Biekorf. Jaargang 86
(1986)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 217]
| |
[Nummer 3]Zuid vlaamse vinkeniersliederenEen paar eeuwen na de afscheuring van Frans-Vlaanderen (1678) was (en is) er moeilijk een cultuur- of volkskundige grens te constateren op de nieuwe staatsgrens. De liedjeszangers die in de Zuidvlaamse Westhoek in de vorige eeuw nog bekend waren, kwamen net zo goed uit Brugge, zelfs uit Waregem of GeraardsbergenGa naar voetnoot(1). Heel wat volksversjes uit onze strekenGa naar voetnoot(2) zijn met een kleine variante soms eveneens in Zuid-Vlaanderen bekend.
Ook de vinkenierssport, als we die zo mogen noemen, was voor kort even populair ‘over de schreve’ als aan deze kant. De negen vinkeniersliederen die hier gepubliceerd worden zijn evenwel voor zover ik weet, typisch Zuidvlaams erfgoed. Natuurlijk zou het me interesseren, en zelfs verheugen als een of andere lezer erop kon wijzen dat één enkele van die liederen of allemaal in West- of Oost-Vlaanderen bekend zijn of waren. | |
Het liedboek van Jules M. PierensIn het recente Jaarboek van de Franse Nederlanden (11e jaarboek, 1986, blz. 228 vv.), heb ik vier liederbundels behandeld, o.m. dit liedboek van Jules M. Pierens uit Zuidpene. Het berust in het archief van de Bibliotheek van de Franse Nederlanden (ofte Gantois-bibliotheek) in Kortrijk, maar komt hoogstwaarschijnlijk uit de bibliotheek van het Vlaams Komitee van Frankrijk (Comité Flamand de France). Het is een met de hand geschreven verzameling, doorgaans eigen- | |
[pagina 218]
| |
tijdse Nederlandse, o.m. tot nog toe onbekende liederen, van Tisje TasjeGa naar voetnoot(3) en door de verzamelaar zelf gedateerd op 1880, die zelf waarschijnlijk een paar liederen gedicht heeft. Die liederen, zijn gemaakt door onbekende dichters, behalve één, gemaakt door Fideel Decool uit Ochtezele (zoals Zuidpene, vlak in de buurt van Kassel). Een ander lied is een variante van de overbekende Pierlala-liederen, waarvan het oudste volgens E. de Coussemaker, ontstaan is als spotlied op Lodewijk XIV onmiddellijk na de aanhechting in 1678.
Voordat we de tekst van die liederen hier publiceren moeten we de lezer waarschuwen dat de Zuidvlamingen in 1880 al bijna 30 jaar verbod van Nederlands onderwijs op school kenden, behalve dan voor de catechismus, en dan nog. Het gevolg is dat spelling er duidelijk onder te lijden heeft. We bespreken zo nodig elk lied apart. We nemen de tekst letterlijk over. | |
I. Nieuw Liedeken van een minnaer Vinkenier
| |
[pagina 219]
| |
een vinke vol van min
ik zaeg in haere leden
verciert met wit satijn
van trouw en wel besneden
geen schoonder en kander zijn (lees: kan d'r)
4eme
haer hoofd verciert met strekken (strikken)
zoo schoon als een gouden... (misschien: ring)
dit kwaem mijn hert te wekken
tot waere liefde en min
ik hebbe haer oodmoedigheyden
haer dan gesprooken aen
en haer minzaem gebeden
om van haer lof t'hondfaen (lees: ontfaen = ontvangen)
5eme
zij zeyde weel vogelvanger (lees: wel)
hoe zijt gij al zoo stout
van hier deze vinke te vangen
die hier zijn nesse bout (lees: nestje bouwt)
ligt uwe koye en lijmstokken (lees: licht?)
en wilt gouw helders gaen (lees: elders)
gij zult door uwe lonken (lonken: begerig loeren)
hier deze vinke niet faen (faen: vangen)
6eme
ik zael t'vogelvangen staeken
om uw liefde zoet
ik voel mijn herte blaeken
door min en liefde groot (lees: grote liefde)
ag mijn lief hebt tog medogen
voldoet tog mijn begert
en weest door mij bewogen
voldoet tog mijn iong hert
7eme
Wat slimme en looze praeten
een minnaer al bedagt
maer ten zael uw niet baten (lees: 't en zal u...)
