Biekorf. Jaargang 89
(1989)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||
Handel en nijverheid te Kortrijk in de Franse tijdDe prefect van Brugge zond in het jaar IX (1800) der Franse Republiek doorheen heel het departement van de Leie uitnodigingen naar de bijzonderste negotianten en fabrikanten met de vraag of ze lid wilden worden van een op te richten Commission de Commerce. Uit het nijverige en handelsgerede Kortrijk ontving hij evenveel weigeringen en uitvluchten als uit de andere gewesten van onze gouw. Joseph Delevigne, lijnwaadhandelaar te Kortrijk, had zijn vrouw verloren en stond er nu alleen voor; Ludovica Beernaert, weduwe van Martin Verhamme, meldde dat haar man overleden was en dat er dus niemand op de invitatie kon ingaan; Albert Vanden Berghe, servettenfabrikant, was niet rijk en had veel te veel werk; Glorieux-Dufort moest voor enige tijd naar het buitenland voor zaken van het grootste belang; Delacroix, commis d'Hovyn-La Violette, berichtte dat zijn meester Hovyn sinds vijf jaar in Parijs verbleef en dat mevrouw naar haar man in Parijs was vertrokken toen hij daar ziek werd; Goethals-Bethune kon tot zijn spijt onmogelijk aanvaarden en Joseph De Vlaminck stond aan het hoofd van een fabriek, zodat hij het te druk had om nog te zetelen in een Commission de Commerce!
Deze antwoorden typeren voldoende onze voorouders in hun wantrouwen tegenover officiële initiatieven en hun schrik voor pottekijkerij van hogerhand, vooral als het dan nog over zaken ging die geen direct verband hielden met hun beperkte en lokale belangstellingssfeer. Niettemin waren, ook in Kortrijk, de verwachtingen hoog gespannen toen vanuit Parijs de schuchtere tekens van een ekonomische relance merkbaar werden en de oprichting van de eerste officiële organisaties ter bevordering van handel en nijverheid in het vooruitzicht werd gesteld.
De Commission de Commerce in het département de la Lys kwam er toch en startte met 24 leden die aangeduid werden door prefect de Viry op 6 thermidor jaar IX (25 juli 1801)Ga naar voetnoot(1).
In het jaar X was in Parijs de Société d'encouragement pour l'industrie nationale opgericht en in het jaar XI werd er in de belangrijkste handels- en industriële centra van het rijk over- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||
gegaan tot de instelling van een Chambre des manufactures, fabriques, arts et métiers. Deze kamers, een soort handelskamers, die een louter consultatief karakter hadden, zouden bestaan uit zes leden, verkozen door de 20 of 30 meest vooraanstaande handelaars en industriëlen met minstens vijf jaar beroepservaring in hun branche. Ieder jaar moest één derde van deze kamers vernieuwd en vervangen worden. De municipaliteiten moesten de werkingskosten dragen en de maire was van ambtswege voorzitter van de Kamer. In het Leiedepartement werden zulke Kamers o.m. in Ieper en in Kortrijk opgericht. De stad Kortrijk behoorde aldus tot de 154 Franse steden waar bij regeringsdecreet, ondertekend door Napoleon Bonaparte, zulke Kamer van Koophandel werd opgericht. De officiële naam luidde: La Chambre Consultative de Commerce de la ville de Courtray, 4e département de la Lys. De opdracht van de Kamer was: faire connaître les besoins et les moyens d'amélioration des manufactures, fabriques, arts et métiersGa naar voetnoot(2).
In Kortrijk dateerde de stichting van 19 floréal XII (9 mei 1804) met volgende leden, verkozen door 30 stemmers: Dejonghe fils, Jacques Baekelandt, Goethals-VercruysseGa naar voetnoot(3), Bossaert-Denys, Bisschoff en Bruneel-Devettere. Een paar weken voordien, nl. op 3 floréal XII was er vanuit Kortrijk een vraag vertrokken om zoals in Brugge een echte Kamer van Koophandel in Kortrijk op te richten. Deze vraag ging vermoedelijk uit van de 30 Kortrijkse ‘kiezers’ toen ze bijeengekomen waren om de leden van de Chambre consultative aan te duiden.
