Biekorf. Jaargang 90
(1990)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermdDe legende op haar hoogtepuntEen agronoom die schuilging onder de initialen M.D. en nu en dan inzendingen bezorgde in de Journal d'Agriculture de Bruxelles, heeft in 1833 het volgende nauwkeurige en gedetailleerde verhaal laten verschijnen over de herkomst van het hooggeroemde Vlaamse schaap, dat als specifiek en geêigend ras toen al aan het verdwijnen was. ... les colonies qu'ils avaient envoyées dans l'Inde, y decouvrirent une espèce de moutons d'une taille infiniment supérieure à toutes celles connues, et d'une richesse de toison qui rivalisait avec tout ce que les différents climats offraient de plus parfait en ce genre. Des troupeaux arrivèrent immédiatement en Europe et par hazard inattendu, ils s'acclimatèrent et prospérèrent sur tout le sol de la Hollande et de la Belgique, tandis qu'ils languirent dans une infinité où nos voisins cherchèrent à les établir. La nouvelle race est donc originaire de l'Inde; elle y fut connue presqu'aussitôt après l'établissement des Européens dans cette immense péninsule, mais d'après les chroniques du temps, ce ne fut que vers l'an 1648 que l'on songea sérieusement à la transplanter en Europe; on en attribue l'importation au capitaine Rysingen de Middelbourg, lequel en amena dans les Pays-Bas un troupeau d'environ deux cents bêtes, tant béliers que brebis. Ce troupeau fut partagé, à son arrivée, entre le Texel et la province de Bruges, et cette race que l'on retrouve encore dans l'étendue du pays maritime entre le Texel et la frontière de France, parait n'avoir éprouvé aucune peine à se naturaliser malgré l'énorme différence du climat avec celui de l'Inde. | |||||
[pagina 241]
| |||||
une rapidité telle, que vers les premières années du dixhuitième siècle, on ne trouvait déjà plus dans les Pays-Bas, que des troupeaux composés de l'espèce récemment introduite, et qui reçut le surnom de grande race flandrine. Elle succéda immédiatemant aux faibles débris des races anciennes que l'on entretenait plus en quelque sorte, que pour alimenter les boucheriesGa naar voetnoot(16). Bij ons weten heeft M.D., die we momenteel nog niet met zekerheid kunnen identificerenGa naar voetnoot(17), de langste tekst neergeschreven die we over deze legende konden vinden. De verre beknopte overlevering is hier gevormd tot een stevig en volwassen verhaal, met een vast jaartal, een preciese eigennaam en details die bij de lezer op het eerste gezicht een geloofwaardige historische indruk moeten nalaten. | |||||
Engelse legendenDe neiging om het ontstaan of de herkomst van schapenrassen een historische oorsprongslabel mee te geven bestond ook in Engeland, het land bij uitstek van de schapenteelt in West-Europa. Of er in het andere schapenland Spanje ook zulke verhalen in omloop waren is ons niet bekend en hebben we ook niet onderzocht. Hierachter laten we twee zulke traditionele overleveringen volgen uit de wereld van het Engelse schaap.
| |||||
[pagina 242]
| |||||
De laatste en meest uitvoerige versie van 1833 over de oorsprong van het Vlaamse schaap, uit de Journal d'Agriculture, sluit aan bij beide legendarische verhalen over de Engelse schapen; het verhaal van onze flandrine ligt in dezelfde lijn als de twee Engelse overleveringen en heeft er zelfs enkele opvallende punten van gelijkenis mee.
Om te beginnen is het vertrekpunt van al deze legenden te zoeken in het begin van de jaren 1600. De eerste decennia der 17de eeuw waren tijden van een ontluikende geschiedschrijving (te onzent Sanderus, Gramaye, Malbrancq, enz.), met historiografen die er vaak niet voor terugschrokken aan te vullen wat onbekend was, nog geen vaste en wetenschappelijke methode van onderzoek en interpretatie hanteerden, maar niettemin aan alles een uitleg en een sluitende verklaring wensten te geven.
