Biekorf. Jaargang 79
(1979)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 143]
| |
Samenwerking tussen geleerden in de xviie eeuw
| |
[pagina 144]
| |
geschiedvorsers, waardoor hij een zeer belangrijke documentatie heeft bijeengebracht. Misschien heeft hij door zijn veelzijdige initiatieven ook verschillende mensen aan het werk gezet, zodat we zouden mogen stellen dat hij het plaatselijk historisch onderzoek heeft gestimuleerd. Het vervolg van deze bijdrage zal deze stelling toetsen aan één voorbeeld. Carolus de Visch had als historiograaf een enigszins gelijklopende belangstelling. Als cisterciënsermonnik ging zijn belangstelling bijna uitsluitend uit naar het verleden van zijn orde en van zijn eigen DuinenabdijGa naar voetnoot(5). Hij is bekend gebleven als samensteller van een repertorium van auteurs van zijn orde. Daarnaast was hij actief als tekstuitgever en kroniekschrijver van een aantal cisterciënserabdijen. Het belang van de Visch en van zijn werk blijkt duidelijk uit zijn briefwisseling. De Visch correspondeerde met de meeste katholieke historiografen van zijn tijd. Zijn wetenschappelijk werk kan de vergelijking met het werk van meer gerenommeerde tijdgenoten zeker doorstaan. Toch mag men niet uit het oog verliezen dat de Visch met zijn werk wel degelijk een bepaalde bedoeling had: hij wilde de verdiensten van zijn orde in het licht stellen en zijn confraters aanzetten tot het navolgen van vroegere voorbeelden. Deze duidelijke vooringenomenheid heeft soms ook bedenkelijke sporen nagelaten in zijn werk, vooral in zijn groots opgezette uitgaven van de werken van Alanus van RijselGa naar voetnoot(6).
Carolus de Visch en Antonius Sanderus waren tijdgenoten met een gedeeltelijk gelijklopende belangstelling. Het is de bedoeling om in deze korte bijdrage een zo volledig mogelijk overzicht te geven van de betrekkingen tussen Sanderus en de Visch. Achtereen volgens zal nagegaan worden op welke manier de Visch heeft meegewerkt aan de projecten van Sanderus, of Sanderus heeft meegewerkt aan het werk van de Visch, en hoe de relatie tussen Sanderus en de Visch zich heeft ontwikkeld. | |
De Visch: zijn medewerking met SanderusAntonius Sanderus was waarschijnlijk één van de eerste | |
[pagina 145]
| |
historiografen met wie de Visch contact had. Op aanvraag van Sanderus had de Visch al in 1634 een bijdrage over de Kortrijkse Groeningeabdij opgesteld en doorgestuurdGa naar voetnoot(7). Tien jaar later werd deze tekst, zij het gedeeltelijk, door Sanderus uitgegeven in het tweede deel van de Flandria illustrataGa naar voetnoot(8). De Visch beweerde dat hij de tekst had opgesteld ‘ex antiquis monasterii monumentis’. N. Huyghebaert heeft aangetoond dat de tekst van de Visch niets anders is dan een Latijnse bewerking van het Cort begryp van de fundatie van het Clooster ghenaemt Speculum B. Virginis, vulgo Groeninghe, in de stat van Cortryck, een tekst die geschilderd was op een houten paneel, nu bewaard in de Kortrijkse Sint-MichielskerkGa naar voetnoot(9). De Visch had deze tekst reeds in 1633 gekopieerdGa naar voetnoot(10). Het is niet helemaal duidelijk of de Visch de latijnse bewerking spontaan of op aanvraag van Sanderus heeft doorgestuurd. Wij vermoeden echter dat de Visch zelf een latijnse bewerking van de hele tekst heeft opgesteld en aan Sanderus, op diens uitdrukkelijke vraag, alleen een gedeeltelijke versie heeft gestuurdGa naar voetnoot(11). Eveneens