Dit zijn van mij gevraegt (lees: zij)
uwe reeden en wil ik niet betrouwen (reeden: taal)
vermits tis de eerste keer (lees: 't is)
dat gij mij komt aenschauwen
vertrekt maer heden zeer
8eme
Gij doet mijn zinnen kerme,
Schoon, lief en weet gij niet
dat aanzien doet gedenken
daer om mijn liefde bied
den heemel zael getuygen
dat is getrouwigheyd
voor uw met minzaemheyd (lees: u)
9eme
Minnaer zijn uwe gedachten
met uwe reeden gelijk
ik voel in mijn kragten
| |
[pagina 220]
| |
nu dezen hogenblijk
mijn herte overwinnen
laet ons door hegten band
maeken van tien vijf zinnen
uw liefde is triomfant.
10eme
Wel wat vreugt wat bedreven
schoon lief tot dankbaerheyd
Gij doet mijn hert herleven
ik zael uw ten allen tijd
goede helpe en bijstandt geven
met veele zorgveuldigheyd
en met uw in vreede leven
tot dat de dood ons scheyd eynde
Dit vinkenierslied gaat geleidelijk over in een minnelied. Het bevat ook heel wat flarden van andere bekende liederen, b.v. ‘Op een meydag morgen...’, ‘ik voel mijn herte blaeken...’, ‘en met uw in vreede leven tot dat de dood ons scheyd’ enz. Jammer dat de melodie niet aangegeven wordt. Misschien kan dit lied gezongen worden op de wijze van Plaisante vinkenieren (Lied XCII in Chants populaires des flamands de France, door E. de Coussemaker).
Merkwaardig in dit lied zijn enkele Middelnederlandse woorden zoals faen (vangen) of ontfaen (ontvangen) alsook de ABN zegswijze: aanzien doet gedenken. Vreemd ook dat ‘stout’ en ‘bouwt’ met mekaar rijmen... Dat kan niet in het Westvlaams. | |
II Gezang van de vinken
| |
[pagina 221]
| |
maer moet zijne driften bepaelen
refr. dan komt den tijd...
3e
Men zegt zoo de ouden zingen
dat de jongen van hetzelfde doen
zoo moeten wij de pappelingen (= in het nest gevangen vinken)
wel kweeken in het zoomersaisoen
Wij moeten nerstig nesten rooven
soldaeten bereyden tot den strijd
en de jongen ons veel belooven
refr. dan komt den tijd die verblijt
4e
D'een haens doen d'ander kraeyen (haens, Zvl. meerv. voor hanen)
maer de vinken die zingen om der merst (lees: om ter meerst)
dog ten mag niet te veele waeyen
het onweeder benemt haeren geest (lees: beneemt = ontneemt)
het is met het schoon zonne rijzen
dat zij geeft haere zoete geluyd
dat zij kan zingen naer prijzen
refr. Dan komt... bis
5e
Bemerkt o lieve confreren
den winter komt aen met geweld
maer men hoorter geen vogel conseren (conseren = concert geven?)
nog wandelen langs weg ofte veld
Wij moeten rap door onze zangen
herhaelen het zoomer saisoen (herhaelen = terug laten komen?)
tragten goede sneuwen te vangen (sneuwen: vogel: zie Kiliaen)
refr. dan komt bis
Een nogal onhandig lied van een echte vinkenier, die z'n ‘gildebroeders’ (confreren) vertelt hoe een echte vinkenliefhebber te werk moet gaan het hele jaar door, in elk jaargetij. | |
III Van de Vinke
| |
[pagina 222]
| |
3e
wanner men is genegen tot het vinken
men moet eerst voor al haer tael verstaen
een papeling ofte Pierdauw komt blinken (pierdauw: soort vink)
ook een zespen als zij in het perk staen (zespen: vink met 6 pennen) refr.
4e
Een bogart vinck en mag men niet misprijzen
een sneuwer ook moet zijn van ons geagt
door hun gezang zij strijden om de prijzen
als een trenart zij toonen ook hun magt (trenart; tree = boom; boomgaard?)
refr.
5e
o broeder lief aen wie ik mij begeeven
had ik uw weet gij zoud zijn meer voldaen
laet ons te saem in volle vriendschap leeven
vermits gij mij hebt vinckenier ontfaen
refr.
