inderdaad een comfortabelere situatie om over te slaan wat men overbodig acht, dan om zelf nog allerlei moeilijkheden te moeten oplossen (p. 46). Over de hele tekst van ca. 700 vs. zou men slechts op een enkele plaats nog bijkomende uitleg kunnen verlangen (strofe 3, vs. 5: bij een ynghel claer na syn behorte verwachtte ik een vertaling; str. 5,6 gaat terug op de tekst van Matt. 5, 13-19; is josepe in str. 38,4 een gewone middeleeuwse spelling voor jozef?); ook het aantal bediscussiëerbare verklaringen is beperkt, ik kwam tot een zevental gevallen (o.m. str. 12,8: wanneer de Israëlieten sonder enich wee door de Rode Zee trekken, dan lijkt me dat niet ‘droogvoets’ te betekenen, maar wel iets als ‘ongeschonden, zonder dat er slachtoffers vielen’ - dit in tegenstelling tot wat de troepen van de farao overkwam; str. 19,7: een verandering van helegelike in heimelike is, wanneer men de betekenissen van heiliglijk in het Woordenboek der Nederlandsche Taal opslaat niet nodig, helegelike nopen kan weergegeven worden met ‘op plechtige wijze neerdalen’; in str. 27,13 lees ik Int hende als ‘uiteindelijk’ i.p.v. als ‘bij Uw dood’; bij str. 38,5 vraag ik me af of vs. 5 wel doorloopt in vs. 6, en of men niet dient te lezen: sinen roc, te sine fel, ‘zijn rok, verschrikkelijk om te zien’; het pleidooi bij str. 40,13 voor het bestaan van een ww. beseven met de betekenis ‘beven’, lijkt me gewaagd: wat zou de etymologie van dit ww. zijn? Met deze opmerkingen wil ik echter niets af doen aan de tekstverklaring als geheel: als eerste een tekstcommentaar leveren is inderdaad ‘een gevaarlijke bezigheid’ (p. 46) en het dient gezegd dat Lievens zich hier op een vakkundige en zeer bevattelijke wijze van deze riskante taak gekweten heeft. Aansluitend op de tekst + verklaring volgen op p. 103-118 de foto's van het handschrift zelf. Hierbij valt het alleen wat te betreuren (maar vanuit economisch standpunt wel te begrijpen) dat er slechts twee bladzijden in kleur gereproduceerd werden.
Het laatste deel van het boek, The illustrations and the Gold Scrolls Group, is het werk van de kunsthistoricus B. | |
[pagina 323]
| |
Cardon. Ook hij noemt Morgan 649 een unicum, vnl. op basis van de keuze van de types en antitypes, en van de opvallend hechte eenheid tussen tekst en illustraties. Cardon laat het handschrift aansluiten bij drie andere codices waarin de zeer karakteristieke stijl van Morgan 649 terug te vinden is. Deze drie handschriften, alle geïllustreerd met pentekeningen, staan bekend als de ‘Pen en Inkt-groep’; Cardon slaagde er in deze groep toe te voegen aan het omvangrijke oeuvre van de Gouden Rankengroep (zie noot 1). De auteur brengt over deze groep belangwekkende nieuwe informatie, en hij trekt hierbij duidelijke lijnen naar enkele Brugse ateliers. Bovendien vermijdt hij consequent de nog vaak gebruikte benaming ‘Meester van de Gouden Ranken’: deze is al te beperkt, aangezien het niet om één meester gaat, maar wel om een groep ambachtelijke kunstenaars die in een los-vaste relatie met elkaar samenwerkten. Cardon beschrijft verder de drie andere ‘Pen en Inkt’-handschriften in hun overeenkomsten en verschillen, en hij laat daarbij zien hoe er in zo'n verluchtersatelier gewerkt moet zijn geweest; het feit dat er bij die drie codices ook verschillende talen gebruikt werden, wijst op de internationale gerichtheid van het betreffende atelier.
Het hoofdbestanddeel van deze bijdrage wordt gevormd door de analyse van de meeste tekeningen van Morgan 649. Cardon gaat hierbij uiterst grondig tewerk en blijkt ook over een indrukwekkende hoeveelheid overtuigend vergelijkingsmateriaal te beschikken. Het grootste deel daarvan voegt hij aan zijn stuk toe: 36 bladvullende zwart-wit foto's van miniaturen en geïllustreerde handschriften. Na deze foto's volgt tenslotte nog een index van alle vermelde handschriften, voor codicologisch en kunsthistorisch geïnteresseerden een goed bruikbare afsluiter.
In 1986 kreeg dit Typologische taferelen een eervolle vermelding bij de Plantin-Moretusprijzen voor de best verzorgde uitgaven: het boek is inderdaad naar inhoud en vorm een produkt van hoge kwaliteit. Voordat men de lectuur ervan aanvat, dient men (ter voorkoming van eventueel wenkbrauwengefrons) echter wel rekening te houden met het volgende. 1) Het boek is een bundeling van drie aparte studies, waarin telkens door een ander auteur een ander facet van éénzelfde handschrift uitgewerkt wordt; deze interdisciplinaire aanpak is één van de troeven van het werk, maar de gevolgde werk- | |
[pagina 324]
| |
wijze zorgt ook voor enkele overlappingen en een enkele keer tevens voor b.v. verschillen in tekstinterpretatie en teksttranscriptie (de verklaring van het middelnederlands op p. 120 verschilt b.v. van Lievens' interpretatie; op p. 144 heeft Cardon het over drievaude tale van wetten, op p. 145 over Mary Jocobe (sic!), terwijl in de tekst van het handschrift én in die van Lievens resp. drierande en Jacobe staat. 2) Met dit werk wordt op een internationaal publiek gemikt: de bijdrage waarvoor men in het buitenland de meeste belangstelling zal hebben (de studie der illustraties) is dan ook in het Engels gesteld. Dit lijkt een verdedigbare strategie, maar het feit dat deze bijdrage de meest omvangrijke en de meest specialistische is, zorgt er wel voor dat het van een leek geregeld een forse inspanning vergt om door de tekst heen te komen. Wie er echter de nodige tijd en moeite in wil investeren, wordt wel met een rijke hoeveelheid wetenswaardige gegevens beloond, en hij houdt er zeker een goed inzicht in de illustraties en in de daarbij gebruikte technieken en tradities aan over. Niets is echter volmaakt. Zo heeft ook dit boek schoonheidsfoutjes: de uniformiteit in de verwijzingen naar geraadpleegde werken laat wel eens te wensen over (bovendien zou ook een algemene bibliografie van alle in de drie bijdragen gebruikte secundaire literatuur welkom zijn), en ik telde op een 150 blz. tekst een twintigtal min of meer storende drukfouten. Maar uiteindelijk doet dit weinig afbreuk aan de hierboven al voldoende benadrukte kwaliteiten van dit Brugse deel in het Corpus of Illuminated Manuscripts from the Low Countries. Want met dit Typologische taferelen beschikken we over een werk dat een interessant en mooi eerste nummer is van wat een interessante en mooie reeks kan worden. D. Geirnaert, WNT, Leiden. Steperen. Geh. te Aartrijke. |
|