| |
| |
| |
Mengelmaren
Geschiedenis van Ertvelde
Een merkwaardige dorpsmonografie
Het samenstellen van een gemeentegeschiedenis is niet meer eenvoudig. De eisen worden steeds zwaarder en de bibliografie en het vakmanschap welke de samensteller onder de knie moet hebben, steeds omvangrijker, ja steeds onoverzichtelijker en onbereikbaar.
Nu heeft meester Ach. De Vos, voorzitter van het Heemkundig Genootschap van het Meetjesland, die reeds verscheidene baanbrekende werken op zijn naam heeft staan, een grondige historie gewijd aan Ertvelde, dat oudtijds in Assenede-Ambacht (onder de Vier Ambachten) gelegen was en kerkelijk tot het bisdom Utrecht behoorde. Belangrijke stukken uit deze studie werden reeds voordien afzonderlijk bekroond door Pro Civitate (1969) en door de Provincie Oostvlaanderen (1969). Het boek bevat eveneens de geschiedenis van Kluizen (voormalige gemeente) dat sinds enige jaren met Ertvelde werd gefusioneerd.
Zoals in zijn tijd de Geschiedenis van Opwijk van Dr. J. Lindemans een modelwerk is geworden, en nader bij ons de Geschiedenis van Pittem van V. Arickx voor West-Vlaanderen een blijvende baken en leidraad voor alle lokale historiografen is, zo zal het werk van A. De Vos tot voorbeeld gelden voor al wie op een eerder uitvoerige en grondige wijze de geschiedenis van zijn gemeente wil aanpakken.
Wij zeggen uitvoerige wijze, want het boek telt meer dan 1.000 bladzijden tekst, meer dan 100 grafieken en statistieken, 34 kaarten en bijna 400 illustraties. Het werk heeft daardoor het uitzicht van een zware baksteen gekregen. Het weegt ook zwaar op de hand, letterlijk en figuurlijk. De tekst is enerzijds zeer leesbaar, maar anderzijds strict wetenschappelijk. De moderne tijden krijgen natuurlijk (en verdiend) het leeuwenaandeel, maar bewegen zich op dezelfde afgemeten, kritisch gehouden en genuanceerde toon als de oudste tijden, waarover niet alles kon worden gevonden, zodat de eruditie van de schrijver meer laat vermoeden en verder aanvult, terwijl hij in de moderne tijden met eenzelfde eruditie en zin voor relativiteit het overvloedige heeft geschift en geselecteerd.
In deze geschiedenis komen enkele hoofdstukken voor die nieuw zijn in een dorpsmonografie en alleen konden geschreven worden door iemand die een vernieuwd inzicht heeft verworven in de zin en de betekenis van een dorpsgeschiedenis en het materiaal grondig beheerst. Enkele dezer hoofdstukken zijn: het eigenlijke boerenbedrijf (vóór 1795), de evolutie van de grote pachthoven, het analfabetisme, het landwegennet, peiling naar de levensstandaard, enz.
Met West-Vlaanderen had de thans bloeiende gemeente Ertvelde vroeger weinig uitstaans. Evenmin Kluizen. Het is dus een Oostvlaamse geschiedenis geworden, voor West-Vlaanderen niettemin zeer interessant als vergelijking.
Wat wij tenslotte aan alle belangstellenden aanbevelen zijn de
| |
| |
bladzijden over het ontstaan en de ontginning van beide gemeenten in het licht van de feodaliteit. Spijtig genoeg al te beknopt ontwikkelt de schrijver hier een hoofdstuk streekgeschiedenis dat door de gevolgde methode en de resultaten van zijn onderzoek ver uitstijgt boven de grenzen van één enkele gemeente, maar tot voorbeeld mag worden genomen door alwie zich met dergelijk onderwerp inlaat. Dat hij niet tot het uiterste detail een kaart geeft waarin lenen en heerlijkheden uitgestippeld staan, doet niets af van de waarde van dit hoofdstuk. Alleen reeds hiervoor zijn wij A. De Vos dankbaar en zullen vele generaties lokale historici naar zijn werk dankbaar blijven opzien, en ook het gemeentebestuur van Ertvelde loven dat de keurige uitgave van een werk van dit gehalte heeft verzekerd.