Lied dat kennelijk gezongen wordt op de bijeenkomst van de vinkeniers. Op het eind dankt zgn. een nieuwe vinkenier dat hij opgenomen mocht worden in de vereniging. | |
IV Van den goeden vinkenier1er
Mijn hert en ziel springt op van vreugden
als wij vergaert zijn hier al bij een
om ons t'saemen te divertieren (zich ontspannen)
de vinkenieren al in t'gemen (lees: gemeen)
Gezeeten rond des taefel hier
met eenen vollen litter bier (lees: liter)
en daer en is geen meer plaisir (= groter plezier)
als bij den goeden vinkenier bis
2eme
Wat vreugt als men aenschaudt de glazen (aanschouwt)
die zijn vol gechonken met koud bier
men hoord nog keyven nogte raezen (kijven)
Wij spreeken van onze vinken fin
het is niet anders als vreugt en plaisir
Welk gaet er onzen besten zijn
en daer en is geen meer plaisir enz. bis
3eme
Sa lieve broeders laet ons verheugen
den zoeten mey die komt nu aen
met ziet nu al die schoone boomen (met = men)
weeder met groene bladeren staen
den veisch die in het waeter zwerft (lees: visch)
is met den zoeten mey herleeft
en daer en is geen meer plaisir enz. bis
4eme
Den nachtegal hoort men nu zingen
zoet zoet op een gebloeyden rijs (rijs = tak)
| |
[pagina 223]
| |
t'bieken ziet me den hooninck bringen
aen hun koninck met nerstigheyd (koninck: vroeger; nu: koningin)
het wintervinkens geeheel verblijd (vinkens vinkske)
hoord men nu zingen deuw deuw tiwy
en daer en is geen meer plaisir enz. bis
5eme
Sa lieve broeders voor het leste
en laet geen tijd verlooren gaen
laet ons gaen vangen de beste
eer dat ons saisoen is gedaen
Vol courage en goeden moed
al met de pelle al op den hoed (pelle = lokvogel)
en roept viva den vinkenier
die leeft in vreugd en plaisieren bis eynde
Dit lied werd blijkbaar gezongen naar het eind van de winter toe. Het begint zoals het Magnificat. Er zijn nog meer reminiscenties te ontdekken. Er zijn ook nieuwe gegevens: het vinkelied klinkt als: deuw deuw tiwy, en de lokvogel wordt op de hoed gedragen. | |
V Nieuw liedekin gemaekt uyt rouw van de vinken1er
Komt vinkevrouken aenhoort tog mijne klagten
t'geen dat ik hier doen bij dage als bij nagte
en moet leven zonder plijzier
t'is d'oorzaek van den vinkenier (oorzaak = schuld)
die lopt dag en nagt op zwier, bis (lees: loopt)
om te vangen het heedel dier, bis (lees: edel)
2eme
In den lenteteyd wanner het pluymgedierte komt te paeren
wierd ik verkoozen in mijne jonge jaeren
om te weezen de vrouwe, van een schoonen pierdauw (soort vink)
die zong zoo schoon en stout
al in het groene woud, bis
3eme
Wij leeven t'zaemen als man ende vrouwe
geheel verblijd zonder druk ofte rouwe
ik wierd op hem zoo wel gezeint (gezeint = gezind = gesteld)
als hij mij betoonde zijn min
zijn vlerken slepten op den grond
als hij was door min gewond, bis
4eme
Maer ons plaisier en kwaem niet lang te deuren
op eenen morgen vroeg, ach wat drouvig maelheuren
veel vinkeniers te gaer
kwaemen geloopen daer
met hunne vinken in de hand
in ons schoone warand, bis
5eme
hun eerste begein was mijn man te probeeren
| |
[pagina 224]
| |
