| |
| |
| |
Kleine verscheidenheden
GLASEVEINSTER. - Raam dat van in lood gevatte glazen ruiten (en/of ronden) voorzien is. Over rute en ronde, zie Biekorf 1967, 123, s.v. gescreven ruten; 1969, 252-253, s v. rondooghe, storieronde, wapenronde - Wouter de Puud ‘glesewerkre’ wordt in 1305 betaald voor het plaatsen van ‘ghelesevenstren up d'oude halle’ te Brugge. Voor dezelfde Halle worden in 1338 door Emond den glesewerkere twee ‘glesveinstren’ gemaakt ‘die hilden 20 voeten, van elken voete [glas] 3 sc.’ (Stadsrek. 1305, f. 23; 1338, f, 121v). - In 1407 levert Jan van der Scelle een ‘ronde glasveistre’ die geplaatst wordt ‘ant oost hende van der stede huse’ in Oudenburg; de smid Boudin Stier levert daartoe twee ijzeren roeden en nagels. Belangrijk herstellingswerk wordt in 1410 in hetzelfde schepenhuis uitgevoerd: een ‘glaswerkere van Brucghe’ ontvangt in dit jaar een som van 3 lb. 4 sc. ‘van der west glasveinstre te vermakene up scepencamere, dewelke al te male inghewayen was ende te broken, van te andren steden der stede glasen te stoppene ende vanden traelgen ghemaect vor de vorseide glasveinstren of ende an te slane’. (Feys-Vande Casteele, Hist. Oudenbourg II 237 272). - De bouwrekening van het stadhuis van Damme vermeldt in 1467 de volgende betaling gedaan aan Willem Lombaert: ‘Van drie glaseveynsters die hy in de winckelken vanden portale ghestelt heift; noch van drie veynsters ghestelt in de wentelsteeghere, beloopen tsamen 30 voeten, te 4 grooten den voet, valent 6 lb. par.’ (Rek. 1467-68, ed. L. Devliegher, p. 65). - In 1493 levert de ‘glaswerkere’ Henric van Hophuuse, werk van groter formaat voor de Lakenhalle te Ieper, nl. ‘een groote glasveinster in de nieuwe standvenstre op t'oosthende vander Halle, houdende 68 voeten glas te 4 s.p. van den voete, comt 15 lb.
6 s.’ (Ypriana II 77). - Voor het stadhuis van Blankenberge werkt in 1497 ‘Pieter de glasemaker’; hij ontvangt 7 s. 6 d. groten ‘van een nieu glas staende ander westzyde, boven up der steden huus, ghewapent metter wapene van onsen prinche, ende beneden, inden vierscaere, twee glaseveynsteren te vermakene ende andersins te stoppene’. (La Flandre VII 40). - De Beurzemakers en Witte Leertouwers te Brugge hadden hun ambachtskapel in de O.L. Vrouwekerk (kapel van het Kindsbedde). In deze kapel plaatsen ze in 1485 een ‘glazeveister... ende daerin te stellene de wapene vanden ambachte met nieuwen Vrancxen glazen... (zich verbindend) de voorseide glazeveistre te onderhoudene van winde ende van watere’. (Gailliard, Inscriptions N.-D. 267). - In 1486 werken twee ‘ghelaesmakers’ in de schepenkamer (stadhuis) van Aalst: Franchois vanden Bossche plaatst er ‘een nieuwe ghelaesveynstere verchiert met ymagen’; Jan Carpentier wordt betaald ‘van dat hy ghemaect ende ghelevert heeft eenen pand nieux glas, in eene vande veynsteren upt scepenhuus, daerin staende tpersonaige vanden grave van Aelst, verwapent metten wapene daertoe dienende’. Een halve eeuw later, in 1538 plaatst Heinric van Heestert ‘ghelaesmakere’ aldaar ‘eene ghelaesveynstere in nieuwe loot, ende daerinne ghemaect de wapene van Vlaenderen’. Belangrijker is de versiering in hetzelfde schepenhuis van Aalst uitgevoerd door de ‘ghelaesmakers’ Franchois vanden Bossche en Olivier de Neve: in 1543 ontvangen zij een som van 68 lb. par. ‘van zekere ghelaesveynsteren die zy ghelevert hebben in scepenenhuis vander stede van Aelst, verchiert metten wapenen vande twee steden ende den vive roeden van den lande van Aelst’. (De Potter, Gesch. Aalst II 64-65). - In 1531 wordt het kontrakt gesloten tussen de ‘ghelaesmakere’ Pauwels van Hansbeke en de schepenen van Oudenaarde