Net zoals de Vlaamse legende niet weerstaat aan een kritisch historisch onderzoek en hoogstens een kleine kern van waarheid kan bevatten, zo ook zijn de Engelse overleveringen pure legenden of verzinsels, of steunen ze wellicht op haastige lezingen of verkeerd begrepen teksten.
De enkele schapen uit 1464 zullen zeker niet de wijdverspreide Castiliaanse merinos in hun ontwikkeling hebben beïnvloed. Over het tweede verhaal moeten wij hetzelfde | |||||
[pagina 243]
| |||||
zeggen. Het is inderdaad niet onmogelijk dat een lading schapen aan land is gezwommen uit de vergane Armada, maar nog eens, zulke kleine kudde kon geen nieuw en scherp afgetekend schapenras scheppen. De 200 schapen uit Oost-Indië zullen om dezelfde reden evenmin een merkbare invloed op de vorming van het Vlaamse schaap veroorzaakt hebben.
Engelse historici zijn daarenboven niet verwonderd in de eerste legende Edward IV te ontmoeten. Deze koning, toevallig een schoonbroer van onze Bourgondische hertog Karel de Stoute, was in zijn tijd een veelbesproken en populaire figuur en zijn naam duikt meer dan eens op in Engelse verhalen en legenden, zelfs nog lang na zijn dood in 1483.
Over de Onoverwinnelijke Armada die in 1588 zo spectaculair en tragisch wegzonk voor de Engelse kusten, zijn vele verhalen in omloop. De fantastische histories die rond deze dramatische gebeurtenis werden geweven zijn werkelijk niet te tellen, zodat een teruggrijpen naar de Armada zeer frekwent voorkomt in talrijke, waar of niet waar gebeurde, vertellingen uit de wereld van de Britse volksfantasie en de overleveringenGa naar voetnoot(21).
De historische kern van het Vlaamse verhaal is even onduidelijk en hypotetisch. Naar een kapitein Rysingen hebben wij vruchteloos gezocht in de rijksarchieven van Zeeland en 's Gravenhage. Dat precies het wondere jaar 1648 wordt vernoemd is aannemelijk als men weet dat dit jaar een grote en niet te vergeten datum is door de vrede van Munster-Westfalen, die een jarenlange oorlog beëindigde en bij ons de definitieve afscheiding tussen Noord en Zuid bezegelde. Of er ooit 200 schapen aan wal kwamen in Middelburg is niet onmogelijk, maar nu niet meer door archiefstukken te achterhalen. Dat de Verenigde Oostindische Compagnie, gesticht in 1602 en met een zetel in Middelburg, erbij wordt betrokken is weeral licht te begrijpen. De aantrekkelijke, lucratieve en geheimzinnige vaart op de Oost had in Nederland al zovele zonderlinge producten en wezens naar Europa gebracht, dat men onwillekeurig eerst en vooral wel aan een import uit verre, vreemde en wonderlijke landen zoals Oost-Indië wilde gaan denken. | |||||
[pagina 244]
| |||||
Historisch onderzoekIn het midden van de 19de eeuw werden verscheidene pogingen ondernomen om de juiste historische toedracht te achterhalen over de vermeende Indische oorsprong van ons Vlaamse schaap.
De eerste die daarover een ernstig onderzoek instelde was Alexander Numan (1780-1852), directeur van de Rijksveeartsenijschool te UtrechtGa naar voetnoot(22). Numan onderzocht het archief van de Verenigde Oostindische Compagnie en in 1835-1836 publiceerde hij zijn bevindingen. De oogst was uiterst mager; het volstond mede te delen dat dit archief geen enkel spoor bevatte van een import van schapen uit Indië naar NederlandGa naar voetnoot(23).
Gelijktijdig met Numan deed Samuel de Wind, vice-president van de provinciale rechtbank van Zeeland in Middelburg (Middelburg 1793-1859) in Middelburg opzoekingen naar de invoer van schapen in de 17de eeuw uit Oost-IndiëGa naar voetnoot(24). Hij vond evenmin iets nopens de aanvoer van schapen uit den vreemde in zijn stad of in Zeeland. Hij vond alleen toevallig in Gessners Historia Quadrupedum dat er in 1558 een vreemdsoortig dier, zes voet hoog en vijf voet lang, te Antwerpen van overzee werd aangebracht en naar Middelburg verzonden werd. Men heette dat dier een Indisch schaap, beweerde GessnerGa naar voetnoot(25).
