Biekorf. Jaargang 75
(1974)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermdVan de mond aan mond methode en wat daarbij hoort
| |
[pagina 114]
| |
Artikel 11 van het reglement voorzag een vergoeding variërend tussen 3 en 12 gulden Henegouws, uit te betalen aan alle personen die bijstand verleenden aan een drenkeling. Het bedrag werd verdubbeld zo ‘de verzopene persoonen tot het leven zullen wederkeeren’. In het reglement is er sprake (art. 1) van ‘twee doozen inhoudende de rookgevende machinen en andere noodzaekelijke hulpmiddelen voor de verzopene’ door de magistraat aangekocht en die bij de stadschirurgen in bewaring gehouden werden. In de korte handleiding bij het reglement gevoegd, worden enkele algemene richtlijnen voor de eerste hulp aan drenkelingen gegeven en wordt ook uitgelegd waartoe de ‘rookgevende machinen’ en de andere in de twee dozen geborgen hulpmiddelen, waaronder een ‘buysken’ en een flesje ammoniakzout expliciet vermeld worden, moeten dienen. Aangeraden wordt de drenkeling af te drogen, in een matig verwarmde plaats te brengen en rug, nieren en hoofd stevig te wrijven met een doek gedrenkt in brandewijn vermengd met kamfer en ammoniakzout. Een heelmeester kan eventueel een aderlating (halsader) overwegen. Het ‘buysken’ waarvan hierboven sprake moest dienen om ‘eenige warme locht’ in de mond en de longen te blazenGa naar voetnoot(2). Tijdens dit werk moest de neus van de drenkeling toegenepen worden. Deze operatie die als een vroege mond aan mond methode kan beschouwd worden, werd gecombineerd met een andere waarbij met behulp van het rookwerktuig ‘tabaksrook in den arsdarm’ geblazen werd. Was het rookwerktuig niet onmiddellijk beschikbaar dan kon men het geredelijk vervangen door ‘twee tabakspijpen met beyde hoofden op elkanderen gevoegd’. De steel van de ene pijp werd voorzichtig in de aars van de drenkeling gebracht, de ‘ardsbakken’ werden samengedrukt en via de steel van de andere pijp werd de rook in de patiënt gejaagd. Aan de tabak werden nog andere deugden toegeschreven. ‘Des verdronkenes lichaem met het zop van tabak ofte zeepe te wassen is ook dikwils van goede uytval’. Om de drenkeling weer bij te brengen kon tenslotte ‘“tabak- ofte nieskruyd’ in de neus geblazen worden. De ‘vlugge geest van ammoniakzout’ onder de neus gehouden kon hetzelfde effekt ressorteren. Door ‘met den baerd van eene penne’ in neus en keel te kittelen trachtte men de drenkeling te doen braken. Begon de drenkeling tekenen van leven te geven dan kon hem een lepel lauw water ingegeven worden en zo hij dit doorzwolg ‘eenige graene braekwijnsteen’. Dit laatste kon eventueel vervangen worden door het toedienen, om het half uur, van een klein lepeltje ‘kampherbrandewijn met ammoniakzout gemengelt’. De ‘Verklaring’ eindigt met de raad vooral te volharden ‘t'en is dikwils maer naer dry, vier ende meer uren werken, dat men de gewenschte voldoening heeft.’ D. Dalle |
|