voor het maken van ‘alle de ghelasveynstren van de Scepenen camere ende van der grooter zaele’ in het nieuwe stadhuis. In
| |
| |
kamer en zaal worden in totaal dertig ‘paerchen’ met de wapens van de prinsen en de koninkrijken versierd. (Aud. Meng. III 434-435). - In 1532-1533 werkt de ‘glasewerckere’ Pieter Dappere voor het St Janshospitaal te Brugge. In 1532 plaatst hij in de zaal ‘jeghens de reye’ vier nieuwe ‘glasevensters inde nieuwe cassynkins [gemaakt door Jan de Temmerman] houdende tsamen 29 voeten te 4 gr. den voet, comt 5 lb. 16 s.p.’ Dezelfde vakman plaatst vier ‘glaseveinsteren’ in het pastoorshuis, en ontvangt in 1533 een som van 8 lb. 12 sc. par. voor ‘diverssche glaseveinsters vermaect up mevrauwe camere, upden zusters dormtere, int pertstal ende upde ghezellecamere, ende daer inne ghedaen ende ghestopt 70 nieuwe ruuten, mids twee ghescreven sticken inneghedaen...’ Nog in april 1533 heeft Pieter Dappere allerlei werk in het hospitaal uitgevoerd ‘ende ghelase ghelevert ende oude glaseveinsters verbinloot ende scoone ghemaect te wetene boven ende beneden int yckhuus mids aldaer ghemaect ende ghelevert 2 nieuwe ronden, inde reiftere ten broeders 2 glase veinsters vermaect ende 4 ghescreven sticxkin daer inne ghedaen, 3 glase veinsters vermaect inde duere vanden portale int hospitael ter voorstrate ende vele diverssche ruuten inne ghedaen al omme binden godshuuse tot 142. ruuten ende van anderen diversschen wercke...’ (SJH Rek. 1532-1533, f. 11 12v 13v). - In het ‘nieuwe werck’ van de Sint Janskerk (nu Sint Baafskerk) te Gent worden in 1554 door een groep van acht ‘ghelaesmaekers deser stede, 22 ghelaesveynsteren’ geplaatst in het koor en in de beuken. (De Potter, Gent V 319). - De rekening van het Godelieveklooster te Gistel heeft in 1564 de volgende uitgaafpost: ‘Bethaelt Pieter van Paerboome van dat hy de glase veinsteren in de kercke ghestopt heift ende van 2 veinsteren up mer vrauwen camere
ende 2 veinsteren in haer contoir ende de glaseveinsteren up tpriesters camere ghemaect thebbene, over al tsamen, 5 lb. 15 sc.’ (Rek. 1564, p. 10; hs. de Flou). - Op stadskosten wordt in 1591 in de Minderbroederskerk te Ieper door Thimotheus Babinga geplaatst ‘een glasveinster in de capelle van onse Vrauwe van Thune met 93 voeten ghescreven glas te 27 sc. par. den voet, ende 92 voeten wit glas te 10 sc. par. den voet’. (Ypriana V 64). In 1623 wordt door Vincent Andries in de ‘capelle vynstere van de nieuwe comptoiren van de Lakenhalle te Ieper een ‘glasvynstere’ geplaatst ‘inde welcke gheschildert wordt een crucifix, een bildt van Onse Lieve Vrauwe, ende van St. Jans, van Maria Magdalena ende de stadt van Jerusalem daer onder’. (Ypriana I 161). - Over de oude glazeniersterm verbinlooden, zie Biekorf 1969, 253. - De mnl. term glaseveister veronderstelt de vensters zonder glas, nl. de ‘veinsteren van termentine, ghetermentynde veinsteren’ (d.i. met een raam van geolied linnen of papier, met een blafture) die tot laat in de 15e eeuw zeer in gebruik waren.