maer als hij wierd gewaer kwaem hem strags defenderen (straks, gauw)
ia meer als twee heuren lang (uren)
sloeg hij altijd zang op zang
zijn kraeker op den pierdeau (vinkelied)
t'was als een weefgeteauw, bis (weefgetouw)
6eme
Strags het net gestelt, ach wat voor boze listen
zeer weel gedekt met gars kwaemen geen tijd verkwesten (wel, gras)
ok den lijmpot in de hand
limroeden geleyd ten allen kant (lijmroeden of -stokken)
waer door mijn man vast geraekt, bis
7eme
zij waeren zeer verbleyd om dat zij hem hadden gevangen
zij kwaemen al geloopen om hem van het lijm te ontslaegen
zijn vlerkens zeer wel opgepast ende gebonden varst (varst = vast)
denkt eens wat smerte en rouw
verlaeten van jongen en vrouw, bis
8eme
zij kwaemen hem in een koeye steken (kooi)
van droufheyd mijn hert was schier als bezweken
maer kreeg ik nog een anderen man
die zoo schoon zingen kan
en mijn jongen haelpt kweeken groot (helpt)
ik zoude hem bijstaen toter de dood
9eme
Sa vinkemans wilt alteyd de vinkenieren schroomen
want als gij wilt zingen haud uw altijd op de boomen (houd u)
want als gij in hun net geraekt
of woord in het lijm geplaekt (geplakt)
gij woord ook in het gevang (woord = wordt = raakt)
voor geheel u leeven lang, bis
eynde St Caterine 1880
| |
VI Nieuw liedeken op het vinke vangen
| |
[pagina 225]
| |
met net en pelle al op den houdt (houdt = hoed)
den vinkenier die pieren groet
gaet mey zeyd pir lala papa, bis (mey = mee)
3eme
in het groen trokken wij tezaemen (oorspronkelijk: te gaer)
en dat met ons gestel
den vinkenier hij horde daer (horde = hoorde; daer rijmt op te gaer)
zingen een vogel snal (= snel = mooi)
hij sloeg zijn kiekewy wat flauw (kiekewy = vinkelied)
maer sloeg wat straffer zijn pirdeauw (een ander geroep van de vink)
k'hoort ook zeyd pirlala papa, bis (k'hoort = ik hoor het)
4eme
mijn vinken wierd dat eerst gewaer (vinken = vinksken)
t'was in zijn besten teyd
den wilden kwaem al wiepen naer (wiepen = roepen, naer = nader)
hij hadde veele nidt (nidt = nijd = fut)
Wij stelden de pelle terstond
zijn vlerckens slepten langs den grond (vlerckens = vlerkjes)
spant net zeyd pirlala papa, bis (spant = span het)
5eme
het net gestelt onden den boom (gesteld = gezet)
en pieren die trok gras
terwil wij beyde zonder schroom (beyde = beiden = wachten)
en dat hij bezig was
om met de korde vorts te gaen (koord, voort = weg)
den weilden kwame de pelle salen (weilden = wilde, vrije; pelle = lokvogel)
trekt toe zeyd pierlala bis
6eme
den vogel gehaelt uyt het net
mem bondt zijn vlerckens vast (mem = men)
en dat zeer proper ende needt (needt = net)
en gelet wel opgepast (wel = goed)
en in pyter koeye gedaen (pyter = Pieters)
als wy spraeken van vors te gaen (vors = voort = weg)
k'hoort daer zeyd pirlala papa, bis (k'hoort = hoor = luister)
7eme
Een duywer op een eekentak (duywer = een vink die slecht
zingt?; eekentak = eiketak)
hij zong geheel lustig vorts (voort)
men lusterd al op ons gemak (men = me = we; lusterd = luisterden)
t'was als wat men hem hoort (als = alles?)
t'was als een keeten t'hield alnaer een ('t hield aaneen?)
