De groep der penitenten in de Brugse palmprocessie 1667-1778
De Brugse Palmprocessie, georganiseerd door de Kapucijnen vanaf 1627, kon best, na de pestepidemie 1665-1667, vanaf die laatste datum met meer dan andere luister de zondigheid en het onverstand van de mensheid beklemtonen. Dit bleek te gebeuren door het inlassen van een complete groep penitenten die als volgt nog laat in de 18de eeuw worden beschreven.
...eenen aensienlycken nombre van soo-geseyde Penitenten, de welke de selve (Palmprocessie) vergeselschappen, de eene agter hun treckende groote ysere bollen, vast aen ketenen, de andere beswaert met groote houtte kruysen, andere in haire kleederen, ofte het hoofdt gedeckt met kappen van verscheyde couleuren, dat sommige van die soo-geseyde Penitenten gekleed op het Rooms, dragen helms, houppen ende groote verbeeldingen op het hoofdt, dat vele van hun verkleedt in soo-genaemde Engels singen de Psalmen van Penitentie, ende uytroepen Rym-Spraecken in het Vlaems, dat andere dragen fackels by forme van vier-vaeten, sommige slaen den trommel, dat Philippus den Schoonen aldaer verbeeld wordt gekleedt op het Spaens, dat desen gang sig sluyt met eene groote bende van peerdevolck gekleedt op het Rooms verbeeldende de Garde van Pilatus... (Stadsbibl. Brugge, Hs. nr. 651).
Op 23 mar. 1778, dus vóór Jozef II wordt vanuit Brussel gedecreteerd dat zoiets zelfs te Brugge niet meer kan en dat alleen het beeld van O.-L.-Vrouw van de zeven Weeën mag worden omgedragen. Uit wat hier voorgaat blijkt duidelijk dat deze Madonna centraal stond in deze processie, devotie in de dagen van Filips 1 in de Salvatorkerk ontstaan en vanaf 1627 Kapucijnig uitgebreid. Het kan bovendien dat de Vlaemse Rym-Spraecken, zoals we reeds noteerden in de tijd van bisschop M. Lambrecht, 1597, te politiek geladen waren (Biekorf 1981, blz. 69).
Voor meer informatie over achtergrond en didactiek van de 17de-eeuwse processies te Brugge zie Joke Dewitte, Volkskultuur te Brugge tijdens de 2e helft van de 17e eeuw, Gent, Lic. verh., 1980-81, blz. 104 e.v.
A. DEWITTE
Spaarzaamheid en spilzucht. ‘Mijn moeder zei altijd: in een menagie zijn er twee soorten: er zijn er die werken met de rakel, en er zijn er die werken met de vorke’. (Mijn zegsman was afkomstig uit Klerken)
(L.D.V.)
Den dovaard maken, zo noemt Maria Petyt (1623-1677) in haar autobiografie ‘de dove uithangen’. (Typisch het werkwoord ‘maken’, bij een woord dat eindigt op -aard en dat een persoon aanduidt. Vgl. de spreekwijze: de grote gapaard geven (= sterven)
De ui-klank. In een streek bezuiden Poperinge - van Westouter tot Nieuwkerke - is de ui-klank (als tweeklank uj) in bepaalde woorden zeer typisch. Zo zegt men nuis i.p.v. fraai goed... Wie kent er nog zulke gevallen?