In het rijksarchief te Brugge steekt daarenboven een gelijktijdige statistiek of telling van de marchands de toiles et de serviettes die toen in Kortrijk bedrijvig waren. Er werden 26 marchands de toiles geteld en 20 personen die linnen en servetten weefden, met ook nog 6 marchands de serviettes. Alles samen bevat de lijst de opgave van 65 personen qui fabriquent | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||
ou debitent des toiles. Deze eerder slordige en onduidelijke telling leert ons in alle geval dat er toen in Kortrijk tientallen personen en bedrijven in de fabricatie en de handel van lijnwaad en servetten betrokken warenGa naar voetnoot(4).
In 1807, het jaar waarin een nieuw Wetboek van Koophandel werd ingevoerd, kwam er schot in de organisatie van het handelsleven, en werden ook meer nauwkeurige rapporten en statistieken voorgebracht.
Het jaar voordien, in 1806 had Napoleon er ernstig aan gedacht handelskamers te installeren per bedrijfstak. De bestaande handelskamers zouden zelfs in die zin omgevormd worden en hij wilde uitdrukkelijk ‘que chaque chambre principale de fabrication fût représentée par une chambre consultative et spéciale, qui formerait comme le syndicat dans chaque ville où cette fabrication est en activité’. De prefecten kregen opdracht de voorbereidende onderzoeken uit te voeren en concrete voorstellen op tafel te leggen.
Reeds op 6 januari 1807 diende sous-préfet Picquet van Kortrijk een verzoek in aan zijn prefect te Brugge om de oprichting van twee zulke kamers: één voor de fabrikanten en handelaars van serviettes, dammassés et toiles en een andere voor de kanthandelaars. Misschien was zijn voorstel uitsluitend bedoeld voor de stad en niet voor het hele arrondissement.
Een meer gedetailleerd onderzoek werd eveneens rond die tijd uitgevoerd, en vatte de activiteiten in het arrondissement Kortrijk als volgt samen en formuleerde nog in januari 1807 de volgende voorstellenGa naar voetnoot(5):
De wens van onderprefect Picquet ging verder dan één handelskamer per bedrijfstak. Toen Napoleon de idee van aparte kamers liet varen, diende hij onverwijld een uitvoerig memorandum in bij zijn overheid te Brugge om één ‘grote’ | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||
arrondissementele handelskamer voor Kortrijk te bepleiten, zoals er al een bestond te Brugge en te Oostende. Geen consultatieve kamer meer, maar een handelskamer met wettelijk erkende bevoegdheden. Het rapport dat hij daarom naar voren bracht op 4 december 1807 geeft ons een interessante kijk op handel en industrie in het Kortrijkse in 1807.
Toiles de Flandre, zo schrijft Picquet, is in feite synoniem van toiles de Courtrai. Uit Kortrijk wordt lijnwaad geëxporteerd naar Frankrijk, Spanje en alle landen van Europa, en in vredestijd zelfs over de zee. Daarnaast floreert er een zeer belangrijke fabricatie van damassés, serviettes et linges de table en is er een omvangrijke productie aan kanten. Men weeft en bereidt er ook basin, gingas, cottonettes, siamoises, toiles bleues et teintes, toiles à carreaux, coutils, fils d'épreuve, etc. et on y trouve aussi plusieurs filatures de coton.
In Menen zijn er, benevens veel weverijen van lijnwaad, ook verscheidene lijnwaad- en garenblekerijen, katoenspinnerijen en drie belangrijke fabrieken waar op Engelse wijze picqué, bazin, toiles de cotton et velours wordt geweven. De producten van deze fabrieken zijn zo geperfectioneerd dat ze beschouwd worden als de schoonste van het keizerrijk, surtout les picqués et bazins qui ont presque atteint le degré de perfection de ceux des fabriques anglaises.
Te Roeselare weeft men een vermaarde soort fijn en licht lijnwaad qu'on appelle rolé. En in Moeskroen tenslotte maakt men nanquins, siamoises, moltons en andere stoffen in lijnwaad en wol. Het overzicht is indrukwekkend en was een goed argument voor de oprichting van een koophandelskamer in Kortrijk (une Chambre de Commerce) in plaats van de bestaande Chambre Consultative de Commerce.
