| |
| |
| |
Jeronimus († 1509) en Mark († 1610) Laurijn van Watervliet
Enkele aanvullende gegevens
Waar L. Devliegher in HEmul. XCVIII (1961) blz. 100 e.v. twee vindplaatsen aanduidde van het testament van Jeronimus Laurijn, Heer van Watervliet en Poortvliet, tresorier generaal onder Filips I, familiaris van Margaretha van Oostenrijk, vonden wij op het RAGent, Familiearchieven, transscripten uit het archief van de familie Le Boeuf, 17e eeuw, waaronder zowel het testament van Jeronimus, als de donatio inter vivos van de heerlijkheid Clinckerlandt, Overflakkee (Biekorf 1975-76, blz. 98) door Mark Laurijn aan Jehenne Le Boeuf. Deze Mark Laurijn jr. was de zoon van Guido Laurijn, die bij de dood van Mark sr. (1581) titels en bezit (en schulden t.a.v. vnl. H. Goltz) overnam, doch op zijn beurt in 1588 overleed, een weduwe met de minderjarige kinderen Mark en Françoise achterlatend. Toen daarna ook Mark jr. overleed in 1610, hij was ongehuwd, gingen titels en papieren over naar de familie Le Boeuf in die zin dat Françoise, toen reeds weduwe (sinds 1607) van Maximiliaan Le Boeuf, met acht minderjarige kinderen, de functie van haar man: concierge, avec la garde des lions, in het Gentse Prinsenhof, kon behouden.
Hieronder brengen wij twee hoofddocumenten uit deze familiekroniek, met name de verdeling der goederen door de stamvader Jeronimus, die voor zichzelf een lijkdienst wenst sonder groote triumphe van weerelt, maar er duidelijk op waakt dat zijn vrouw, uit een tweede huwelijk, onbekommerd achterblijft, zelfs toelating krijgt, zonder verlies van erfenis, een tweede huwelijk aan te gaan, zo dit door de testamentuitvoerders goed wordt bevonden. De tweede tekst geeft de eerste overdracht van goederen naar een familienaam die niet meer Laurijn is: deze aan Jehenne Le Boeuf, dochter van Françoise Laurijn. Uiteindelijk zouden titels en goederen bij de Verannemans komen.
De eerste tekst is opgesteld door Petrus de Gouda, keizerlijk notaris en klerk van het bisdom Utrecht, in het huis int Voorhaudt van rekenmeester bij het Hof van Holland Vincent Cornelis, elf dagen voor de dood van Jeronimus. Verder blijkt uit de tekst duidelijk hoe dicht deze bekend was aan Margaretha, die zelf had voorgesteld als voogd voor de kinderen op te treden. Zijn intimi, o.m. de secretarissen
| |
| |
Hans Rennier en Louis Marmer, in de centrale instellingen worden heel duidelijk, ook via fraaie geschenken, uitgetekend. Ook vijf leden van zijn huispersoneel, in stijgende lijn jonckwijven, knapen en clercken genoemd, komen met name voor. Hij wil ook dat de kapel die hij begon te bouwen op den Waterdijck, sinds 1507 een heerlijkheid en parochie, achterleen van Watervliet, naar zijn inzichten wordt afgewerkt, terwijl hij de eerste pelgrim die naar Compostela vaart, bedenkt met een gouden offerpenning. Hij refereert verder naar een proces dat nog loopt met de abt van St.-Pieter te Gent aangaande de tienden van Watervliet, proces dat hij ten einde toe wil zien beslecht. Hij haalt ook op dat de Brugse WilhelmietenGa naar voetnoot(1) een schenking van 40 gemet grond hebben geweigerd, en duidt tenslotte als voogden over zijn kinderen aan: de president van de Grote Raad Jan Pieters en de penningmeester Jan van Belle. Uit het Brugse Vrije worden met nadruk in het testament opgenomen de schepen Willem van Halewijn en de ontvanger Guillaume Almare. Jeronimus' bastaardzoon Jacob, mét diens vrouw, krijgen een lijfrente, terwijl de schenking van 5 £ gr. aan de kinderen van Winnock
Knebbe, resp. te Brugge en Aardenburg, zonder verklaring blijft.
De organisatie van zijn grafmonument te Watervliet werd overvloedig gecommentarieerd door L. Devliegher. Zowel Jeronimus en zijn dochter Barbette als Mark jr. en Françoise werden in het graf, vóór het hoofdaltaar, te Watervliet begraven. Een overzicht van de transactie 1578, waarbij Guido Laurijn († 1588) met zijn broer Mark († 1581) tot een vereffening komt van baten en lasten geven wij in een volgende bijdrage. - De gecursiveerde fragmenten in Bijlage zijn van onze hand.
