vanaf omstreeks 1500 tot op heden, bij voorkeur het bedevaartvaantje. Zo draagt men het beeld van de beschermheilige mee naar huis schrijft Van der Linden. Men vergelijke het gebruik met de Spaanse pelgrimstekens van Sint-Jakob van Compostela.
De lezer mag deze Inleiding zeker niet overslaan. Zij bevat met behulp van een aantal sprekende voorbeelden zowel de filosofie van het boek als de sleutel op de daaropvolgende inventaris. Spermalie (Brugge), d'Affaytadi (Gistel) en Guillaume du Tielt (Ieper) klinken vertrouwd; West-Vlaanderen valt hier stellig niet tussen de plooien. Ook de schets van de artistiek-technische als van de commerciële achtergrond verdient aandacht. Een fenomeen als bijvoorbeeld De Vaantjesboer uit Leuven wekt even de indruk dat de firma over een eigen telefoonlijn moet beschikken tussen aarde en hemel.
Volgt dan, 234 bladzijden lang, de alfabetisch opgebouwde kataloog van de bedevaartvaantjes. Zij staan gerangschikt op de naam van de heilige: Agatius het eerst, Zaligmaker het laatst. In de lange reeks ontbreekt de naam Onze-Lieve-Vrouw. De auteur hoopt namelijk in 1988, in dezelfde uitvoering, een apart album te kunnen wijden aan de bedevaartvaantjes van de Mariale genadeoorden.
Om de rangschikking resp. verwijzing te vergemakkelijken gebruikt Renaat Van der Linden per letter van het alfabet een doorlopende nummering. Voor Agatius die maar één vaantje opleverde, wordt dat A1, voor Adele die er op volgt met zes, wordt het daarom A2, A3 tot A7, en zo verder. Op elke letter van het alfabet moet dus meer dan een titularis gegroepeerd worden, behalve op U, X en Y. Vanwege de nummering kan het systeem even voor verwarring zorgen, met name wanneer men uitkijkt naar het aantal bedevaartvaantjes per heilige. Zo staan onder de letter K Karel de Goede met K1, gevolgd door Karel de Grote met K2 tot K6, Katarina van Alexandrië met K7 tot K12 enz., maar verderop ook volksgeliefder heiligen zoals Kornelius met K19 tot K90 en Kristoffel met K93 tot K247. De auteur had de nummering voor elk titularis afzonderlijk kunnen hernemen, maar dan zou hij ongetwijfeld andere en meer gecompliceerde sigla hebben moeten gebruiken, wat mogelijk weer andere verwikkelingen zou hebben opgeleverd.
Renaat Van der Linden besluit zijn boek met enkele pertinente beschouwingen, en met verzorgde en goed gestructureerde registers. Hij moet ook een aantal vragen openlaten. Sinds 1500 hebben vijftien tot twintig generaties hun eigen noodsituatie aan bedevaarten gelenigd. Waarom zijn precies broze tekenen in de vorm van vaantjes aangewend om aan de gebeurtenis te herinneren? En waarom of hoe daagden deze op, verdwenen zij of kwamen zij terug? Gemeten aan de populariteit bij de bedevaarders leren steekproeven in elk geval hoe betrekkelijk het vaantjes-statuut van de heiligen wel is. Bedevaarders houden blijkbaar niet van moeilijke argumenten en ingewikkelde geloofstoestanden. Zij wensen op hun bede een klaar antwoord. Hun voorkeur gaat uit naar gemakkelijk te benaderen heiligheid. Zij boezemt hen het meest vertrouwen in. Waar blijven inderdaad in deze hit-parade de geleerde Sint-Thomas van Aquino of Gregorius de Grote of zelfs apostel Johannes? Het is in de volkse hagiografie zoals in de politiek: de knapste koppen tellen daarom nog niet de grootste aanhang.
G. Gyselen