Vlaamse leeuwen
‘De studenten en de goê menschen van te lande zaten ondereen lyk broeders en zongen met hetzelfde gevoelen den Ouden Vlaamschen Leeuw’, zo vertelt de Gazette van Thielt op 23 augustus 1876 over de viering van Constant van Coillie te Hooglede, gehucht Sleihage. Sleihagenaren en studenten verheugden zich aldus eendrachtig in Constants gunstig studieresultaat. Hij had namelijk in de wijsbegeerteklas van het Roeselaars Klein Seminarie al zijn jaargenoten achter zich gelaten. Hij heeft het later tot docent kerkelijk recht gebracht en tot pastoor van Izegem.
Wat zou met die Oude Vlaamsche Leeuw bedoeld zijn? Droeg één van Vlaanderens vele leeuwenliederen in de 19de eeuw echt die titel? Was het soms het lied van Jan Alfried de Laet (Ziet gij de Zwarte Leeuw niet rijzen...), dat Conscience in zijn Leeuw van Vlaanderen (1838) ergens Jan Breidel in de mond legt?
Kreeg dit (of een ander) lied het stempel van oude VI.L., na door de (nieuwe) VI.L. van Van Peene-Miry vanaf 1847 stilaan te zijn verdrongen? (Zie over de geschiedenis van laatstgenoemd lied de bijdrage van Ada Deprez in Jaarboek De Fonteine, Gent, 1960).
De bijval van Miry's krachtige melodie blijkt onder andere op dinsdag 21 juli 1874 toen ‘een dertigtal heeren onderwijzers van de kanten van Rousselare’ de nationale feestdag vierden met een uitstapje naar Blankenberge, waar ze, in vier gelederen op stap van station naar Zeedijk, uit volle borst de Vlaamse Leeuw deden weergalmen ('tJaer 70, 25 juli 1874).
Ter afronding weze ook even de Nieuwe Vlaamsche Leeuw vermeld, door Albrecht Rodenbach op 21 april 1879 geschreven. Het betreft hier één van de vele adaptaties die in het teken van de Schoolstrijd zijn ontstaan. (Zie Baurs uitgave van het Verzameld Werk, dl. II, blz. 169 en 342).
J. HUYGHEBAERT