A. Dewitte
| |
| |
| |
Bijlage I. Testament Jeronimus Laurijn, 21 jul. 1509
R.A. Gent, Familiearchieven, Bundel 253.
kopie van copie autenticque, 5 bladen, 7 juli 1694 - 8mei 1706.
Inden (fol. 1v) naeme des Vaders, des Soons ende des heijligen Gheests Amen. Ick Jeronimus Laurijn, Ridder etc., aenmerckende die onsekerheijt des tijdelijcken leven, ende de sekerheijt des doodts, soo ist dat ick, terwijle ick leve, ende mijn verstant ghebruijcke, dit mijn teghenwordich testament maecke ende ordonnere.
1. | Inden eersten bevele ick mijne siele God van hemelrijck, Maria, sijne ghebenedijde moeder, ende alle Godts heijlighen; ende begheere begraven te sijn in de prochiekercke van Watervliet, aldaer voor den hooghen aultaer, ende wille daer ghevoert sijn, waer ick [oook] sterve. |
2. | Item ende begheere datmen dat doe seer manierelicker ende hebbelicker, sonder groote triumphe van weerelt. |
3. | Item voorts soo begheere ick dat men op den dagh, als men mijn wuijtvaert doen sal te Watervliet, deelen sal den aermen, om Godts wille, eens, vier pond groten, ofte aen ghelt, ofte aen broodt. |
4. | Item voorts soo besprecke ick ende gheve die kercke van Watervliet voorseijt alle mijn landt dat ick hebbe ligghende in Ste Barbara polder, gheleghen inde voorseijde prochie van Watervliet, ende noch daertoe andere veertich ghemeten lants, ligghende inde selve prochie in Laurijnspolder, ende dit syn deselve veertich ghemeten die de Wilhermiten te Brugghe niet en hebben willen aenveerden. |
5. | Item ende ick wille ende begheere dat die kerckmeesters (fol. 2) aldaer inder tijt wesende, ten eeuwighen daeghen het incommen ende vruchten van dien voorseijde lande regeren ende ontfanghen sullen, ende daervooren ten eeuwighen daeghe doe lesen alle daeghen een misse voor mijn siele, mijn dochtersieleGa naar voetnoot(1), ende alle geloovighe sielen; ende naer de misse alle daegen te graven te gaen, op mijn graf, ende aldaer te lesen die psalmen Miserere mei Deus en De Profundis, cum collectis pro famulo, pro famula et fidelium. |
6. | Item en de reste van tghene dat aldaer alsdan overloopen sal van tincommen der voorseijde landen, salmen emploijeren in sulcke goddelicke diensten, als bij mijne executeurs, hieronder ghenoemt, gheordonneert sal worden, wel verstaende datmen altijt een quotam ofte partem van tghene dat overloopen sal, als voorseijt is, emploijeren sal int vervolghen van tproces van die thienden van Watervliet, twelc ick uuijter[mate] begheere vervolght thebben, tot die sententie definitive inclusive, ende dat gheeijndicht wesende, salmen tvoerseijde overloop al heel em- |
| |
| |
| ploijeren tot de goddelicke dienste, nae ordonnantie van mijnen executeurs als boven. |
7. | Item voorts wille ick dat men die voorseijde thienden, als sij ghewonnen sijn, ordonneren sal ter ordonnantie van mijnen voorseijde executeurs, ende dat nae wuijtwijsinghe vande ordonnantie ende concessie van bisschoppen, ende andere briefven daeraf ghemaeckt, ende te Roomen gheexpedieert, die ick daerof hebbe. |
8. | Item voorts wille ick datmen op mijn sepulchre maecken sal een epitaphium, ende daerop doen legghen een heerelicke sarck, ende daerop doe hauwen mijn persoon ende de persoon (fol. 2v) van mijn huijsvrauwe, ende oock den dach mijnre doodts oft overlijdens, als die maniere ende ghewoonte is. Ende oock salmen daer doe verheffen, in een cleene forme, die presentie van mijnre dochter saeligher ghedachten, maer dit niet hoogher dan tot mijnder gordele toe. |
9. | Item als van die questie staende tusschen mij ende mijnheere Jacob, mijn bastardsone, ter causen van huijse tot Mechelen metten catteelen: so es mijn ordonnantie dat die voorseijde mijnheere Jacob ende sijn huijsvrauwe, in recompence van dien, hebben sullen alle mijne goederen, alsoo langhe als beijde, ofte ijemant van hun beijden leven, zes pond groote tsjaers lijfrente, die den lanxlevenden van hun beijden heel heffen sal. |
10. | Item ick bespreke ende gheve mijnen heer den Tresorier, heer Roeland Le Febure, Ridder, een half dousijn schaelen van twaelf marck int ghewichte, ende dit omdat hij een regard hebben sal tot mijn kinderen, dat ick hem hertelic tebetrauwe. |
11. | Item ick bespreke ende ordonnere mijn heere Hans Renter, secretaris vanden Keijser, hondert gouden Keurvorstersgulden, te betaelen uuijt mijn ghereetste goeden. |
12. | Item van ghelicke mijnheer den President van Bourgognen, meestre Louis Marmer, secretaris van mijne ghenaedighste Vrauwe, ende Meestre Jan de Marengis, elck van desen drij hondert Philippusgulden, oock te betalen uuijt mijne ghereetsten goede. |
13. | Item Willem van Halewyn, schepen des Lants vanden Vrijen, gheve ick in testamente thien ponden grooten. |
14. | Item (fol. 3) twee kinderen, ghebleven van Winnock Knebbe, daer die een af is te Fremineeren te Bruigghe, ende de ander te Ardenborgh, int Beghijnhof, gheve ick elck van dese in testamente vijf ponden grooten. |
Ende, want mij niet vooren en staet van eenighe particuliere schulden, daer ick inne ghehouden soude moghen sijn, souder obligat(i)e ofte cedule [van sijn] nochtans, omme te meerder sekerheijt, compter ijemant clachtich daer die conscientien van mijn executoiren, of wroech mij inne ghehouden te sijn, soo begheere ick die betaalt thebben thebben in maniere of daer obligat(i)e ofte kennisse of waere.