Picquet vroeg voor Kortrijk ook nog een handelsrechtbank aan met een voorzitter en acht rechters, wat volgens zijn mening overeenstemde met de gemiddelde grootte zoals beschreven in het nieuwe wetboek van koophandel.
Enkele maanden voordien had de maire van Kortrijk echter aan de prefect te Brugge de toestand van de textielindustrie in zijn stad uiteengezet (9 oktober 1807). De maire diende een eerder nuchter rapport in; hij moest geen gunst bepleiten en hij wijst dan ook zonder omwegen de zwakke en zere plekken aan van de Kortrijkse industrie, die arbeidskrachten miste omdat toen reeds drie opeenvolgende militielichtingen | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||
werkers uit de Kortrijkse textiel hadden weggetrokken. De productie van tafellinnen (linge de table), die het anders niet kwaad deed, verkeerde daardoor al in moeilijkheden. De weverij van toiles cadrillés en siamoises kende een stagnatie omdat er geen uitvoer meer mogelijk was door de oorlog op zee.
Daarentegen beleefde de filature de coton à la mécanique een merkwaardige bloei. Veel meisjes die vroeger kantwerkster waren werkten nu in deze branche omdat ze meer verdienden.
De magistraat van Kortrijk had in februari 1806 een politiereglement getroffen op productie en verkoop van kanten, lijnwaad en damast. Maar toen hij in 1807 de oude gilde- en stadsreglementen uit het Ancien Régime op de Kortrijkse damastweverij weer wilde invoeren om de eigen damastweverij te beschermen, had minister Chaptal vanuit Parijs resoluut laten weten dat dit indruiste tegen het principe inzake liberté d'industrie en dat deze maatregelen onwettig warenGa naar voetnoot(6).
In zijn hogergemeld rapport van 1807 schrijft de maire van Kortrijk de moeilijkheden van de Kortrijkse textiel precies toe aan de weigering door de Franse Overheid om deze oude reglementen weer verplichtend te maken. In de laatste acht maanden van 1806 werden er in de Kortrijkse halle maar 8.500 stukken ter keuring aangeboden en de eerste acht maanden van 1807 ook zoveel. Het aantal stukken verminderde van jaar tot jaar. Een inkrimpende productie van lijnwaad betekende natuurlijk dat de blekerijen minder werk hadden, maar in de blekerijen was het de laatste jaren ook al moeilijk geworden om aan as te geraken en de prijs van de potas was te duur geworden. Kortom, hier wordt een vrij pessimistisch tableau opgehangen...
Veel lijnwaad wordt uitgevoerd naar l'intérieur de l'empire et le royaume d'Espagne. Over andere mogelijke exportgebieden wordt in dit rapport zelfs niet meer gesproken.
De katoenweverijen gaan goed vooruit, ook in Kortrijk. In Wevelgem, Gullegem en Bissegem werken sinds enige | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||
maanden 150 getouwen op katoen. Eén enkele van deze ondernemers zal zelfs binnenkort zijn productie verdubbelen. De wevers werken voor deze fabrikanten en steeds meer spinsters beginnen katoen te spinnen in plaats van vlas.
De uiteenzetting van de maire was dus meer genuanceerd en realistisch dan het korte en opgetogen verslag van de onderprefect, die de zaken blijkbaar zo goed mogelijk voorstelde om van de overheid toch maar een handelskamer los te krijgen.
Het beeld dat het Kortrijkse stadsbestuur in oktober 1807 had geschetst, stemde jammer genoeg beter overeen met de realiteit dan dit van de onderprefect. In 1806 werkten er in Kortrijk-stad 615 wevers die 2.460 stukken lijnwaad produceerden. In 1810 was dit gedaald tot 414 wevers en 988 stukken. De gevolgen van de oorlog met Engeland en de Continentale Bloccade waren bijna fataal voor onze lijnwaadindustrieGa naar voetnoot(7).
