den vooral Sint-Anna en Onze-Lieve-Vrouw ter Sneeuw, dit in relatie met de witheid die de kantjes dienden te hebben.
De kant kende misschien zijn ontstaan te Brugge. In ieder geval bestaat daaromtrent een amoureuze legende die zich afspeelt in het middeleeuwse Brugge. De eerste reële sporen van kant die te Brugge vervaardigd wordt of gedragen is, vindt men met mondjesmaat in de late 15de eeuw. De oudste zoon van Jacob Floreins, afgebeeld op het schilderij ‘de madonna van J. Floreins’ geschilderd door H. Memling, draagt hier een kleed dat met een kanten versieringstrookje is afgeboord. Enige archiefstukken verwijzen naar het gebruik en het vervaardigen van kant, alhoewel de archivalische bronnen misschien nog meer materiaal zouden kunnen bij brengen.
Vanaf de 18de eeuw zijn de diverse kantsoorten verspreid en gewaardeerd. De auteur van het boek bespreekt de diverse kantsoorten en hun aanwending zowel bij kledij als bij profaan en liturgisch linnen.
Kantmadams gingen de kantjes aan huis opkopen bij de kantwerksters. Deze laatsten werden betaald volgens de lengte van de geleverde strook en de geboden kwaliteit. De kantmadam waakte erover dat haar kantwerksters niet overliepen naar andere opkoopsters en stond er voor in dat de werksters regelmatig werden voorzien van de noodzakelijke garens, spelden en klossen. De relatie werd er één van werkgever-werknemer, waarbij de laatste steeds diende in te stemmen met het karige loon bij gebrek aan andere inkomsten. Vooral tijdens Wereldoorlog I betekende de uitvoer van kant (War-lace) naar Engeland en Amerika voor vele Brugse kantwerksters een met dank aanvaarde inkomst.
Kantonderwijs kon men in het 19de eeuwse Brugge in tientallen pasterschooltjes volgen. Later was de De Foereschool en deze van de zusters Apostolinnen toonaangevend. Brugge had zelfs een Kantnormaalschool die een eigen methodiek uitwerkte en propageerde voor het aanleren van de diverse hoofdbewegingen van de kanttechniek.
Wat men momenteel in Brugge en andere kantwinkels verkoopt is voor 99% buiten Vlaanderen vervaardigd. Veelal gaat het om machinale of om geïmporteerde kant uit Indië en China. Daar wordt geklost naar patronen die hier worden uitgetekend. De vele kantclubs die momenteel allen door vlijtige dames en meisjes worden bezocht zijn actief op twee terreinen. Velen verkiezen de oude technieken te leren en maken dan onderleggertjes of strookjes kant naar oude patronen. Meer creatieve dames ontwerpen zelf de taferelen die ze wensen te klossen en zoeken ook in de materialen naar vernieuwing, door bijvoorbeeld het gebruik van gekleurde draden. De kant maakt zich gaandeweg los van zijn klassieke bestemming. Kantwerkjes worden ingelijst en te kijk gehangen of worden verwerkt als losstaande textielsculpturen.
M. Bruggeman brengt met ‘Brugge en Kant’ een historisch overzicht van bijna vijf eeuwen kantgeschiedenis die nauw met de stad verbonden is. De inhoud wordt verduidelijkt door een 300-tal illustraties. Deze zijn zowel gemaakt naar objecten uit privéverzamelingen als naar kant en andere kunstwerken uit openbare verzamelingen.
B.
M. BRUGGEMAN, Brugge en kant, een historisch overzicht. Illustratieredactie W. Le Loup. Brugge, Marc Van de Wiele, 1985, 352 blz.