KISDAM. - Houten waterwering bij het aanleggen of bouwen van een kaai. - Op de Reie bij het St. Janshospitaal te Brugge worden in 1536 de volgende werken uitgevoerd en in rekening gebracht. ‘Betaelt... over tzaghen van 1800 voeten eecken plancken verbesicht ande kaye ende ande kisdammen te 14 gr. thondert, draecht mids 48 s.p. van de bullen te beslane, 15 lb. par. - Betaelt Jan de temmerman... ghewrocht an de kisdammen omme tmaken vander caye;... plancken ende stylen omme de kisdammen ghezaecht’. - ‘Betaelt 2 stoopen wyns den ghezellen gheschoncken midts dat zy by nachte ande kisdammen ghewrocht hebben, 12 s.p.’. - ‘Joos Azelaere, ghewrocht omme thuutdoen vanden kisdammen 4 daghen, draecht 20 s.p.’ (SJH. Rek. 1536, f. 9 en 13). - In 1584 schrijft de Brugse kroniekschrijver Guilliame Weydts dat de Gentenaren zo rijk zijn dat zij de bestraffing van
| |
| |
hun oproerige stad weten af te kopen met ‘een tonne goudts’, het is zelfs een oud spreekwoord ‘dat dye van Ghendt hebben eenen gouden kysdaem in de Leyhe ghescoeten’. (Chronique, ed. Varenbergh 151). Dit laatste is een zinspeling op het beruchte voorrecht van de doorvaart op de Leie.
PANEEL. - Term uit de zadelmakerij. Zadelkussen, onderzadel. Een stuk laken of kussen geplaatst onder het zadel om de rug van het paard tegen het afschaven te beschermen. Eng. panel; fr. housse de selle; hd. Satteldecke. - Een uitgave voor de Brugse militie in 1340 (expedite tegen Kamerijk) betreft 10 sc. 6 d. grote ‘van goreelen ende van paneelen’. - Het reglement van de nering van lijn- en gareelmakers te Gent bepaalt in 1408 o.m. het volgende: ‘Ende vort de paneele die sy sullen vullen, de cusseneele... met scuerhaere ende tderdendeel coehaer, up dat zy willen, ende tcoehaer vorst vanden parden lichende; ende tbedde daer op dat men sidt, dat moghen sy vullen met stroe...’ (SAG. Ordonnantien en Wijsdommen van Dekenen, f. 52v). - Het Hof van Schoeringe te Zuienkerke betaalt in 1446 een som van 12 sc. par. ‘van eenen panneele ende vercusseneelen ende van 2 gordynghen’, en verder nog 28 sc. par. ‘van eenen panneele metter gordynghe ende met eenen braydel daer toe’: twee posten staande onder de rubriek gareeltuig voor de paarden. (SJH. Rek. 1446, f. 120v 121). - De Brugse aangevulde keure van de zadelmakers beschrijft in 1441 uitvoerig de regels bij de afwerking van een zadel: ‘Zo wie die van nu vortan maken zal eene nieuwe zadel, wert ghehouden den bodem van diere wel te zenewen; ende bovendien twee nieuwe banden an te slane, dezelve binnen, jeghens tpanneel, te houssieren ende te nemen ghedobbeert besaenledre omme tpanneel te makene, daertoe nieuwe lijnwaet ende tdexel van nieuwe besaenledre...’ (Ann. Em. XVIII 38). - De gareelmaker Pauwel van der Lende wordt in 1512 betaald door het St. Janshospitaal te Brugge voor het volgende werk: ‘Van een nieu goreel vermaect, een nieu deccleet, een singhele ende een paneel vermaect, tsamen 36 sc. par. Noch van diversschen wercken ende goreelen metten nieuwen goreelclippels ende tpanneel
