Biekorf. Jaargang 90
(1990)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 234]
| |
ring troffen zij hier een schapenras aan dat uitstekende kwaliteiten had. De wol van dit schaap was lang en grof van draad, vet en ruw, en bijzonder geschikt voor de fabricatie van sterke en zware lakens.
De grote en robuste Vlaamse schapen sloegen een heel wat betere figuur dan de kleine Franse schaapjes, die maar een korte en kroezelige wolvacht droegen. Daarom zullen de Fransen, zeker tot halfweg 1700, de teelt van Vlaamse schapen in hun land aanmoedigen. Dit alles in functie van rasverbetering, ingegeven door de zorg om in Frankrijk een sterke en belangrijke wolindustrie te vestigen.
De man die aan de basis ligt van deze industriële politiek was Colbert (†1683), de bekende minister van Lodewijk XIV, zelf de zoon van een wolhandelaar. Onder zijn impuls werden er benevens Engelse en Spaanse ook Vlaamse schapen ingevoerd in Frankrijk om er de kwaliteit van de Franse wol te verbeteren door kruising van de Franse schapenrassen met grote en sterke flandrines.
Colbert onderwierp de Franse draperie aan het regime van de manufacturen. Na de revocatie van het edict van Nantes (1685) verviel de Franse wolindustrie, maar onmiddellijk na de vrede van Utrecht (1713) kende ze een forse heropbloei. In het midden van de 18de eeuw ontwikkelde de Franse draperie dan verder in verscheidene belangrijke productiecentra, die dit ook nog zullen blijven in de 19de eeuw, o.m. Abbeville, Roubaix, Tourcoing, Rijsel, enz.Ga naar voetnoot(2).
Vermoedelijk waren het Franse auteurs en agronomen die schreven in de 17de en vooral in de 18de eeuw, die de naam flandrin en flandrine voor het eerst gebruikt hebben in verband met schapen, en aldus rechtstreeks propaganda hebben gemaakt voor onze Vlaamse rammen en ooienGa naar voetnoot(3).
Het is dan ook begrijpelijk dat men zich in deze milieus eerst of laatst ging afvragen hoe het kwam dat precies in dit uithoekje van het vasteland zulke schone en sterke schapen | |
[pagina 235]
| |
gekweekt werden en waar deze Vlaamse schapensoort wel vandaan was gekomen. | |
De legendarische oorsprong bij Franse auteursEen hardnekkige traditie wilde immers dat de zo geprezen flandrine ontstaan was in de 17de eeuw door kruising van het oudere schapenras uit de Zuidelijke Nederlanden met schapen die door de Hollanders in onze streken ingevoerd waren.
Deze bewering vonden we voor het eerst geboekt in 1700 bij Louis Léger, de auteur van (Economie Générale de la Campagne ou Nouvelle Maison Rustique, een populair tweedelig werk dat in Parijs verscheen in 1700 en in 1708 al een herdruk beleefde.
Léger prijst in zijn hoofdstuk D'une certaine race de brebis qu'on peut nourir en France uitvoerig de teelt aan van flandrineschapen. Hij vermeldt terloops het volgende over de herkomst van het Vlaamse schaap: Il y a des Brebis que quelques uns appellent Flandrines parce qu'on les a amenées des Indes en Hollande et en FlandreGa naar voetnoot(4). Deze zin kan erop wijzen dat het Vlaamse schaap toen nog niet zo algemeen bekend en verspreid was in Frankrijk, aangezien de uitdrukking ‘quelques uns’ blijkbaar zinspeelt op een beperkt aantal.
Léger heeft de bewering over de Indische herkomst zeker niet zelf uitgevonden. Hij noteerde ze ongetwijfeld bij navraag in onze streken toen hij zich, in het vooruitzicht van zijn handboeken, wilde documenteren over de Vlaamse schapenteelt. Vóór die jaren waren er al Vlaamse schapen ingevoerd in de omgeving van La Rochelle, die er de beste voldoening gaven bij kruising met Franse schapen. Léger moet deze overlevering uit Vlaamse bronnen vernomen hebben, minstens enige jaren vóór 1700.