Uiteindelijk kreeg Kortrijk toch een handelsrechtbank door het keizerlijk decreet van 6 december 1809. Op 22 september 1810 benoemde Napoleon de voorzitters en de leden van de handelsrechtbanken van Brugge, Oostende en Kortrijk. In Kortrijk waren dat François Van Ruymbeke, voorzitter, met als rechters Chrétien Bisschoff, Jean Baptiste Platiau, Jean Vandaele en Frédéric Vermeulen. De laatste twee wilden hun benoeming niet aanvaarden en in hun plaats werden dan onmiddellijk Jean Baptiste De la Royère en Etienne Deghendt als rechter benoemd. De eerste suppleanten waren Ignace Devettere, Jean Bossaert, Ignace Bekaert en Jean Baptiste Quievron.
Vanaf dit ogenblik moest de rechtbank van eerste aanleg in Kortrijk geen handelszaken meer afhandelen en trad de nieuwe handelsrechtbank in werkingGa naar voetnoot(8). De eerste zitting ging door op 28 december 1810Ga naar voetnoot(9).
In 1812 werden vanuit Ieper en Kortrijk ook pogingen ondernomen om een werkrechtersraad in die steden op te richten, omdat er in beide lokaliteiten veel kantwerksters | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||
waren, maar de prefect meende dat de installatie van een werkrechtersraad niet haalbaar was, aangezien de aktie tot instelling van zulke raad in Brugge mislukt was. Niettemin beloofde hij aan de aanvragers nog maar eens de zaak bij de hogere overheid aan te bevelen.
Intussen bestond in Kortrijk, net zoals in Ieper, ook nog altijd de Chambre des manufactures, arts et métiers, daterend uit 1804. Op 26 december 1812 berichtte de onderprefect van Kortrijk aan zijn bestuurders te Brugge dat de samenstelling ervan als volgt uitzag: Michel Dejonghe (66 j. oud), Ignace Bekaert (40 j.), Joseph Beck (55 j.), Chrétien Bisschoff (53 j.) en Ignace Devettere (44 j.). Deze lijst leert ons dat er niet minder dan drie van deze leden ook zitting hadden in de handelsrechtbank en dat het Kortrijkse milieu van negotianten dat belangstelling had voor de Franse instellingen eerder beperkt zal geweest zijn. Het valt ook op dat de Kamer geen zes maar vijf leden meer telden.
Doordat deze Kamer bleef voortbestaan onder het Nederlandse en het Belgische bestuur is zij nog steeds de officiële Kamer voor Handel en Nijverheid van Kortrijk, die dus het jaar 1804 als haar stichtingsjaar beschouwt.
Op dezelfde datum 26 december 1812 was de handelsrechtbank, amper twee jaar na zijn oprichting, ook al anders samengesteld; voorzitter bleef François Van Ruymbeke (43 j. oud), leden waren Chrétien Bisschoff (53 j.), Jean Baptiste Platiau (58 j.), Joseph Beck (55 j.) en Jacques Debien (59 j.). Weer komen dus enkele van dezelfde bekende namen voorGa naar voetnoot(10).
De Kortrijkse instellingen die handel en industrie in hun bevoegdheid hadden, waren zeer actief en spitsten hun belangstelling en hun totale invloed uitsluitend toe op de lokale weefnijverheid. In het voorjaar van 1812 vroeg de Chambre consultative dat ieder schip dat de havens van Duinkerke of Oostende verliet minstens één derde van zijn vracht in lijnwaad mee zou nemen! Er werden licenties aangevraagd voor vlaszaad uit Riga, enz. De Ministre des Manufactures schreef op 12 april 1812 dat dit alles niet toegestaan kon wordenGa naar voetnoot(11).
Zo zijn we gekomen aan het einde van de Franse Tijd in | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||
onze streken. Inzake overheidsorganen voor handel en industrie was het Kortrijkse nu voorzien van een volwaardige infrastructuur. Het waren deze instellingen die in de latere 19de eeuw de spreekbuis zouden worden en de leiding namen van de verdere expansie van de vlasteelt, de linnenindustrie en de textielnijverheid in het algemeen, maar die ook in de jaren 1840 met gezag de nood van dit eenzijdig ontwikkeld industriegebied kenbaar zouden maken en op beschermende maatregelen aanstuurden.
De werkzame bevolking uit de regio Kortrijk samen met deze bestuurders zijn tenslotte de verre grondleggers geworden van wat wij nu het Texas van Vlaanderen mogen noemen!
L. Van Acker |
|