grollen en kwijlen t'was gemeen
vangt dien zeyd pirlala papa, bis
8eme
Men heeft dit bomken dick beleyd (beleyd = belegd)
met lijm roun lege en hoog (lijmroeden, laag en hoog)
den weilden hij en heeft geen teyd
weer op het bomken vloog
| |
[pagina 226]
| |
hij sprong en keerde weg en weer
en daelde met een lijmroed neer
hij is vast zeydt piern la la papa, bis
9eme
van daer zijn wij daer vorst gegaen (vorst = voort = weg)
van t'eene naer het ander gras
waer veele vogels met accoord (in samenzang)
looven hunnen schepper ras
den nachtegal is bleyd van gerst (gerst = geest, hypercorrect)
hij noodt ons in zijn brudloffeest (in = tot)
maekt vreugt zeyd pirlala papa, bis
10eme
Ik hoorde een zingen roudoudeuy (roe doe deui: vinkelied)
hij sloeg zijn kiekewy
en hij zong nog zijnen pirdeauw
als wij kwaemen daer bij (bij, spreek uit: bie)
hij wiepte met een groot gereugt (gereugt = gerucht)
mijn vincken wierd daer door bedugt (vincken = vinksken)
Gaet vort zeyd pirlala papa, bis
11eme
Nu hebben wij veel vogels te gaer
gevangen al bij een
wij zullen nu noyt meer gaen
t'is tijd van hier te scheen (scheen = scheiden)
Pir die sprack met ludde stem
keerd weer naer mijn gerusalem (keerd = ik keer) (jerusalem = hemel)
vaert wael zeeyd pirlla papa, bis (wael = wel)
Dit is tegelijk een vinkenlied en een Pierlalalied (het zoveelste). Het is heel duidelijk Zuidvlaams van inslag, zowel naar uitspraak, snal, wael, mey, als naar woordenschat: vors = voort, beiden = wachten, roede = stok, enz. Toch kent de auteur ook Nederlandse woorden die niet in de Westhoek voorkomen, b.v. luisteren, schroom, gras, en soms hele zinnen, zoals de eerste drie verzen, waarschijnlijk een plagiaat uit een ander lied. Het lied kan gezongen worden op de bekende Pierlalawijze (zie De Coussemaker Chants populaires de France, nr. XCIII). | |
VII De vinkenieren van ons land
| |
[pagina 227]
| |
2eme
Hoort men een vogelken al in het veld
Strags het net en de pelle gestelt
Den weilden komt al fluten en zingen
de pelle slaen en komt in net te springen, bis
(in net = in het net)
3eme
Men kwaem het vogelken van het net t'ontslaen
en wierd strags in de koeye gedaen
en men hoord een zingen met bleyde toonen
zoo lustig zingen als in de heeken kroone (eikekruin)
4eme
men heeft daer strags lijmroen geleyd
den weilden en liet geen teyd
hij sprong eens en hij sprong weeder
en dat hij daelde met een lijmroe needer, bis (dat = dan?)
5eme
Dees vinkenieren waeren verbleyd
zij hadden nog zoo langen teyd
zij door borschen en velden zwieren (borschen = bosschen)
en nog zoo meynig vinckens hooren zingen, bis
(meynig = menig)
6eme
Voor t'lest gij vinkejaegers al
laet ons vertrekken met bleyd geschael
om naer ons geldhof toe te zwieren (geldhof = gildehof)
en daer te maeken vreugt en plaisieren
Al met onze vinken en het goed bier
Den vinkenier leeft in plaisieren, bis
| |
VIII Sedert den vrede is gevest in ons landen
| |
[pagina 228]
| |
deuwers, stenpeuwers en ook den Pirdeauw
t'hekhouwers, krakers en den sloeberaere
t'lekkerte zeer snail en ook den rabateauw (snail = snel = mooi)
eelk vincken zingt dan zeer bleyd van geerst (geerst = geest)
als zij zijn in t'park zingen zij om het mest (om het meest)
t'is al melodie en solae daer bij (solae = solo's?)
en elk vinkenier is verbleyd en verheugt
4eme
Weevers, klermaekers en den bierbrouwer
smits, metsenaers en ook temmerlien
den herbergier en jan den benhouwer
komt al tot geldof om hun te verblyn (tot geldof: tot het gildehof)
elk roupt viva de Noordpeensche vincken
Sa Bakus basken tapt want wij moeten drinken (Bakus basken, Bacchus, baasje)
gezondheyd confrers sa schink nog eens weer
Sa lieve broeders drinkt nog eenen keer
5eme
tot Noordpeene ligt Crimos bij hoopen (Crimos = een soort bier?)
al de tonnen zijn gevilt met oud bier (gevilt = gevuld)
Sa basken brengt pinten, cannen en stoopen (resp. 1/21, 11 en 21)
dat wij de glaezen doen klinken al en een (al en een = allemaal)
Sa laet ons phelippeus en Jacobus eerst vieren (phelippeus = Filips)
en met onze vogels naer staelling toe zwieren (staelling = Wvl.:
zetting = vinkenwedstrijd)
tot weinnen den pris sprak pier en francis
ja is ons Noordpeene niet als een paradis
6eme
Ons maedschaepij is een lofbaeren vrede
ons maedschaepij is een vreugbare jeugd (vreugbaer = vruchtbaar)
ons maedschaepij zwerft door dorpen en steden
ons maedschaepij is een kroon van de vreugd
maer trekt te vaelde met net en vinken (vaelde = velde)
men hoort onze vogelkens fluten en pinken (pinken = korte schreeuw)
ik zegt tot besluyt o deugzaeme tijd (deugzaem = kostbaar)
maekt vreugd vinkenieren mijn liedeken is uyt
| |
[pagina 229]
| |
2me
Geloofd moet zijn den god met veel oodmoed
wie onze vinkens kwaem te spaeren (vinkens = vinkskens, vinkjes)
al in den grooten waetervloed (grooten waetervloed = Zondvloed)
gaef deeze aen Noé ook te bewaeren
al tot plaisiren (bis)
al van den goeden vinkenier
3me
Sa lieve broeders leeft zonder pijn
begint uw vinckens te probeeren,
en te weeten welke dat de beste zijn
al om naer de stellingen te zwieren (stelling = vinkenzetting, gew.)