De laatste onderzoeker in de rij was Edward Campens (Zomergem 1820-Gent 1873). Deze auteur bracht eigenlijk een samenvatting van wat zijn voorgangers hadden ondernomen en hijzelf gaf tenslotte een aanvaardbare uitleg. Campens was een veearts die samen met Pieter De Baets en Jacob | |||||
[pagina 245]
| |||||
Heremans het Leesmuseum stichtte. Op zijn naam staan nog vele andere werken en bijdragen over allerlei natuur-wetenschappelijke onderwerpenGa naar voetnoot(26), en zo heeft hij in 1856, kort na het overlijden van Numan, een opstel geschreven ‘Over den oorsprong van het Vlaandersche schaap’. Misschien heeft hij Numan en de Wind persoonlijk gekend, maar zeker had hij hun publikaties over de flandrine gelezen.
Campens noteert vooreerst de mondelinge traditie over het ontstaan van de flandrine. ‘In het begin van de 17de eeuw’, zo schrijft hij, ‘en het is door overlevering een volksgeloof geworden, hadden Hollandsche zeevaarders eene kudde vreemde schapen ten getalle van 200 uit Oost-Indië naar de Nederlanden gebracht. Deze troep is verdeeld tusschen Vlaanderen en het eiland Texel. De Hollanders zouden ook hebben toegestaan dat er omstreeks Rijsel, Waasten en Komen eenige zouden samengefokt worden’Ga naar voetnoot(27).
Het is opvallend dat Campens de datum 1648 niet weergeeft en kapitein Rysingen en Middelburg niet vermeldt. Het is mogelijk dat hij de tekst uit de Journal van 1833 niet kende of niet bij de hand had, en dat hij dus uit andere bronnen en lezingen het Indische verhaal heeft geput. Campens zal voorzeker wel de mémoires van de Keizerlijke Academie (du Rondeau) of andere franstalige auteurs hebben doorgenomen in de meest uitvoerige versies die toen bekend waren. Daarin staan inderdaad het jaartal 1648, Middelburg en Rysingen niet opgegeven, maar wel dat er zulke kudden voorkwamen nabij de Franse grens in het zuiden van het graafschap Vlaanderen.
Enkele Duitse veeartsen zoals Petri, Pabst, Kickhof en Wickherlin zouden, weeral volgens Campens, in hun veterinaire literatuur ook over de Oostindische origine van het Vlaamse schaap hebben gehandeld, zonder er een afdoend antwoord aan te kunnen geven. Zijn collega's veeartsen uit de Rijksveeartsenijschool te Brussel hadden eveneens vergeefs ‘in lange en snedige pennetwisten’ gezocht om bewij- | |||||
[pagina 246]
| |||||
zen bij te brengen over de oorsprong uit Indië van ons schaapGa naar voetnoot(28).
Campens was een nuchter man en op de koop toe een expert, die iets van dieren en erfelijkheid afwist. Als veearts was het voor hem duidelijk dat 200 schapen, of zelfs meer dan één kudde van 200 schapen, zo maar niet in een handomdraai een blijvende invloed konden teweegbrengen op de raseigenschappen van een dier dat zo talrijk en over zulke grote oppervlakte verspreid leefde. Want niet alleen Zeeland, maar ook het graafschap Vlaanderen met inbegrip van de franstalige kasselrijen, zouden behoord hebben tot het traditionele verspreidingsgebied van de Indisch-Vlaamse flandrineschapen.
Onze auteur vermoedt terecht dat het Vlaamse schaap nauw verwant was met talrijke andere rassen en onder-rassen van schapen (Texel, Friesland) die te vinden zijn vanaf Noord-Frankrijk tot aan de Elbe, wat een gemeenschappelijke oorsprong veronderstelt die wel zeer diep (in voorhistorische tijden?) in het verleden moet gezocht worden.