L. Van Acker
- Achiel De Vos. Geschiedenis van Ertvelde. Uitgave Gemeentebestuur van Ertvelde, 1971. LIV-1084 blz.; 397 illustraties + 145 tabellen, kaarten en grafieken.
| |
Komen in oude prentkaarten
De uitgeverij ‘Europese Bibliotheek’, te Zaltbommel, befaamd om haar talrijke uitgaven van historische prenten, heeft zich ook in ons land doen kennen door de verspreiding van albums, telkens getiteld ‘... in oude prentkaarten’. In dit tijdschrift is er reeds gesproken over ettelijke daarvan en als het op het huidige tempo voortgaat, zal er weldra geen vlek van enig belang in Vlaanderen meer zijn die niet kan fier gaan op zijn Album. We moeten veronderstellen dat de idee van dit soort publikatie vruchtdragend is, want, na de Vlaamse steden, komen nu ook de Waalse en als dusdanig bekende oorden aan bod.
Na de stad Wervik, waarvan we het Album hier besproken hebben in 1972, blz. 181-183, is thans haar Leiegebuur, Komen, aan de beurt. De samensteller, inleider en kommentator, is de in wetenschappelijk historische kringen goed bekende jonge Komenaar, Jean-Marie Duvosquel, meteen de zeer verdienstelijke historikus van zijn geboorteplaats.
Zoals voor Wervik is het hier ook de Leie die op de voorgrond treedt. Immers, de Leie was, voor Komen, meer dan voor Wervik, van ouds de levensader, met zijn sas, zijn ‘Wael’ (dok) en de ‘Doo(de)leie’, oude geleding die men wil doen doorgaan als een oude gracht, zoals er een bestond aan de overzijde, in Frankrijk nu, maar die misschien wel de oude bedding ervan is, vernauwd door ongebruik en wegens gemis aan waterstuwing, en de huidige loop van de Leie een zeer oude rechttrekking, zo oud dat er geen andere geheugenis van overblijft dan de naam ‘Dode Leie’, naam die, naar o.i. wel het bewijs is dat het om de Leie zelf gaat. Misschien is de huidige Leie gegraven geweest, wellicht eerst als stadsgracht, om te Komen, de grens vast te leggen tussen de kasselrijen Ieper en Rijsel, want het gebied tussen de twee waters was kasselrij Ieper en het gebied aan de andere kant van de huidige Leie was kasselrij Rijsel. Om deze tweeledige administratieve indeling zijn de oude heren van Komen eeuwen lang in betwisting geweest met het schependom van de kasselrij (en Zaal) van Ieper.
| |
| |
De samensteller is zijn uiteenzetting begonnen met een zeer - volgens ons tè - bondige historische beschrijving van de plaats, nl. alleen Komen-België. Dan volgen een goede zeventigtal reprodukties van oude prentkaarten, met telkens een kort degelijk kommentaar, zo dat de beschouwer van de zichtprenten telkens goed weet waarom het gaat, en in de eerste plaats niet minder dan zestien kaarten waar de rivier en de binnenwaters bij te pas komen. We zien dan achtereenvolgens de twee oude straten - de stad Komen (België) begon met deze twee straten, als een aanhangsel, op de linker Leieoever, van de eigenlijke stad Komen (thans Frankrijk); de beperke nijverheid die er in Komen altijd geweest is; de later gekomen woonstraten, uitbreiding door de vlek genomen hoofdzakelijk wegens de immigratie van Westvlaamse arbeiders die hun korst brood in de textielbedrijven van het Franse Komen gingen verdienen; zichten op de twee kerken die dit Komen heeft gehad; zichten op de gehuchten, o.m. het belangrijke gehucht ten Brielen met eigen kerk, een groot dorp op zich zelf; enkele nog bestaande of verdwenen water- en windmolens, o.a. van de windmolen in volle stadsgedeelte, gebouwd boven op een huisdak bij gemis aan plaats om een mote er voor op te werpen. Vergeten we ook de vele binnenzichten niet van de kerken en de oude kapellen, en alleszins niet de prachtige weergave van de goed bewaarde, fraaie foto van een der oudste hoeven uit de streek, het Hof te Schoonvelde, zetel van een oude heerlijkheid van die naam, heerlijkheid die gehouden was van het feodaal hof en heerlijkheid ten Oosthove te Wervik.