De latere verwijzingen naar de Indische oorsprong van onze schapen staan dan steeds op naam van Franse publicisten en ook van franstalige schrijvers uit onze streken, maar eigenaardig genoeg niet van nederlandstaligen. | |
[pagina 236]
| |
Abbé Carlier, prieur d'Andrési (1725-1787), is de volgende auteur. ‘Carlier s'appliqua surtout à perfectionner l'éducation des Brebis. Il fut un des premiers qui appellèrent en France l'attention aux propriétaires et le gouvernement sur cette partie importante de la richesse publique’. Tussen 1762 en 1770 gaf hij niet minder dan vijf discours couronnés uit over de schapenteelt, waaronder één met de veelbetekenende titel: Instructions sur la manière d'élever et de perfectionner les bons espèces de bêtes à laine en Flandre (1763). Juist voordien had hij al in twee publikaties gewezen op de noodzaak de kwaliteit van de Franse wol te verbeteren, onder andere door kruising met flandrines, en ook in deze druksels verwijst hij terloops naar de Indische oorsprong van de schapen uit de Nederlanden. Deze geschriften dragen als titel Mémoire sur la qualité des laines propres aux manufactures de France en Considération sur les moyens de rétablir en France les bonnes espèces de bêtes à laine (1762).
Claude Carlier, die een veelschrijver was, publiceerde verscheidene mémoires in de Académie des Inscriptions et Belles-Lettres en leverde bijdragen in de Journal des Savans, in de Journal de Physique en in de Journal de VerdunGa naar voetnoot(5). De lof die hij in al zijn opstellen toezwaaide aan de flandrine bracht uiteindelijk mee dat ons schaap, dat reeds gewaardeerd was door onze zuiderburen, nu nog een bredere bekendheid verwierf doorheen heel Frankrijk. En bij deze loftuitingen kwam terloops steeds de Indische origine van het Vlaamse schaap ter sprake.
Ondermeer door toedoen van Carlier, die benevens Engelse en Spaanse rassen speciaal ook het Vlaamse ras aanprees, was de flandrine gepromoveerd tot een schaap van Europees formaat. Hij hield vol dat la belle race des moutons de la chatêllenie de Lille en Flandre, peut entrer en parallelle avec les moutons choisis d'Angleterre et de la Hollande, dont elle est originaire. Deze zin alludeert nog eens op de oorsprong van ons schaap uit Holland (dont elle est originaire) en op de kudden in Rijsels Vlaanderen, een gewest dat door de oorlogen van Lodewijk XIV definitief Frans gebied was geworden (1678). | |
[pagina 237]
| |
In zijn Traîté des bêtes à laine (1770, 2 dln., ill.), dat algemeen als zijn bijzonderste werk wordt beschouwd, wees Carlier nog maar eens op de Indische oorsprong van het Vlaamse schaap. Navolgers en tijdgenoten van Carlier, zoals ondermeer Dr. Buchoz, namen hieruit het verhaal over de oorsprong van het Vlaamse schapenras ongewijzigd, ja zelfs woordelijk over (1774)Ga naar voetnoot(6).
Latere auteurs van Franse landbouwhandboeken hebben dan onverstoord geschreven over de herkomst uit Indië van de flandrine, zoals bij voorbeeld G.F. Bastien, die nog in 1805 in La nouvelle maison rustique (een werk dat in opzet en uitwerking enige gelijkenis vertoonde met het gelijknamige boek van Léger) het volgende mededeelde, dat wij reeds bij Léger en Carlier hadden gelezen: Il y a des brebis qu'on appelle flandrines parce qu'on les a amenées des Indes en Hollande et en FlandreGa naar voetnoot(7). | |
Spaanse merinos in FrankrijkDe Franse schapenfokkers hebben echter niet blijvend hun milde belangstelling betoond voor de zo geprezen flandrine. In de tweede helft van de 18de eeuw werd meer en meer een andere weg gevolgd.
De fijnheid van de zachte Spaanse wol der merinos haalde het op de lange en ruwe wol van onze schapen. In Rambouillet nabij Parijs werd van overheidswege bewust geexperimenteerd met Spaanse schapen en zelfs onze eigen landvoogden keken die richting uitGa naar voetnoot(8).
De bergerie modèle waarin Franse schapen werden vermengd met merinos, in 1786 ingericht door Louis Daubenton (†1799), was de officiële bevestiging dat de Fransen tenslotte bewust geopteerd hadden voor de inbreng van Spaans bloed in hun eigen kudden. Maar de eerste pogingen waren al decennia vroeger gebeurd (Parc de Chambord, 1752). De vermenging van inlandse schapen met Spaanse en in mindere mate nog met Engelse wolschapen kwam in die jaren trouwens in heel Europa voor. Buiten ons land had het Vlaamse | |
[pagina 238]
| |
schaap als wolschaap afgedaan. Fijne en betere kwaliteit bepaalden vraag en aanbod op de wolmarkt en de wolindustrie schikte zich gewillig naar deze nieuwe situatie.