Daarom is zijn conclusie eenvoudig de volgende: ‘dat gelijk veel andere gemeene zaken, de oorsprong van het Vlaandersche schapenras nog zeer in het duister ligt. Het is ook het geval voor de overige huisdieren, behalve het varken. Bezwaarlijk, ja zelfs onmogelijk is het na te gaan, waar hunne stamouders leefden, welke veranderingen zij hebben ondergaan, en hoe zij tot slafelijke landrassen zijn vervallen’Ga naar voetnoot(29). | |||||
Flandrines vóór de 17de eeuwEr zijn voldoende aanduidingen dat het schapenras in Vlaanderen uit de 16de eeuw, dus een eeuw vóór de denkbeeldige invoer van schapen overzee, al van dezelfde soort was als de schapen die hier liepen, toen de import uit Indië er zogezegd gebeurde. Met andere woorden dat de flandrine eigenlijk al bestond vóór ze werd uitgevonden!
L. Guicciardini noteerde in 1567 in zijn bekende beschrijving van de Nederlanden dat er bij ons een soort schapen bestond ‘groot van gestalte, zeer vruchtbaar en met een lang- | |||||
[pagina 247]
| |||||
wollige vacht bekleed’Ga naar voetnoot(30), kortom een schaap dat helemaal overeenstemt met het Vlaamse schaap van een eeuw later. Indien Guicciardini deze bewering zou gevonden hebben bij onze annalist Meyerus, die hij meermalen als bron aanwendde, dan zou het Vlaamse schaap minstens al in het begin van de jaren 1500 te situeren zijn, want Meyerus stierf in 1552 en zijn Annales werden uitgegeven in 1561. Voordien was van hem al in 1532 zijn Res Flandricae verschenen.
Ook Pauwel Heinderycx, de betrouwbare kroniekschrijver uit Veurne, heeft een schapensoort beschreven waarin wij gemakkelijk de flandrine herkennen. ‘In dese casselrie synder oock vele schapen gequeeckt, die seer groot zyn van lichame, ja, meerder dan in eenich ander lant. Sy worden door de goede hoedanicheyt van 't gras seer vet. Hun vleesch is malsch. Daerby zijn sy aldervruchtbarichst.’ Heinderycx heeft het hier over de schapen uit zijn tijd, dus einde 1500, begin 1600. Zijn passus laat vermoeden dat hij in Veurne-Ambacht sinds mensengeheugenis geen andere soort schapen kende dan diegene die hij hier beschrijft, en zijn memorie strekte zeker tot een heel stuk in de 16de eeuwGa naar voetnoot(31).
Er is meer. Hoe moeilijk en uitzonderlijk het ook is om uit het archief namen van schapenrassen te noteren (waar zou men dat wél kunnen aantreffen?!), toch kennen wij één citaat waarin, zelfs nog vóór 1602 (het jaar waarin de Verenigde Oostindische Compagnie haar octrooi verkreeg) reeds sprake is van het Vlaamse schaap.
De inventaris der bezittingen van de bekende veldheer Valentin de Pardieu, heer van La Motte (†1595), op zijn kasteel te Ekelsbeke (nu Frans-Vlaanderen) vermeldt in 1596 ‘6 brebis de Flandre’. Een bewijs dat de naam Vlaanderen toen reeds verbonden was aan het autochtone schapenras uit onze strekenGa naar voetnoot(32). | |||||
Het verval van de flandrine en van de legendeHoe is de legende over het ontstaan van het Vlaamse schaap dan verder geëvolueerd? | |||||
[pagina 248]
| |||||
Verhalen en legenden worden geboren, groeien, bloeien open en vergaan lijk alle leven op aarde. Met de Vlaamse legende over de herkomst van ons schaap is hetzelfde gebeurd.
De lakonieke mededeling uit 1700, die haar vroegste ontstaan ergens moet gevonden hebben in de tweede helft van de jaren 1600, dat de flandrine het product is van een kruising tussen ingevoerde overzese schapen met ons eigen ras, is uitgegroeid tot het gekleurde verhaal dat we in 1833 aantroffen.
