Biekorf. Jaargang 74
(1973)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 239]
| |
Aan en rond het IJzerhekken
| |
[pagina 240]
| |
de zware zak op de rug over de plank naar de bloemmolen alwaar vader alles nawoog. Hij zag algauw dat de schipper gezeurd had, op het laatst waren 200 kilos graan te kort geleverd en de schipper bleef voor goed afgedankt. Ik zei al dat de weduwe Callewaert in onze reke ook een bloemmolen had en dat zij ganzen in het vaartje hield. Nu, vader had rond die tijd al bemerkt dat de gewarige ganzen altijd rond hetzelfde uur aan het kwetteren gingen. Hij schoot een keer alles op zijn eentje af: twee mannen, de eerste bruggedraaier en de molenknecht sleurden elk een zak graan in bruggedraaiers huis, bovendien lag er rechtover de molen een schip op anker. Vader had tijd, wachtte rustig het moment af en tekende alles juist op per dag en uur: alzo werden er 21 keers graanklutsen weggedragen. Toen kwam de zaak voor de juge want mijnheer Delecluze was op de hoogte gebracht, de uitspraak luidde: 21 dagen prizong en 21 keers 26 frank te betalen. Enige tijd nadien is de bloemmolen van de weduwe Callewaert stille gevallen, deze doeninge werd verkocht en als azijnfabriek ingericht. De konsierge Mories die met een dochter Vande Casteele getrouwd was, woonde er neffens en verkocht naast azijn ook likeuren en korte drank. Hoe dat azijnfabriekstje later aan de broer Vande Casteele gekomen is, kan ik zo juist niet zeggen, maar in elk geval hij was er totdat het fabriekstje voor enige jaren onteigend en afgebroken werd. Na zeventien jaar trouwe dienst als sefmolenaar heeft vader op zekeren avond bij het naar huis komen zijn been gebroken over een tramriggel. 't Was gedaan en voor goed: hij bleef krepelen, maar zijn brood wilde hij verdienen, hij speelde barbier en hield een scheerhuis. Menslief! dat was nu gelijk een herbergstje bij ons, heel 't geweste van 't IJzerhekken en nog een uur in het ronde werd daar in 't scheerhuis besproken en overlegd. Vader is binst de oorlog in het jaar 1917 gestorven 62 jaar oud. | |
Kommersie langs de CoupureVanzelfs woonden er ook kommersanten langs de Koppeure. Wacht een keer! op onze kant voorbij 't Hoogstik bij 't Pleintje daar bachten de lindebomen eer dat ge de Koppeurebrugge toekomt: eerst twee aannemers neffens malkaar: Ooenraad en Deboeg die metser en timmermans- | |
[pagina 241]
| |
baas was, de werkwinkel lag langs achter maar de geladen steekkar stond meestal op straat. De jongste zoon is bij mij soldaat geweest bij de zenie. Voorbij de aannemers hadt gij de Waalse steenhouwer Roesow: grote arduinen blokken werden op de platte wagen met kleine wieltjes naar het pleintje gevoerd, alzo kost het arduin gemakkelijk afslieren zonder breken. Daar op 't pleintje werden met lat en beitel ‘rinneuren’ getrokken en met de houten hamer geklopt zodat het arduin in gepaste brokken spleet gelijk glas. Langs achter in de werkwinkel werd verder alles bewerkt en gewreven tot grafzerken en schouwtabletten met staanders. Ik mag de kuiper in de herberg De Walvis niet vergeten, die met zijn zoon op zijn grote koer kuipte. De woensdag en de zaterdag reed hij met een lange smalle steekkarre, op de goeste van een brouwerskar, vol geladen met grote en kleinere waskuipen naar de markt. De Walvis was meteen ook goed gekend voor zijn grote bolbanen. | |
HaringrokerijDe grote kommersant van de Koppeure woonde eigenlijk al de overkant bij de Boneveste, daar hadt gij de grote rokerie Vanden Abeele, de haringroker Kootje Rau uit de Karmersstrate kost daar niet aan, in het haringseizoen wrochten daar 'k weet niet hoeveel vrouwen. Het schipje met haring en schardijn had veel moeite aan 't IJzerhekken om zijn korte draai en zwaai te halen en zonder ievers tegen te dokken de Koppeure binnen te varen naar de overkant tot bij de barkadene Vanden Abeele langs de kaaie. De grote bruinwissen manden vol vis werden aan de twee oren vastgemaakt, met een ‘kaperstrang’ (kaapstand) opgedraaid tot aan het platvorm van de eerste verdiepingf. Mannen kuisten de haring in sementen bakken en de vrouwen moesten ze op de tafel aan stokstjes door de kieuwen steken om ze alzo in de kave te roken te hangen. Ze rookten met zaagmeel en boomschorse, van uit ons huis kosten wij de vele kaven met kapje op boven de rokerie zien staan. Fonsen Jonckeere uit 't Hoogstik was roker en bleef daar met een man of drie buiten het haringseizoen in het werk, want 's zomers lag dat al verre stil, maar de rokeriereuke bleef door de muren stralen, ze kwam u tegen als de wind diende. | |