op aanvraag van Sanderus stuurde de Visch hem in 1638 zijn catalogus van het handschriftenbezit van de Duinenabdij. Deze catalogus dateerde al van 1628Ga naar voetnoot(12). In 1641 publiceerde Sanderus de catalogus in het eerste deel van zijn Bibliotheca Belgica Manuscripta. Uit de catalogus blijkt dat de bibliotheek van de Duinenabdij, waarin toen ook het fonds van Ter Doest was opgenomen, de belangrijkste handschriftenverzameling van de Zuidnederlandse cisterciënserabdijen bevatte. De catalogus blinkt echter niet alleen uit omwille van zijn rijkdom, ook door zijn rationele opvatting onderscheidt hij zich van de andere catalogiGa naar voetnoot(13). Zestien jaar later, in 1644, heeft de Visch een nieuwe catalogus van het handschriftenbezit van de Duinenabdij op- | |
[pagina 146]
| |
gesteld. Deze catalogus was, aldus de Visch, noodzakelijk geworden wegens de aanwinsten die de bibliotheek ondertussen had verworven. Deze catalogus is thans onvindbaarGa naar voetnoot(14). Wel vermeldt Sanderus in zijn Bibliotheca sacro-profana (1657) nog een catalogus op naam van de Visch, die hij van plan was uit te gevenGa naar voetnoot(15). Wij vermoeden dat het gaat om de catalogus van 1644. In elk geval had Sanderus toen een handschriftencatalogus van de Visch gekregen, met de bedoeling dat die gepubliceerd zou worden. De Visch had deze catalogus op eigen initiatief opgesteld. Antonius Sanderus had van de Visch nog een aantal andere bijdragen gekregen. In zijn Bibliotheca heeft de Visch vier gelijkaardige notities vermeld i.v.m. de stichting en de vroegste geschiedenis van de abdijen Groeninge, Hemelsdale, Ter Doest en van de priorij van WaarschootGa naar voetnoot(16). Sanderus heeft alleen de notitie i.v.m. Groeninge gepubliceerd. De Visch meende dat ook de overige bijdragen in het derde deel van de Flandria illustrata, dat nooit verschenen is, zouden worden gepubliceerd. Gaandeweg moet het de Visch wel duidelijk zijn geworden dat Sanderus niet meer voor de publikatie van dit derde deel zou kunnen instaan, en hij heeft dan ook zelf gezorgd voor de publikatie van zijn bijdragen over Ter Doest en over de priorij WaarschootGa naar voetnoot(17). O.a. omdat Sanderus toen reeds bijdragen over Ter Doest, Hemelsdale en Waarschoot had gepubliceerdGa naar voetnoot(18), lijkt het ons zeer goed mogelijk dat deze bijdragen niet zijn ontstaan op aanvraag van Sanderus, maar op spontaan initiatief van de Visch. De Visch zou dan van zijn betrekkingen met Sanderus gebruik hebben gemaakt om op die manier zijn eigen werk te laten publiceren. Een laatste aanwijzing kan deze hypothese nog bevestigen. | |
[pagina 147]
| |
Sedert 1645 was de Visch opzoekingen begonnen i.v.m. de geschiedenis van zijn familie, op verzoek van enkele gefortuneerde naamgenotenGa naar voetnoot(19). In 1646 had hij dit werk larusten, maar in 1659 was hij er opnieuw mee begonnen, zodat hij een hele codex met genealogische notities heeft samengesteldGa naar voetnoot(20). De belangrijkste bijdrage is vanzelfsprekend gewijd aan de familie de VischGa naar voetnoot(21). Een gedeelte van deze bijdrage heeft hij aan Sanderus gegeven, om die te laten publiceren in diens Paralipomenon Flandriae. De Visch heeft zelf genoteerd dat door de dood van Sanderus dit werk niet gepubliceerd kon wordenGa naar voetnoot(22). Nergens zegt de Visch dat Sanderus hem om zijn genealogische notitie heeft gevraagd. In elk geval kan van zo goed als alle bijdragen die de Visch aan Sanderus heeft voorgelegd, gezegd worden dat ze zijn ontstaan op initiatief van de Visch. Alleen van de verschenen catalogus van de handschriften van de Duinenabdij (1628) weten we zeker dat die in 1638 aan Sanderus is toegestuurd op verzoek van Sanderus. Sanderus' projecten werden door de Visch dus beschouwd als mogelijkheden tot publikatie van zijn eigen werk. | |