vermaect, tsamen 28 sc. p.’ (SJH. Rek. 1510-12, f. 63). Een andere betaling door hetzelfde gasthuis in 1536 luidt: ‘Pauwels van der Lende, gorreelmakre, van een nieu gorreel, diversche gorreelen ende panneelen vermaect, bassen, buuczeelen, breydels ende anders binnen desen jaere hier ghemaect ende ghelevert, 4 lb. 19 sc. p.’ (SJH. Rek. 1536, f. 4v). - In zijn Langhen Adieu van 1560 wenst de Brugse rederijker Eduard De Dene ‘Adieu an alle waghenaers elk met zyn panneel’. - Literaire teksten bij Verdam Vl 85. Vgl. De Bo s.v. paneel. - Mlat. panellus (zadelkussen) komt voor in 1130-1400 (Baxter-Johnson). Ofr. penel bij de zadelmakers te Amiens in 1393 (Gay II 224). Middeleng. panel (subsellium) in 1300-1483 (Oxford ED. VII-1, 420).
SLAEPERSMESSE. - Mis te lezen laat in de voormiddag. Fondaties verzekerden het lezen van die mis o.m. te Ieper (St. Maartens), te Veurne (St. Walburga) en te Geraardsbergen. - De stichting te Ieper was uitgegaan van een rijke poortersvrouw, Margareta van der Muelne; de beheerders van de stichting betaalden in 1441 wekelijks de kapelaan ‘vander capelrie ghenaemt Slaepers messe’. De twee wekelijkse missen werden in 1498 aangevuld door een nieuwe stichting van vijf missen, zodat Ieper voortaan zijn dagelijkse renteniersmis had, die zal beginnen ‘ten thiene hueren ende half... ende wert ghenaemt Slaepers messe’. Zie daarover en over de slapersmis van Veurne: Biekorf 1965, 382-383. - Het ‘goet van de slaepersmisse’ in de parochiekerk van
| |
| |
Geraardsbergen was gelegen te Schendelbeke en paalde er west aan goed van het gasthuis. (Devos, Hospitaal 538). - Het vastgestelde uur (10.30) was een laat uur door het feit dat kerkehjk officie (getijden) en conventuele mis dan zeker ten einde waren.
STAGGHE. - Hengst. Onder de uitgaven voor het groot Hof van Schoeringe te Zuienkerke staat in de rekening over 1309: ‘Van enen stagghe te Zuyenkerke, 35 lb. 5 s.’; rekening 1310: ‘Van eenen stagghe te Zuwenkerke, 35 lb. 10 sc.’ In hetzelfde archief van het St. Janshospitaal te Brugge noteert het Handboek van Schoeringe in 1347 de uitgave: ‘Vertert te Houdemburgh metten stagghe, 7 sc. 6 d.’. De inventaris van de paarden op Schoeringe, opgenomen in mei 1360 vermeldt: ‘In den eersten 1. stagghe. Item 22. truckemarien. Item 5 velken...’ (Biekorf 1963, 210). - Vgl. middeleng. stagge, staghe met bet. jong, ongedresseerd paard, in Noord-Engeland bekend in 1318-1483 (Oxford ED. IX-1, 756). WNT XV 483 kent ww. staggen (gezegd van tochtige koeien): steigeren, op de rug van een andere koe springen.