De samensteller heeft de gelukkige gedachte gehad meestal zijn prentkaarten volgens onderwerp bijeen te brengen. Zo zien we de evolutie van het beeld, vanaf de 19e eeuw, over de vernielingen van de oorlogsperiode 1914-18 tot de herrijzenis, soms vernieuwd, maar ook soms, helaas, een blote kopij van het voordien bestaande. Het is een album dat het menselijk wel en wee gedurende twee a drie of vier generaties weergeeft.
Voegen we hier nog aan toe dat, op enkele schaarse uitzonderingen na, het niet gaat om halfgedempte beelden, maar meestal om uiterst goed bewaarde en duidelijke zichten van hetgeen de schrijver en samensteller ons heeft willen tonen en aldus heeft hij onze innige belangstelling weten op te wekken. Het is een goede tegenhanger geworden, in al zijn bescheidenheid, van de publikatie van die andere Komenaar, André Schoonheere, thans meier van Wervik-Frankrijk: ‘Comminium, Flandriae oppidum Amoenissimum, Atlas historique de Comines’ (Debrez Frères, Comines (Nord), 1960), dat de Franse stad Komen behandelt.
Het Album ‘Comines en cartes postales anciennes’ in kwestie is te verkrijgen in de boekhandel tegen 255 Frs en zal welkom zijn, niet alleen bij de aktuele Komenaars en geburen, maar ook bij de velen, en hun afstammelingen, die gedurende de eerste Wereldoorlog, op de dool moesten en nooit naar hun oude haardstede zijn kunnen terugkeren. Vele zijn dat er ook, en ze zijn veelal Vlaams gebleven.
J.R.
| |
| |
| |
Verdrinken in het vestingwater
Bij De Westpoort in Diksmuide
1450
Drie inwoners van Diksmuide, waaronder de stadsbode, verdrinken zich ‘uut desperatie’ in de stadsvesting bij de Westpoort, wat ten noorden ervan, aan de Cleenen Hudevettersdyc (latere Kleinendijk). De baljuw wil het ‘gerecht van desperatie’ toepassen, d.i. de verdronkene als zelfmoordenaar aan een spriet ophangen voor zijn huisdeur, en zijn goed aanslaan. Tussen baljuw en rewart (stedelijk hoofd van politie) enerzijds en de familie van de verdronkene anderzijds wordt een vergelijk getroffen. De stadsmessagier, Jacob Potterin, mag in gewijde aarde worden begraven; de twee andere (niet met naam genoemde) mannen krijgen een begraafplaats op een grond dichtbij de plaats van verdrinking, toebehorend aan de Duinenabdij). De vastgestelde som voor dit vergelijk kennen we niet.
Wat later in 1450 verdrinkt zich de huidevetter Pieter Seppin in de looiputten van zijn ambacht die in de buurt van de Westpoort gelegen waren. Ook ditmaal komt tussen zijn familie en de baljuw (samen met de rewart) een geldelijke overeenkomst tot stand, met toelating van begraving.