[pagina 242]
| |
Je mag zekers zijn dat de zaak goed draaide en veel afzet had, met een koppel peerden en kabions voerde de dikke koetsier de mandetjes gerookte haring en schardijn, rolmops en elebut ter plaats of naar de statie. Baas Vanden Abeele was goed gezien en liep en kommandeerde in de rokerie gekleed lijk een here met hoed op, hij zat er goed voor en bewoonde een groot huis met inrijpoorte naast de rokerie, want hij voerde treing. | |
SteenlossersEn zeggen dat ik nu nog over de steenlossers niet verteld heb, dat waren alleszins de mannen van 't geweste, want er kwam wekelijks een schipje met stenen, sement en kalk voor de Grave, de kommersant in bouwstoffen aan de Prekersbrugge. Zeg dat was ook nog een hele toer voor de schipper om door 't sas aan de Koppeurbrugge te varen. Sarel de sasmeester woonde achter het water neffens de school van de Marullen, en sasmeester zijn was geen kinderspel, dat was een serieuze post weet je. Hij moest goed opletten wanneer 't water moest verhogen of zakken, al naarvolgens dat er water verspeeld was, langs de kaaimuur was de lat met nummers vastgemaakt. In de sasput maakte de schipper dikwijls van zijn neuze: ‘Zeg! kan je me nu eigenlijk niet doorlaten, 'k lig hier al mijn schone tijd te verspelen?’ maar de sasmeester was niet te overhalen: ‘Ik heb mijn orders ziet ge, ik weet wat ik te doen en te laten heb’. In rode baai, panen broek, een sluier met fringen rond de leên, stonden de steenlossers op de kloefen daar met de kortewagens al op wacht bij de driewielkar om te lossen aan de Zandarmerie. De steenlossers, de mannen van 't Hoogstik, met Wannes den Hane een echte vechtersbaas aan de kop: 't Koperhoofd, de Appelzak, de Struik, de Snee, de Kokkerutte, de Witten, de Strontboer en de Werkman, al mannen van in 't ronde, echte stielmannen in stenen smijten, vangen en klasseren op de kortewagen en driewielkar, gene van beter. Twee op het schip, twee om een kortewagen over de planke te voeren en de andere bij de driewielkarre om de bakstenen hoeksgewijze te klasseren. Alzo geklasseerd boezeerden de stenen voor niets, de karre mocht nog over een hobbelige kasseie dokkeren. Maar een keer het schip gelost, waren de steenlossers niet meer te temmen, ze hadden trouwens geld op zak en dat was gevaarlijk. Zon- | |
[pagina 243]
| |
der verletten reden ze met de kortewagen naar de Tievoli aan de Katelijnepoorte om een kwartje bier en 't was drinken en klinken zonder weerkeren, zingen en springen en daarna aan 't battevieren en vechten slag om slinger, iedereen wist het: de steenlossers hebben een schip gelost. Ja ja! absoluut een volkstje apart en bovendien weren ze goed akkoord met de steenlossers uit de Karmersstrate, maar van een gezworen steenlosser heb ik bij mijn weten niet gehoord. | |
KoolwegersWel kende ik gezworen biervoerders en ook nog gezworen koolwegers met de grove zakkap op het hoofd, halve negers als zij aan het lossen waren, maar dat was eerder al de kant van de Kruispoorte of de Gentpoorte alwaar koolmarsjangs woonden. 'k Heb genoeg de schepen zien voorbij varen: grote ijzeren kassen van vierhonderd ton en kleiner houten schepen van tweehonderd ton. Sommigen werden door 't schippersvolk zelf getrokken: twee mannen aan de lijne of drie de schippersvrouw meegeteld, deze scheepstrekkers met hun verweerde gezichten lagen in de schouderband en zwakten regelmatig van het ene been op het andere. Toch ketsten ze reeds veel meer met de peerden, 's zomers droegen deze een gevlochten koordennet met gekleurde flossen over de borst om de vliegen te weren. Een Waalse schipper had stal aan boord en de vermoeide ketsepeerden stapten 's avonds gedwee over de planke het schip in, om 's nuchtends vroeg weer voor de pinne te komen. Ik heb die seremonie meer dan eens gezien want 't schip bleef aan 't IJzerhekken overnachten, juist rechtover Millekams winkeltje in onze reke alwaar schippers vrouwe avondeten kwam kopen. De brugge aan 't IJzerhekken werd in 1916 door de Duitsers opgeblazen en is nooit herlegd, nog erger: voor een paar jaar werd heel ons geweste opgeruimd, huizen en bomen en fabriekstje hebben plaats moeten maken voor het modern verkeer, voor de ringlaan, het Zuidervaartje ligt nu overkoepeld. M. Cafmeyer |