Zeker al in de 19de eeuw verkeerde het oude Vlaamse schaap als specifiek en afgetekend ras in verval. Bij ons was de schapenteelt niet meer lonend en er bestond ook in Vlaanderen geen wolindustrie die om goede wol vroeg. Het eigen Vlaamse schaap was op de duur door verwaarlozing en allerlei experimenten, onzorgvuldige kruisingen en verbasteringen met andere soorten, rassen en variëteiten, nog moeilijk terug te vinden in zijn eigen en origineel profiel van eeuwen geleden. Met de zaak verdween ook de naam en zo is het te verklaren dat de schone legende over de wonderlijke aanvoer uit Indië vergeten werd of tot een zeer elementair en alternatief zinnetje kon verschrompelen.
Toen een uitvoerig, wetenschappelijk en stevig gedocumenteerd Noordnederlands handboek over landbouw en veeteelt in 1903, amper 70 jaar na de publikatie van de uitvoerigste versie der legende, iets wilde mededelen over het Vlaamse schaap, dat tot voor weinige jaren voordien nog in Zeeland rondliep, schreef de auteur droogjes het volgende zinnetje: Er wordt beweerd dat dit Vlaamsche schaap, evenals het Friesche, waarmede het zeker verwant is, afkomstig is van het langbeenige schaap aan de kust van Guinea en dat vroeger met de naam Ovis aries longipes werd aangeduidGa naar voetnoot(33). Deze tekst herinnert bijna in niets meer aan de vroegere traditie. Men gelieve daarenboven te bedenken dat Guinea aan de westkust van Afrika ligt en in zijn koloniale geschiedenis nooit met Hollanders te maken had, maar wel met Portugezen, Fransen en Engelsen... | |||||
[pagina 249]
| |||||
BesluitDat er een legende kon ontstaan over een schapenras bewijst enkel en alleen dat dit ras door de tijdgenoten ergens werd gewaardeerd en dat het merkwaardig en voortreffelijk genoeg was om meteen te bedenken waar dit soort goede dieren wel vandaan kon gekomen zijn.
Wij besluiten dan ook dat de schapensoort, die wij nu flandrine heten, een meer dan gewone kwaliteit had, zeker inzake vleesopbrengst, mest en melkgifte, en ooit zelfs ook inzake wol. Want het is de wol die ons Vlaamse schaap enige bekendheid in het buitenland heeft bezorgd, een faam die het echter niet lang kon handhaven.
De volkse verklaring over het ontstaan, het begin of de herkomst van vele zaken in de landbouw en de veeteelt of uit de oude agrarische maatschappij, steunt vaak op legenden of legendarische gegevens die de toets van de historische kritiek moeilijk kunnen weerstaan.
Toch is er altijd een kern van echt gebeurde feiten die aan het aanvangspunt ligt. Meestal is het niet meer mogelijk de kern uit de bolster van fantasierijke details te halen. Dit is bij voorbeeld het geval met het begin van de aardappelteelt (Parmentier; Verhuist uit Brugge?), met de herkomst van de boekweit (Joos van Gistel?), enz.
Wat er hier bij deze Vlaamse legende de exacte historische kern kan geweest zijn, zullen we nu waarschijnlijk wel nooit meer te weten komen. Alles bij mekaar is het niet onmogelijk dat de tekst uit Gessners Historia over het vreemde schaap uit 1558 ergens toch een vertrekpunt kan geweest zijn tot verkeerde of vermeende uitleggingen en fantasieën.
De overlevering, opgesmukt en aangedikt door iedere generatie die ze verder doorvertelde, is uiteindelijk tot ons gekomen als het schone verhaal dat onze aandacht hier een ogenblikje heeft weerhouden. Het verhaal over onze flandrine getuigt ook dat vele interpretaties en uitleggingen geen (laat)middeleeuwse oorsprong hebben, maar te situeren zijn in het begin van de 17de eeuw. L. Van Acker |
|