VERTINNEN - Met gesmolten tin bestrijken, vertinnen, overtinnen. - In 1513 laat het St. Janshospitaal te Brugge een slot en een aantal hengsels en deurkrukken, die door de smid geleverd worden, vertinnen. Dit blijkt uit de volgende uitgaafposten: ‘Betaelt Gillis de Vloghe (smid) van 4 paer stercke ghehangen ende vertynt twee handhaven ende een slot met twee slotels met datter toebehoort, tsamen 6 lb. 12 sc. par. - (Aan dezelfde) van noch 10. handhaven, de vier met upduwers, ende 6. clyncken, 6 crammen ende 6 haecken daertoe, ende noch een aude handhave vermaect ende al vertynt, tsamen 3 lb. par.’ Nog in 1531 worden aangekocht ‘een vertinde motalin pot groot 4 stoop, eenen yser lepele ende een vispaen, 3 lb. 12 sc. par.’ (SJH. Rek. 1513-14, f. 60 69v). Het Brugse hospitaal had reeds in 1502 vertinde kook- en ketelpotten. In dit jaar leverde een koperslager (ghelughietere) van Mechelen ‘eenen ketelpot binnen vertint omme vleesch in te ziedene, weghende 51 pondt, te 7 sc. par. tpondt’. Daarbij kwam nog een uitgave van 24 sc. om een andere ‘ketelpot te vertinnene’. Nog in 1502 noemt de rekening ‘een copere pot weghende 8 pondt’ en eveneens ‘binnen verteent’. (SJH. Rek. 1502, f. 75; vgl. Biekorf 1965, 255). - Vgl. MnW IX 152 waar geen vindplaatsen uit Vlaamse bronnen zijn opgenomen.
VOORBOUTEN. - De buitenwijken van een stad, voorstad (buiten de vestingen of palen). Te Gistel, zoals te Brugge en elders, was het ‘butendrincken’, d.i. gaan drinken (of bier gaan halen) buiten de poorten (en daardoor de accijns te ontduiken) strafbaar. De overtredingen te Gistel staan in 1525 onder de volgende rubrieken ingeschreven. ‘Van buten te drincken. Van bier buten te halen met kannen. Van dat zylieden buter stede int voorbouten ghedroncken hebben. Van bier in kannen te haelen inde voorbouten vander stede ende hier bin der stede te bringhen’. (RAB. Gistel. Pandtbouc f. 124 130 140). - Mnl. voreborch vertoont veel varianten en spelvormen, voorbout(en) is niet in MNIW IX 960 ss. opgenomen. Voor het wvl. noteerde De Bo de vormen voorburg, voorbucht, voorbocht, voorboecht, voorboeft en voorbough, dit laatste uit de Cromke van Despars.
WATERSLACH. - Handeling van het ‘water slaan’, d.i. water putten bij middel van een schepemmer. In 1412 betaalt het hof van Schoeringe te Zuienkerke 6 schellingen ‘van eenen nieuwen hemmer te waterslaghe’’. Toelichting brengt de volgende uitgaafpost op dezelfde hoeve
| |
| |
in 1409: ‘Een hemmer daen men water met slaet met yser besleghen’ (SJH. Archief, varia). - Over water slaan zie De Bo s.v. slaan. - Misschien moet waterslach worden opgevat als de plaats waar men water slaat, een waterschep, een watersteger?
WICH. - Wigvormig tarwebrood, wegge. - Het huisboek van het St. Janshospitaal te Brugge noteert in 1383 de volgende regeling voor de spijzen gedurende de grote Vasten: ‘Dit is men den zieken sculdich te ghevene inde iiij. capuenidaghe: up ten wonsdach ende up ten vridagh enen natten ende eenen droghen arinc, ende up de andere twe daghe j. natten of j. droghen. - Dit es men den broederen ende den zusteren sculdich te ghevene inde iiij. capuenidaghe wich ende j. natten ende j. drogen arinc daer toe, den messter ende mer vrouwen dobbel’. Een aanvulling van die regeling luidt: ‘... ende den zieken j. natten ende j. droghen [arinc] hover haren wichs...’ (SJH. Rek. 1383-84, annex). - MnlW IX 2050 heeft onder wegge geen vindplaats uit Vlaamse bronnen. - Over capuenidaghe, zie Biekorf 1972, 123.