Grote beroering verwekt ten slotte, nog steeds in 1450, de desperatie van de ‘meester ende gouverneur’ van het Magdeleenehuis (leprozerie) buiten de stadspoort. Deze geestelijke had zich uit wanhoop in een gracht binnen de stad verdronken. Met de familie komt ook hier een vergelijk tot stand, de baljuw laat de begraving toe mits goedkeuring van de kerkelijke rechter. (Gilliodts van Severen, Cout. petites villes VI 534-539).
- Over het ‘gerecht van desperatie’, zie o.m. Biekorf 1956, 252 (geval te Kuurne); 1959, 62 (geval te Nieuwpoort).
P.B.
| |
‘Cleene scolen’ in Kortrijk
1496-1567
Reeds ca. 1546 hielden schoolmeesters in Kortrijk een persoonlijke betalende ‘cleene scole’, d.i. een school ‘van cleenen kinderen om die te leerene leesen ende scriven’. Zulke meesters waren in 1496: Jan Pijpe, Willem Ghembier, Hannekin Sanders, Guillaume vande Putte, Andries Mondet. De scholaster van de Kapittelkerk maakte alsdan aanspraak op een recht van 6 groten per kind, waartegen de meesters gezamenlijk in verzet kwamen. Door de keizerlijke ordonnanties op de orthodoxie zou het toezicht van het kapittel verder worden uitgebreid. Ook de zelfstandige schoolmeesters hadden voortaan de toestemming van het Kapittel nodig om ‘cleene scole’ te houden.
Op 14 aug. 1546 verkrijgt Martinus Craye, alias De Pachtere, de toelating om voort kinderen te onderwijzen in het alfabet en de moedertaal. Bij het vernieuwen van die toelating in 1550 wordt Craye genoemd ‘de meester van de kleine vlaamse scholen’ (magister parvarum scholarum flamingarum).
| |
| |
In aug. 1550 vraagt en bekomt Joos Broersseune, poorter van de stad, de toelating om aan jongens en meisjes het alfabet te leren en daarna het lezen en schrijven in de moedertaal. Van de stad ontvangt hij daarvoor in 1552 een vergoeding van 4 lb. par. Als ‘schoolgeld’ voor Hanskin van Lauwe, dat een jaar bij hem ‘ter schole ghecommen hadde’ wordt hem in 1582 een som van 6 pond par. betaald uit het sterfhuis van kapelaan Ogiers.
Ook meester Jan van Thomme, die in 1562 met een school voor weesjongens was gestart, richt zich in 1567 tot het Kapittel en verkrijgt de toelating om geld in te zamelen voor aankoop van brood en boeken voor de kinderen: op zon- en feestdagen mag hij onder de hoogmis met de busse rondgaan. Later zal ook aan huis voor de weeskinderen worden ingezameld.
- RAK. O.L. Vrouwkapittel. Acta 1532-64, f. 131v-132 154 155; 1564-1632, f. 18. De Potter, Gesch. v. Kortrijk III 12 16 36. -
A.V.
| |
Bescherm de landschappen in West-Vlaanderen
Het Ministerie van Nederlandse Cultuur publiceerde (1972) een inventaris van alle tot nu toe wettelijk beschermde landschappen in de Vlaamse provincies. Een lijvige verzameling van grote 215 × 215 luchtfoto's, genomen in juli 1792 met telkens een aflijnende calque naar de kadastrale plans.
Uit West-Vlaanderen staan daarin de volgende landschappen die bij koninklijk besluit gerangschikt zijn en onder de bescherming van de Staat gesteld.
