Bedelordekloosters in Vlaanderen
De Stichting Jan Cobbaut, Sint Pietersabdij Steenbrugge, had de gelukkige idee een reeks détailstudies van W. Simons, dienend voor de synthese Stad en apostolaat. De vestiging van de bedelorden in het Graafschap Vlaanderen (ca. 1225-1350), K. Acad., Klasse der Letteren, 1987, net voor de publicatie van de Academie op de markt te brengen.
Zoals de titel van deze doctoraatsverhandeling aantoont is het niet de bedoeling een Monasticon voor de bedelordes te brengen, wel de vroegste geschiedenis van Franciscanen, Dominicanen, zakbroeders, Augustijnen-eremieten en Karmelieten, daarnaast deze van Clarissen en dominicanessen en tot slot deze van conventen voor mannen en vrouwen van ‘de derde orde’, dit laatste voor zover ze aanleunden bij Franciscanen en Dominicanen, van talrijke onvolkomenheden te ontdoen.
Voor Brugge alleen al worden hier zowel Franciscanen als Dominicanen en zakbroeders, twee op de drie op de O.L. Vrouwparochie, van nieuwe data voorzien (1227-1246; 1234, 1271). Als stichters treden op Hendrik Ram en Johanna van Vlaanderen. Jan II van Gistel is de stichter van de Augustijnen-eremieten, 1286. De stichtingsdatum voor de Brugse karmelieten (via eigen middelen?) wordt nu 1264-65. De eksterbroeders, aesterbont of agherste bonten genoemd te Brugge, worden via een onbekende stichter gesitueerd op de St.-Gillisparochie vóór 1274.
Wat de vrouwenorden betreft komen de Clarissen, stichter Ermentrudis van Keulen, in 1255-56 voor op de St.-Baafsparochie, vanaf 1260 op Betlehem; de Dominicanessen 1292-93 op Assebroek, een stichting Immezoete en Sybilla van Damme, Christina van Ieper en Margareta van Gent.
Tot slot worden - als leden van de derde orde - het Sint-Barbara convent in de Ganzestraat vermeld, 1342-43 (Ten Hoeye, vanaf XVe eeuw Magerzo) naast de mannelijke en vrouwelijke ‘willige armen’, 1348, NIET te binden aan de vroegste geschiedenis van de zwartzusters, wat A. Viaene in 1974 had gesuggereerd; verder de Brugse begarden, vóór 1252 (derde ordelingen 1374-76), en de Staelijzerbroeders, vóór 1437 i.p.v. XIIIe eeuw. De these dat het H. Geesthuis in de Goezeputstraat door derde ordezusters ca. 1391 werd verdergezet wordt als onbewezen van de hand gedaan.
Een reeks rechtzettingen die heel belangrijk zijn. Als we hieraan toevoegen dat auteur hetzelfde doet voor kloosters in Gent, Rijsel, Ieper, Doornik, Dowaai, Oudenaarde, Sint-Winoksbergen, Biervliet, Werken en Diksmuide is meteen het belang voor het gehele graafschap aangeduid. Bovendien worden de vrouwenorden en de derde orde telkens gesitueerd in afstand t.a.v. de franciscaner- of dominicanerkloosters, die zelf ook t.a.v. de stadspoorten en het stadscentrum worden aangeduid. Het boek besluit met plattegronden van 8 steden waar nog eens duidelijk deze relaties zijn hernomen.
A. Dewitte.
W. SIMONS BEDELORDEKLOOSTERS IN HET GRAAFSCHAP VLAANDEREN, Stichting Jan Cobbaut, Sint-Pietersabdij Steenbrugge, Brugge 1987, 207 blz.