| |
| |
15. | Item ick begheere dat mijn kinderen, naer mijn doodt, deelen teghen mijn huijsvrauweGa naar voetnoot(2) naer t'inhouden van alsulcken contract van huijwelick als tusschen ons beijden wel ende deugdelick ghemaeckt ende gepasseert is. |
16. | Item noch gheve ick in testamente de voorseijde mijne huijsvrauwe, boven tvoorseijde contract van huijwelicke, uuijt mijnen goeden hondert guldens tsjaers, haer leven lanck gheduerende, ende daertoe alt'ghone dat tot haeren lijven behoort van cleederen, juweelen ende clenoden, hoe die wesen ofte ghenoemt moghen sijn, behoudelick dat sij naer mijn doodt niet weder heulicken en sal, ten waere hij raede van eenighe van mijne executeurs. |
17. | Item voorts is mijn begheeren dat als dan daernaer mijn kinderen deelen sullen met malcanderen, naer de costuijme des Lands vanden Vrijen, van alle mijne goederen, gheleghen alsoo wel buijten die lande van Vlaenderen als daerenbinnen (fol. 3v). |
18. | Item ick gheven in testamente eenen ijghelijcken van mjine boden, te wetene clercken, knapen ende jonckwijven, elck een tabartlaken van een pont groote. |
19. | Item ick gheve in testamente ane mijn nichte vier ponden gr. sjaers op elke mijn goeden, soo lanck alssij leeft, des ensalsij niet hebben van t'ghone dat mijn moeder saeligher ghedachten haer in testamente ghemaeckt magh hebben. |
20. | Item ick gheve ende bespreke Pierken ende Benedictus ende Maldeghem, mijnen drie dienaers, een ijghelijk van hem een pont gr. sjaers op alle mijnen goeden, solanck als sij leven. |
21. | Item van ghelicke Lucie, mijn jonckwijf, 1 pont gr. sjaers op alle mijnen goeden, soo lanck als sij leeft. |
22. | Item noch gheve ick Lysebeth, mijn jonckwijf, drij ponden gr. eens aen gelde. |
23. | Item voort soo begheere ick, ende is mijner uuijtersten wille, dat men die capelle, bij mij beghonnen te maecken op den waterdijck, inder eere van den H. Apostel Godts Ste Jacob, voorts op sal maecken, achtervolghende het eijnde, naer de beghinsel dat ick gemaeckt hebbe; ende dat men met den aldereersten getrauwen pilgrim, vaerende naer Ste Jacob in Galicien, senden sal een goeden gouden offerpenning den H. Apostel St. Jacob. |
24. | Item om dit mijn testament te volbringhen in alle sijn articulen, soo stelle ende ordoneere ick testamenteurs te wesen: inden eersten Mijnheer den President van den grooten Raedt, Meestre Jan Pieters, Messire Jerosme Friscobaldi, ende in sijne absentie messire Leonard, sijn soone (fol. 4), Philips van der Berghe, generael meester, ende den voorseijde meestre Jacob Laurijn, Jan van Belle penninckmeestre ende Guillaume Almare, ontvangher des Lands vanden Vryen; ende voor haere aerbeyt ende moeijte gheve ick een ijghelick van hemlieden een silveren schaele van drij marcke silvers; ende begheere ae nhemlieden hertelick dat sij aennemen ende volbringhen willen, als ick dat een ighelijcken van hem toebetrauwe. |
25. | Item want mijne ghenaedighe Vrauwe die Hertoghinne ende Graefvinne van Bourgognen, Douariere van Savoijen etc... mij ghepre- |
| |
| |