Adinkerke: Domein Cabourg. |
Alveringem: kerk en kerkhof. |
Assebroek: beukendreef (Kasteel). |
Avekapelle: lindeboom (op het kerkhof). |
Brugge: begijnhof met omwalling en beplanting;
St.-Sebastiaans schuttershof (gebouwen en hovingen); het geheel gevormd door de St.-Jansmolen, de molenwal tussen de Kruispoort en de Carmersstraat, de Kruispoort, het Guido Gezellemuseum en de Sint-Sebastiaansgilde. |
Damme: St.-Kristoffelhoeve en omgeving. |
De Panne: duinencomplex. |
Harelbeke: New-Foundland-park. |
Ingelmunster: Kasteelpark en vogelreservaat. |
Knokke: Zwinreservaat;
's Grave-Jansdijk. |
Kortemark: beukeboom. |
Kortrijk: Patersmote. |
Langemark: Duits militair erekerkhof. |
Marke: Kasteel met omgeving. |
Middelkerke: duinenweg. |
Ooigem: park en vijver (Oud kasteel). |
Rumbeke: Park van het kasteel; vogelreservaat. |
Sint-Michiels: Herenkasteel van Tillegem. |
Spiere: park en kasteel. |
Stuivekenskerke: ensemble te Oud-Stuivekens (kapel, torenruïne, gedenkstenen, oud kerkhof). |
| |
| |
Wenduine: Hubertsmolen en omgeving. |
Werken: Hoge Andjoen en kerk met kalvarie, omgang en kapelletjes |
De luchtfoto's - een merkwaardige reeks - werden voor deze uitgave ter beschikking gesteld door het Ministerie van Openbare Werken.
B.
| |
De abt-generaal van Clairvaux in de Duinenabdij
Brugge 1663
Een visitatiereis voerde Claude Vaussin, abt-generaal van Clairveaux, in 1663 naar de dochterabdij Ter Duinen die alsdan aan de Potterierei in Brugge was herbouwd. Hij was een ‘lorayn’, zegt onze kroniekschrijver, en hij deed zijn intrede op 14 September, komend van Clairmarais, waar abt Gerard de Bare hem was tegemoetgegaan.
De Duinheren onthaalden hem met veel staatsie aan de Smedenpoort ‘met wel dertich carrossen, onder andere twee met ses peerden ende twee met vier peerden, ende waren alle peerden ende carrossen die sy daer toe hadden gheleent om eenen staet te formeeren’. Dwars door de stad reed deze luisterrijke cavalcade.
‘Ende dan wiert in de abdije drije daeghen gheviert met brandinghe van lanternen op hun torre ende oock pecktonnen op de straeten ontrent de voornoemde abdije, ende oock met lossen van dyversche earners (kartetsen) ende cleene canonkens, alles tot dien eijnde gheleent’.
De abt-generaal verliet Brugge op 18 September ‘alles met groote magnijficentie’.
- Handschrift (Rare Geschriften) van Jacques Inbona, p. 167. - N. Huyghebaert in Monasticon Beige III-2, p. 426.
A.V.
| |
De Latijnse school van Despauterius
Komen 1520
Twee zonen van Ferry de Gros, heer van Ooigem bij Kortrijk, waren in 1519-1520 kostleerlingen bij de befaamde meester Despautere (Despauterius) in Komen. Dit blijkt uit de rekeningen van de Heerlijkheid van Oyghem, berustend (voorheen) in het Rijksarchief te Brugge (Acquisitions, 2878, XI en XII). De volgende uitgaafposten komen daarin voor.
‘Item paiet a maistre Jehan Despoutere, maistre des escoles a Comines, pour la table desdits enffans [de noble seigneur Ferry le Groos, escuier, seigneur de Nieulande et Ooyeghem etc.] pour un an eschut en Decembre dernier passé 1519, 100 lb. par.
Item payet pour les enffans de mondit seigneur estans aulx escoles a Comines... (Rek. 1519, f. 7).
Premiers, paiet a maistre Jehan Despoteris, maistre des escoles a Comines, pour la table de deux enffans qui ont demoré a Comines pour ung demy an, 50 lb. par.’ (Rek. 1520, f. 11).
- Over de faam van Despauterius' school zie o.m. L.J. Messiaen, Histoire de Comines III 461 (Kortrijk 1892). -
P.D.B.
|
|