VASTENSPISE. - Levensmiddelen gedurende de (oude) Veertigdaagse of Grote Vasten gebruikt om het door de kerkelijke wet verboden zuivel (en eieren) te vervangen. Ook vastentspise, vastelspise; mnd. vastelspise, vastelkost; ofr. vivres de quaresme; mlat. cibi quadragesimales. Vastenspise, ingevoerd uit het Zuiden, kwam op de markt in februari-maart en omvatte: vijgen, rozijnen, dadels, noten, amandelen, gedroogd fruit, siropen en olijfolie, alsook droge haring en droge vis. De Grote Vasten impliceerde niet alleen de onthouding van vlees (zoals de gewone vastendagen in het jaar), doch ook de onthouding van zuivel (melk, boter, kaas) en eieren gedurende veertig dagen. Deze speciale onthouding leidde tot de invoer van genoemde vervangingsprodukten die als vastenspise bekend staan. Vis was op al de vastendagen veroorloofd en valt dan ook niet onder die speciale vastenspise, hoewel hij een basis van de vastenvoeding vormde. Onze bepaling rectificeert de bepaling in MnlW VIII 1305, die de term vastenspise niet in zijn historisch verband heeft bekeken. - In het voorjaar van 1458 vergaat in de haven van Sluis een schip volgeladen met vastenspijs (fruits de caresme). Biekorf 1961, 89. - In Brugge werd jaarlijks, op de vooravond van de Vasten, bij hallegebod de marktvrijheid verleend aan de handelaars in vastenspijs: op 20 februari 1507 luidt het hallegebod: ‘... dat alle de ghuene die van nu voordan binnen deser stede commen sullen willen, omme eeneghe vastenspise of andere vitaille te coopene ofte vercoopene, dat din zullen moghen vrij ghaen ende keeren... svrindaechs ende tzaterdaechs in elke weke tot alf vasten’. (SAB. Hallegeboden 1503-1513, f. 117). - In een klein kalender geeft kapelaan Jacob de Hondt van Axel (1510-25) de wijze raad vastenprovisie aan te leggen vanaf Sint Veltensdag (14 februari): ‘Coopt vastenspijse post Valentini’. (Mnl. Ged. en Fragmenten, ed.
de Pauw, II 353). - Was de toevoer van vastenspijs uit het Zuiden door oorlog of onweer verhinderd, dan kondigde de bisschop van Doornik de toelating van zuivel af voor al de personen ‘die ghoelike gheene vastene leifluchten hebben en moghen’: zo luidt de tekst in de dispensatie van het harde jaar 1491 in Brugge. En ook in de volgende jaren komt de dispensatie terug in 1523 ‘omme de dierste vanden vastenspijse ende datmer ooc zeere lettel vynd’; in 1524 ‘omme de groote dierste vanden vastenspijse ende cleene menichte van dien’. (SAB. Hallegeboden 1490-1503, f. 50; 1513-1530, f. 349v, 387v). - Op Sint Valentinusdag 1561 rijdt de rentmeester van het grote Kloosterhof te Zande bij Hulst (afhangend van de Dumenabdij) naar Antwerpen om er voor monniken en personeel ‘te coopen vastenspyse
| |
| |