Dérival schrijft nog wel in 1783 dat Vlaamse wol te Parijs voor Engelse wol werd verkocht tegen 25 à 30 stuivers het pond, maar de voorkeur der Fransen, die met succes hun eigen wolindustrie verder uitbouwden, ging in stijgende lijn in de richting van de Spaanse schapenrassen.
Dérival liet evenmin na over de oorsprong van de flandrine te schrijven. Wat we hier laten volgen: La race des moutons qu'on a nommé Flandrine est venue des Indes Orientales: les Hollandais l'ont apportée en Europe. Elle est introduite ensuite dans les Provinces Autrichiennes d'où elle a presque entièrement disparue. Il n'en reste que quelques troupeaux auprès de Warneton et c'est sur les bords de la Lys que se trouvent les plus beauxGa naar voetnoot(9). Ook Dérival steunt blijkbaar op Franse schrijvers als hij de kudden uit het grensgebied van Zuid-Vlaanderen citeert. Men kan zich voor het overige de vraag stellen of Dérival het Indische verhaal van ons schaap toch soms niet in ons land kan gehoord hebben. | |
De Keizerlijke Academie van BrusselMet Abbé Mann zijn we beland bij publicisten uit eigen land. Abbé Theodoor A. Mann (1735-1809) is al niet meer zo overtuigd van de primauteit van de Vlaamse wol. Hij stelde de geleidelijke verdwijning vast van het autochtone Vlaamse schaapGa naar voetnoot(10). Alleen in de streek van Waasten (cf. Dérival!) blijven nog enkele kudden over van de raszuivere flandrines. Mann betreurt het dat onze regering zo weinig onderneemt om de schapenteelt te bevorderen. Een veredeling van de teelt ziet hij uitsluitend door vermenging met merinosGa naar voetnoot(11). | |
[pagina 239]
| |
Uiteindelijk bleef het merinos-experiment, dat in Vlaanderen vooral voorviel in de Franse tijd, beperkt tot een geringe aanvoer van Spaanse schapen en tot de publikatie van een paar theoretische mémoires in de Keizerlijke en Koninklijke Academie van Brussel.
Mann was vast secretaris van de Academie te Brussel en het was in dit verlicht milieu dat onze flandrine werd beschreven om plannen te smeden (op papier!) tot rasveredeling door kruising met vreemde dieren. In 1776 schreef de Brusselse Academie van Wetenschappen een prijsvraag uit: Quels sont les moyens de perfectionner dans les provinces Belgiques la laine des moutons? Twee mémoires werden ingediendGa naar voetnoot(12).
De memorie van J.F. Fouillé, bekroond en uitgegeven te Brussel in 1776, bespreekt uitvoerig de noodzaak tot verbetering van ons inlands ras. Fouillé vermeldt haastig de oorsprong uit Indië en zet uiteen hoe hij over het hele land een twintigtal reuzenkwekerijen wil oprichten om een nieuwe soort schapen te creëren die zachtere en fijnere wol zouden voortbrengenGa naar voetnoot(13).
De studie van M. du Rondeau, een geneesheer uit Brussel, gedateerd 1774 en uitgegeven door de Academie in 1780Ga naar voetnoot(14), bespreekt echter meer uitvoerig het Vlaamse schapenras, dat hij - weeral! - vermengd wenst te zien met Engelse en Castiliaanse rassen, gezocht om hun overvloedige en zijdeachtige wol. Eigenlijk wilde du Rondeau een heel nieuw schapentype scheppen dat ons zou bevrijden van het monopolium van de Engelse en vooral van de Spaanse wol. Het eigenaardige van du Rondeau's opvattingen is dat hij niet alleen kruisingen aanbeveelt, maar ook de flandrine opgekweekt wil zien selon la méthode Angloise ou Espagnole, waardoor dan ook de wol als vanzelf een betere kwaliteit zou krijgen!
De passus waarin hij het heeft over de herkomst van het Vlaamse schaap luidt bij hem als volgt: Cette espèce se trouve communément sur nos frontières de la Flandre Françoise; nous la devons aux Hollandais qui | |
[pagina 240]
| |
la transportèrent des Indes Orientales en Hollande au 17ième siècle. Ils partagèrent leurs acquisitions avec les Flamands qui en placèrent d'abord un certain nombre dans les environs de Lille, Comines, etc. Les moutons de Texel sont de la même espèceGa naar voetnoot(15). Deze tekst uit 1780 van du Rondeau is de langste en meest concrete die we tot op heden in 18de-eeuwse publikaties vonden. Hoe later in de tijd, hoe uitvoeriger en meer gedetailleerd de legende uitgroeit. Wij stellen vast dat de ene beknopte zin bij Léger hier uitgesponnen is tot een echt verhaaltje dat al een hele alinea vult. |
|