Brugge en de tapijtkunst
Een indrukwekkende titel die echter een niet zo algemene bedoeling heeft. Tapijtwerken tussen 1502 en 1673 vervaardigd werden hier voor het eerst opnieuw bij mekaar gebracht. Met een reeks vraagstellingen: wie is de ontwerper, wie de groothandelaar, wie de tapijtenwever, wie de besteller. Op welke manier kunnen ‘definitief’ Brugse van Oudenaardse, Arrasse, Brusselse werken worden onderscheiden; waarom kon Brugge zoveel langer dan in de andere kunsttakken tapijten blijven produceren etc.
Indrukwerkkend is de tentoonstelling op zich niet, wel huiselijk, gezellig in Gruuthuse, iets grandiozer in de hospitaalzalen, doch steeds niet zo dat de toeschouwer op de adem wordt genomen.
Direct valt het grote aantal titels of reeksen op: voor de 16de eeuw zijn dat onderwerpen als de eigen en de Romeinse geschiedenis, heraldieke tapijtwerken, religieuze items, Romeinse triomftochten. Naar het einde van de eeuw de Gombaut- en Macée-reeksen, door G. Delmarcel met een vleugje erotiek gepresenteerd, doch helemaal niet meer vergelijkbaar met wat de middeleeuwen, zelfs Eduard de Dene daar nog onder verstonden. Deze laatste ontbreekt hier overigens helemaal als referentie. Jean Leclerc wordt van meetaf aan als vergelijkbare iconografische bron voor de serie vooropgesteld, net zoals de Antwerpse etser C. Schut en ook Fr. Floris die ontwerpers waren voor de serie van de Artes en P.P. Rubens die zowel voor de Suzanna-voorstelling als voor de Allegorie van Oorlog en Vrede model stond. De thematiek vervolgt dan met suites over de Deugden, de Maanden en fragmenten van een Diana- en een Astrée-reeks. Voor deze laatste reeks kan Pauwels Ryck inventor zijn geweest zoals J. Stradanus het Leven van Jezus en Maria zou hebben geïnspireerd. De Hercules-tapijten worden toegeschreven aan Cornelis Cort. De voorlopige catalogus eindigt met de reeks over het Herenleven, meteen een fraaie titel.
Het is duidelijk dat de gemiddelde toeschouwer alleen Willem de Hollander en Lanceloot Blondeel kende als ontwerpers voor de vroeg 16de eeuwse tapijten van het Vrije, ev. ook Jan Fabiaen voor de millefleurs-tapijten en A. Mantagna (en Jacob van Straatsburg) voor de reeks van de Triomftochten.
Al met al een hele reeks namen en thema's die wij graag op hun relatie met bv. de eigentijdse rederijkerliteratuur zouden gesitueerd willen zien, of met het eigen stadsgebeuren, hoe landelijk dit er vanaf de 17de eeuw zal hebben uitgezien. Met welke reeksen waren bovendien de eigen kerken en bidplaatsen versierd? P. Beaucourt beschrijft in zijn studie over de O.L. Vrouwkerk in 1773 nog uitvoerig de tapijtensuite met de Legende en de Passie van de H. Bonifatius, daterend uit de jaren 1471-72. Een Inventaris 1632 e.v. van de Donaaskerk (Arch. Bisd. Brugge, Fonds St.-Donaas A 103, opstel J. van Vive) beschrijft onder de rubriek Tapijten o.m. de geschenken van kan. Joannes Cerezo († 1631); een groot tapijt mét afbeeldingen van een bron, gebladerte en verschillende dieren, naast vier grote en twee kleinere koortapijten met bloempjes en dieren. Daarnaast komen ook vier tapijten voor met jachttaferelen en op de boorden de vier elementen, een geschenk van Max de Croy († 1636); e.d.m.