Sanderus: zijn medewerking met De VischHeeft Sanderus ook meegewerkt aan het werk van de Visch? Carolus de Visch heeft voor zijn Bibliotheca Scriptorum Sacri Ordinis Cisterciensis (eerste uitg.: 1649) ruimschoots gebruik gemaakt van een aantal naslagwerken op naam van SanderusGa naar voetnoot(23), maar dit impliceert nog niet noodzakelijk medewerking van Sanderus aan de werken van de Visch. De enige vermelding van medewerking van Sanderus betreft de raadpleging door de Visch van de vermaarde Frankfurter Messkataloge, die sedert 1564 periodiek verschenenGa naar voetnoot(24). De Visch heeft genoteerd dat hij deze catalogi door toedoen van Antonius Sanderus kon raadplegen. | |
[pagina 148]
| |
Er is slechts één brief bewaard van Sanderus aan de VischGa naar voetnoot(25). We hebben geen enkele brief van de Visch aan Sanderus kunnen vinden. Uit de ene bewaarde brief van Sanderus, gedateerd te Brussel op 27 september 1663, blijkt echter dat de Visch en Sanderus toen nauw met elkaar bevriend waren. Het was een antwoord op een brief van de Visch, gedateerd 23 augustus 1663, door Sanderus op 16 september gelezen. Sanderus had net een reis door Brabant gemaakt. Hij schreef dat hij van plan was naar Brugge te komen, en hij voegde daaraan toe dat hij in de Duinenabdij wilde begraven worden, als hij te Brugge zou sterven. Hij voelde zijn einde naderen en hij had al een aantal schikkingen getroffen i.v.m. zijn overlijden. Toch hoopte hij Brugge nog te kunnen bezoeken en hij schreef dat hij de Visch op de hoogte zou brengen van zijn aankomst. Verder vertelde hij nog een en ander over de uitgaven waarmee hij bezig was. Het Paralipomenon Flandriae zou zeker nog worden uitgegeven, desnoods door zijn testamentuitvoerders. Hij besloot zijn brief met een uiting van achting en vriendschap voor de Visch, die hij ook nog een gelukkige oude dag toewenste. Het heeft er niet de schijn van dat Sanderus nog een bezoek heeft gebracht aan de Visch en aan Brugge. De Visch zal deze brief misschien bij het overlijden van zijn vriend als herinnering hebben gekopieerd.
Het is niet meer mogelijk een volledig beeld te schetsen van de betrekkingen tussen Sanderus en de Visch. De contacten tussen de twee historiografen zijn zeer waarschijnlijk begonnen op initiatief van Sanderus. De Visch stuurde aan Sanderus een bijdrage over de Groeningeabdij voor de Flandria illustrata en een exemplaar van de handschriftencatalogus van de Duinenabdij voor de Bibliotheca Belgica Manuscripta. Later heeft de Visch uit eigen beweging een aantal notities aan Sanderus toegezonden. De Visch heeft echter nooit opzoekingen verricht op aanvraag van Sanderus. Sanderus, van zijn kant, liet de Visch gebruik maken van zijn | |
[pagina 149]
| |
bibliografische documentatie, i.c. de Frankfurter Messkata lige, voor diens Bibliotheca Scriptorum Sacri Ordinis Cisterciensis. Hun gelijklopende belangstelling heeft ervoor gezorgd dat ze, zeker op het einde van hun leven, met elkaar bevriend zijn geraakt.
Nijmegen N. Geirnaert |
|