Westvlaamse zantingen
(Vervolg van blz. 104)
S
Stake langde (ofwel stakelangde). ‘Als je 's winters vereet (: opeet) wat da'je 's zomers verdient, je bluuft altijde stakelangde’, d.i. ge geraakt niet vooruit. Langde wvl. voor lengte. Dus: ge blijft maar zo lang als een staak lang is. Adinkerke 1971. Ook te Stavele 1972: ‘hij bleef altijd stake langde’: gezegd van een boer die altijd ter plaatse bleef trappelen, die in zijn geboerte niet vooruitkwam.
- Niet bij De Bo.
Stappen. ‘Hij stapt lijk een hert’, d.i. flink, rechtop. Heule 1964.
- Niet bij De Bo.
Stavooi. ‘Kom, we zijn stavooi!’, d.i. we gaan opweg. Poperinge 1925. Steekt daarin wellicht fr. voie?
- Niet bij De Bo.
Steperége. In 't Poperingse: de vrouw die stepert, d.i. het huis schoonmaakt. In 't Kortrijkse de kuischinge.
- Vgl. Loquela s..v. alsook steperweke, d.i. week van de grote schoonmaak, als er gesteperd wordt voor de hoogdag of de kermis, Ieper, Poperinge, Watou.
Sterven. ‘Zou je nie sterven in jen hemde alsof je geen an en hadde!’ zegt men over iemand die veel beslag maakt, die ‘den groten uithangt’ zonder iets te bezitten. Ramskapelle 1972.
- Niet bij De Bo.
Stiereweer. 't Is 'n echt stierewere, d.i. grimmig, bitsig weer. Wulveringem 1973. - Niet bij De Bo.
Stoeldronken. Hij was stoeldronken (uitgesproken: stoeldroenke) d.i. hij was zat, hij was perloere. De Panne 1971.
- Niet bij De Bo.
Stok. 1. Een keer op een stok, d.i. een keer op een weg. Ramskapelle 1971. - Niet bij De Bo.
2. Een stok aan iets hebben: ‘je gaat er deze keer een stok aan hên’, d.i. 't gaat u moeilijkheden berokkenen. Westouter 1971. - Niet bij De Bo.
Stoven. ‘Al ruttelen en al stoven zijn ze buitengegaan’: stoven hier als synoniem van ruttelen, d.i. ruzie maken, kibbelen. Ramskapelle en elders in de Westhoek.
- Niet bij De Bo in die betekenis.
Strek. ‘Dat valt in een strek’, d.i. in duigen. Hulste 1972. Niet in die bet. bij De Bo.
Strop. ‘Er was veel volk, maar het was niet strop’, d.i. niet overvol, niet stroppende vol. Ramskapelle 1970.
- Niet bij De Bo, die wel het ww. stroppen en ‘stroppende vul’ kent..
Vreemd dat De Bo wvl. stroppen niet vermeldt in de zo bekende betekenis van het bruiloftsgebruik: de misdienaars die de bruidslieden stroppen, d.i. met een koord bij de kerkuitgang afwachten, om van hen een fooi te bekomen.
Strop af strop aan. ‘Als hij thuis kwam 't was strop af strop aan naar den boer’: zo hoorde ik een vrouw van een boerenarbeider vertellen die op zijn zondags van een feest thuiskwam, en gauw zijn weekdaagse klederen moest aantrekken om bij de boer die in nood zat bij te springen. ‘Hij kwam thuis van zijn werk en strop af strop