Biekorf. Jaargang 82
(1982)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 220]
| |
Het ‘Convent ten Hamerkine’ te Brugge
| |
[pagina 221]
| |
In 1974 heeft wijlen Antoon Viaene nog een zesde convent toegevoegd aan deze reeks: het convent van Ricelle, dat vermeld wordt in een oorkonde van erfscheiding gedateerd 23 maart 1348 n.s. en gelegen was op Groeninge tussen de Nieuwe Gentweg en de KastanjeboomstraatGa naar voetnoot(4). Net als de door J. Marechal vermelde conventen heeft dit convent de naam gekregen van een Brugse familie (Dop, van den Vanekine, van Herdsberghe, de Ram, de Calkere, van Ryssele), naar de naam van de stichter of de promotor. De oorkonde van 23 maart 1348 is echter niet alleen van belang vanwege de vermelding van een convent van arme begijnen. De andere partij die bij de erfscheiding betrokken was, m.a.w. de naaste buur van het convent van Ricelle, was een convent van ioncvrouwen dewelke men heet de ghewillighe aermen. Dit convent wordt duidelijk onderscheiden van het andere, dat een convent van aermen vrouwen wordt genoemdGa naar voetnoot(5). Hier gaat het dus niet zomaar om arme begijnen maar om vrouwen van stand die de armoede beleven uit verkiezing en als evangelische verkondiging.
Uit de bewaarde teksten blijkt dat ook het Roomsch convent in 1330 nog bewoond werd door zg. ‘joncvrouwen’, d.i. vrouwen van stand. Ook hier zou het dus kunnen gaan om een aalmoezenhuis van ‘ghewillighe aermen’. Dit was zeker niet meer het geval in 1338 toen het convent na door brand te zijn vernield, heropgebouwd was en beschikbaar werd gesteld voor arme begijnenGa naar voetnoot(6). A. Viaene meende te mogen veronderstellen dat de ‘ghewillighe aermen’ van 1348 de zelfstandige voortzetters konden zijn van de geest en de opvatting van het Roomsch convent van ca. 1330. Hij besloot zijn studie met de hypothese dat de geschiedenis van de Brugse Kastanjeboomzusters of Zwarte Zusters zou aansluiten bij de 14de-eeuwse ‘ghewillighe aermen’Ga naar voetnoot(7).
Wat er ook van zij, in de 14de eeuw waren er dus verschillende conventen of aalmoezenhuizen waarin vrome vrouwen zich hadden verenigd en leefden van aalmoezen. Binnen deze conventen maakte men een onderscheid tus- | |
[pagina 222]
| |
sen de conventen van gewone arme begijnen en die van vrouwen uit de hogere standen die vrijwillig kozen voor een leven van armoede. Tot nu toe waren er in de literatuur zeven dergelijke conventen bekend. | |
2. Het ‘Convent ten Hamerkine’ te BruggeAan deze lijst van conventen kan thans nog een achtste worden toegevoegd: een oorkonde van 10 september 1418 maakt melding van den aermen lyeden int convent datmen heet ten Haemerkine staende thenden Muelenmeersche upden houc vander Balcstrate. Deze arme lieden hadden toen recht op de jaarlijkse betaling van een erfelijke losrente van 2 pond gr., bezet op een huizencomplex in de Langestraat bij het predikherenkloosterGa naar voetnoot(8). Een tweede vermelding van deze gemeenschap is bewaard gebleven in een andere oorkonde betr. deze rente, van 7 dec. 1443. Daarin is sprake van dezelfde arme lieden gelocaliseerd op dezelfde plaats, maar de naam van hun convent is veranderd: int convent datmen wylent hyet ten Haemerkine ende nu heet JherusalemGa naar voetnoot(9). De localisering van het convent op de plaats van de huidige Jeruzalemkerk, de naamsverandering vóór 1443, het feit dat beide oorkonden betr. de jaarlijks 2 pond opgenomen zijn in het cartularium van de Jeruzalemkapel, m.a.w. de inkomsten zijn later terechtgekomen bij de kapel, dit alles wijst erop dat het Convent ten Hamerkine moet beschouwd worden als de voorloper van de Jeruzalemstichting van Pieter en Jacob Adornes van 1428Ga naar voetnoot(10).
Weinig is geweten over de aard van de gemeenschap die in ten Hamerkine gevestigd was. De benaming ‘arme lieden’ kan erop wijzen dat het niet om ‘ghewillighe aermen’ ging. Opmerkelijk is dat hier het woord lieden is gebruikt, en niet vrouwen of begijnen. Toch ging het wel degelijk om een convent van arme vrouwen. Dit blijkt uit de volgende gegevens. Zo hebben we nog een aanwijzing voor het ontstaan van het convent. Zeker tot in de 18de eeuw zou er zich in de Jeruzalemkerk een ronde blauwstenen grafzerk hebben bevonden, ingelegd met koper, die de | |
[pagina 223]
| |
begraafplaats moest aanduiden van een zekere Suster Catheline, overleden op 14 november 1368, volgens het later aangebracht grafschrift de cluysenesse daar ter plaatseGa naar voetnoot(11). De gemeenschap van ten Hamerkine zou dan hebben bestaan uit volgelingen of opvolgers van de ‘eerste’ kluizenares suster Catheline, en op die manier dateren uit de tweede helft van de 14de eeuw. Het is waarschijnlijk dat het terrein waarop deze gemeenschap gevestigd was toebehoorde aan het geslacht Adornes. Toch is het, door het bestaan van het convent ten Hamerkine, materieel onmogelijk dat de Jeruzalemstichting uit de 14de eeuw dateert, een opvatting die nu nochtans ingang heeft gevonden in de geschiedschrijvingGa naar voetnoot(12).
De laatste vermelding van de gemeenschap van Ten Hamerkine hebben we aangetroffen in een oorkonde van ca. 1455Ga naar voetnoot(13). Daarin is nog steeds sprake van een rente van 2 lb. gr. bezet op de huizen in de Langestraat, samen met nog een andere rente van 2 lb. gr. Deze inkomsten moesten door de curatoren van de Jeruzalemkapel, toen Jacob Anselm Adornes, uitbetaald worden aan ‘de vrouwen of zusters die verblijven op het terrein van de kapel’ (mulieribus sive sororibus infra limites et septa dicte capelle commorantibus). Uit de bronnen blijkt dus dat de gemeenschap het convent ten Hamerkine zeker nog tot in 1455 heeft bestaan. De Adornes zullen de ‘arme lieden’ op hun terrein waarschijnlijk verder hebben gedoogd en vreedzaam laten uitsterven. Pas tussen 1470 en 1483 kwamen bij de kapel de godshuisjes voor twaalf vrouwen klaarGa naar voetnoot(14). En hiermee past het convent ten Hamerkine volkomen in de ontwikkeling | |
[pagina 224]
| |
die al door J. Marechal is aangegeven: de uiteindelijke evolutie naar een complex godshuisjesGa naar voetnoot(15). Bij ten Hamerkine is echter in tegenstelling tot de voorbeelden van J. Marechal sprake van een convent dat nog in de 15de eeuw bestond. Daarnaast is ten Hamerkine ook het enige convent waarvan het ontstaan in verband zou kunnen gebracht worden met een kluizenares. N. GEIRNAERT |
|