| senteert heeft aen te nemen die vooghdije van mijnen kinderen, ende dexecutie van dese testamente te volbringen, dat ick faaer ghenaede seer oodtmoedelick, als ick meest magh, of dancke, ende bidde, dat sij deselve mijnen kinderen ende goede onder haer protectie ende beschermisse houden wille, ende dat sij door haer ghenaede, alsoo sij tot alle dinghen selver niet staen en magh, gebieden wille, dit testament in alle sijne articulen te volbringhen, ende in haere ghenaede naeme als vooght van mijnen kinderen ordonneren wille den eerweerdighen wijsen heere Mijnheer den President van den grooten Raede, Meester Jan Pieters voorseijt; daertoe ick, midts desen. voughe uuijt mijn selfs naeme, omme vooght te sijne van mijne voorseijde kinderen, Jan van Belle, penninckmeestre voorseijt, dewelcke vooghden sullen sijn te saemen van mijne kinderen, ende gheven den voorseijden meestre Jan Pieters voor sijn aerbeijt ende moeijte, alsoo langhe als hij leeft, op alle mijne goederen ses ponden gr. sjaers, ende den voorseijden Jan van Belle, oock voor sijn aerbeijt ende moeijte, (fol. 4v) op alle mijne goeden, alsoo lanck als hij leeft, drij ponden gr. sjaers. |
| |
Bijlage 2. Mark Laurijn schenkt de heerlijkheid Clinckerlandt aan Jehenne Le Boeuf, 13 juni 1608.
R.A. Gent, Familiearchieven, Bundel 253,
orig, pap., 2 bladen.
Voor mij Jan Jacobsz, notaris, residerende binnen der stede van Ghendt, present de ghesomghe onderschrevenen, es ghecompereert in persoone Joncheer Marcus Laurijn, heer van Watervliet, Waterlant, Clinckerlandt etc., te kennen ghevende dat hij uut goede affectie ende andere redenen, hem moverende, ghegheven ende ghejont heeft, gheeft ende jont bij dese donatione inter vivos, aen Joncvrauwe Jhehenne Le Boeuf, wier moeder af is Vrauwe Francoyse Laurijn, des comparants zustere, te desen mede compererende,
de voorseijde heerlijchede van Clinckerlandt, gheleghen in Hollandt in Sinte Pieters poldere, met alle de hoocheden, preeminentien, incommen ende appendentien ende dependentien, volghende de titlen, briefven ende munimenten, daerof wesende, sonder ijet daerof themwaerts te reserveren in dier voughen dat de selve joncvrauwe Jehenne le Boeuf, terstont zal (fol. 2) moghen commen int ghebruuck ende joyssance van dien, uut crachte van desen instrumente,
ende de zelve Joncvrauwe Jehenne, te desen mede compererende, heeft de zelve ghifte gheaccepteert overdanokelick.
Belovende hij comparant metter eerster gheleghentheyt de zelve Joncvrauwe daeraf ter erfven te doene; ende heeft haer over ghelevert alle de briefven, titlen ende munimenten daeraf wesende.
Aldus ghedaen, present Andries Seijs, procureur inden Raedt van Vlaenderen ende Jan de Backere, oorconder hierover gheroupen, desen XIII. en juni 1608.
(sign.) Marcus Laurin de Watervliet.
|
-
voetnoot(1)
- De processen met St.-Pieter, Gent, met de Brugse Wilhelmieten, die hier dus geen akkoord in der minne hebben aanvaard, e.a.m. hadden betrekking op de tienderechten in de ingedijkte gebieden, waar de vroegere rechthebbenden Laurijn nu lastig vielen. De inplanting van de priorij Elmare 1144: Appeltjes v.h. Meetjesland 13 (1962), blz. 149 e.v.; van de Wilhelmynen 1250: Id. 14 (1963), blz. 149 e.v.; een uitvoerig overzicht van Watervliet in de XVe eeuw, Id. 11, (1960), blz. 247-271, van de hand van D. VERSTRAETE.
-
voetnoot(1)
- Bedoeld is Barbette dochter van Jer. Laurijn en J. Pedaert († 1502), eerste echtgenote van Laurijn. Deze oudste dochter overleed in 1506 en droeg sinds 13 okt. 1504 de titel van Vrauwe van Waterland. (L. GILLIODTS, Coutumes des petites villes, Quartier de Bruges, V (1892), blz. 316-317).
-
voetnoot(2)
- Maria Strabant, voor wie ook op de grafsteen plaats open bleef. E. GAILLIARD, Bruges et le Franc, dl. I, blz. 363.
|