om een vinkens schoon (bis)
te brengen naer t'gelde of voor loon (t'gelde = het gilde (lokaal))
4me
Sa lieve broeders geen moeite spaert
naer den schoonen mey dat al ons verlangen
daerom nemt het net vinkenspil en de lijmpot (vinkenspil = lokvogel enz.)
en laet ons gaen van de beste vangen
ten allen kand (bis)
ja door geheel het fransch (Vlaemsche) land (Vlaemsche, andere pen)
5me
Sa broeders lief weest malkanderen getrouw
en wilt (blijft) te saemen in vreugde leeven (blijft: andere pen)
ja veele jaeren zonder druk of rouw
(verre zij alle pijne en rouw) (andere pen)
(die ons hert onruste geven) (andere pen)
de dood alleen
en kan ons maer van malkanderen scheen (scheen = scheiden)
- in gezang gesteld door mij - (inventé par Fidèle Decool tot Ochtezeele)
St Catherine 1881 St Catherine 1888 (andere pen) | |
Besluit1. Deze bijdrage heeft o.m. tot doel te bewijzen dat de Nederlandstalige volkscultuur, net zoals de Nederlandse literatuurGa naar voetnoot(4) eind vorige eeuw in Frans-Vlaanderen nog bloeide. De neef van de samensteller van de besproken bundel, Joseph Pierens (schoonzoon van Masselis, een Vlaamse burgemeester van Kassel) is op 8 juli 1986 in Kassel overleden. Toen we hem een paar weken terug bezochten, heeft hij nog het | |
[pagina 230]
| |
liedje ‘Een smidje in zijn smisse’ gezongen. Hij was 89 jaar oud. Ook nu nog worden soms op feesten van ouden van dagen in de Westhoek, niet geboekstaafde Vlaamse liederen gezongen, terwijl de volksliederen van de Coussemaker door de zang- en muziekgroepen zoals Haeghedoorn, Kreupelaer, de Vlaamsche Teutermans, het Reuzekoor, enz. weer en vaak kunstvol gezongen worden.
2. De vinkenierssport is in Frans-Vlaanderen verdwenen wegens het verbod vinken in kooien te houden. Maar andere volksspelen zoals boogschieten aan de vogelmast, bollen op de bollebaan (bolletra), enz. bloeien er op z'n minst zo sterk als bij ons.
3. Uit de hier opgenomen liederen blijkt dat de Nederlandse cultuur in Frans-Vlaanderen ook niet na de afscheiding, losgemaakt werd van die in Vlaanderen en Nederland. De taal is enerzijds wel soms nog doorspekt met Middelnederlandse woorden, maar ze is zeker niet een zuiver dialect geworden. Hele flarden tekst lijken zo overgenomen uit de standaardtaal. Enkele voorbeelden: I, 8: aanzien doet gedenken; II. 3: soldaeten bereyden tot den strijd; III, 1: Hoe wonder zijn de werken van den Heere die alles schiep in logt en zee en aerde (waarbij het woord ‘logt’ zeker niet Zuidvlaams is, al komt het voor in het Algemeen Vlaamsch Idioticon van Schuermans), IV, 2: aenschaudt, kreupele spelling voor aanschouwt; IV, 3, hooninck (honing); V. 3: al in het groene woud; V, 7: wij waeren zeer verbleyd; VIII, 1: Sedert den vrede is gevest in ons landen.
4. Erg jammer is het dat de melodie van deze liederen niet aangegeven wordt. Is het echt onmogelijk om die te vinden? Want ook de melodieën waren veelal gemeenschappelijk door de Nederlanden heen. Dat blijkt ook uit de andere liederbundelsGa naar voetnoot(5). C. Moeyaert |
|