ende dyes van noode was’. Zijn aankoop vormt een afzonderlijk kapittel in zijn rekening: ‘Andere uytgheven ende betalinghe ghedaen van vasten spyse’, de items ervan betreffen ‘fyguen, rosynen, amandelen olie van olyfven, een tonneken zwarte olie, een mueken mostaertzaet drooghen harynck en droogen visch’. (ASB. Duinenabdij, Rek. Zande nr. 13, f. 70, 80-81). Alleen droge haring en droge vis worden meegerekend. - De boursier van de Duinenabdij te Koksijde zendt op 24 februari 1568 zijn ‘cnape’ (dienstbode) naar Duinkerke voor inkoop van belangrijke ‘partien van vastenspyse’ die in zijn handboek worden gedetailleerd.. (Biekorf 1963, 86). - In sommige gemeenten ontstond het gebruik bij de wethouders om aan ambtsgenoten en vrienden een ‘present’ van vastenspise te zenden bij het begin van de Vasten; de grafelijke commissarissen noteerden in 1391 o.m. het volgende in de instructs die ze bij de stadsrekening van Middelburg toevoegden: ‘Item, dat men ofdoe alle ghiften van vastenspisen, die men langhe gheploghen heeft te ghevene ter Sluus, te Brugghe ende elre, vele diversen lieden, ende die grote sommen beliepen...’ Alleen voor de burgemeesters van Brugge werd een uitzondering gemaakt ‘alzo langhe als minen here [de graaf] ghelieft’. (Bijdragen Z.-Vl. IV 6). - Over vastenspise in het kader van de Grote Vasten, zie Biekorf 1932, 46-53. Over Sluis als importhaven van zuidvruchten als vastenspijs, zie vooral O. Mus, De Brugse compagnie Despars op het einde van de 15e eeuw, p. 24 57 61 110 et passim (overdruk uit Hand. Em. dl. 101, 1964).
CHAMPTIVELT. - Varianten: Santevelde, Santingfelt, Santtivelt. - De plaats Saint-Inglevert, Pas-de-Calais, arr. Boulogne. Op deze plaats worden in 1404 onderhandelingen gevoerd tussen de Vlaamse steden en de Engelsen inzake de zeeroverij in het Kanaal. Op 17 sept. 1404 trekken de Brugse schepenen naar Gent om er te beraadslagen ‘up tfait vander dachvaert die wesen soude te tSantevelde met den Inghelschen’. Ze bepalen er de punten van bespreking op dat ‘parlement... dat men houden sal te Santingfelt tusschen de partien van Ingeland ende van Vlaendren’. De schepenklerk van het Brugse Vrije noteert eveneens de uitgaven voor die reis naar Santtivelt, hij geeft echter een voorkeur aan een vorm ‘Champtivelt..; de dachvaert gheoordeneert te Champtivelde’. (Prevenier, Staten van Vlaanderen 333). - De fr. vorm Saint-Inglevert is ontstaan uit de oude germ, plaatsnaam Sontingeveld (1140), Santingheveld (1244); deze naam heeft niets te maken met saint noch met een (niet bestaande) Inglevert. Zie Vincent, Toponymie de la France nr. 331 908.
VRANKEVOORD. - De stad Frankfort aan de Main, in Groothessen DB. - In 1418 worden Tassin de Bosschere en gezellen te Oudenaarde wegens ruzie veroordeeld ‘te doen eene pelgrimaige in propre personne t'Onser Vrauwen te Vrankevoorde’. (Aud. Meng. IV 426). In 1426 krijgt Gillis Hoofstoel te Aalst zijn kwaadsprekerij uit te boeten door een bedevaart naar ‘O.L. Vrouw te Vrankenvoorde’. (De Potter, Aalst I 365). - De Brugse anonieme dagboekschrijver noteert in 1485 de vergadering van de keurvorsten ‘in de stede van Vrankevoord’ en verhaalt verder hoe hertog Maximiliaan ‘ontfync... de crone van den Roomschen ryke, in de grote kerke van Vrankevoord’. (Boeck van Brugghe 104 105). - Deze naamvorm zet de traditie voort van de Brugse schepenklerk die in 1393 een vergoeding inschrijft voor de stadsbode ‘van Vrankevoorde commende met lettren an de stede’. (SAB. Rek. 1393, f. 46v). De spelling evolueert naar Vrancfoort in de Brugse rekening van 1486 (f. 169). - Vgl. de parallelvorm Vranckerycke voor Frankrijk.
A.V.
|
|