ten en contracten 1545-46). - Ook in Brugge stonden in 1580 enkele ‘schoenlappershusekins’, o.m. bij de Carmersbrug, bij de Snaggaertsbrug, aan de Nieuwe Gentweg. Het voornaamste stond echter op de Vrijdagmarkt. Of in al die huisjes in 1580 nog lappers aan 't werk waren is niet zeker. Het langst schijnt het huisje op de Vrijdagmarkt te hebben standgehouden.
PLANEERNE, - Bindwerk. Door persen effen en glanzig maken. Vóór het inbinden werden de perkamenten bladen of vellen ‘geplaneerd’. Uit de kerkrekening van St Jakob te Brugge anno 1495 (Reg. I, f. 16) de volgende uitgaafpost: ‘Item betaelt heer Jan Wilt ter cause vanden nieuwen passibouc van stoffe, van scrivene ende van planeerne ende bindene, by accoorde van prochipape ende keercmeesters al tzamen 10 sc. gr.’ - Een kroniek van het Ursulinenklooster Jerusalem te Venray vermeldt in 1500-1535 een ‘Heer Kerstlen van sint Truiden, planiere der boeken’. Verdam VI 412 verklaart de term planiere, planeerre (planeerder) als: ‘hij die uitvlakt, uitwist, schoonhoudt’. - Vgl. mlat. planare i.v.m. boek (codex) bij Gregorius van Tours: ‘libri planati pumice’: boeken met puimsteen gladgewreven. (Niermeyer, Lexicon 805). - Als technische term is planeren overgegaan naar de behandeling van papier; met bet. papier door lijmwater (planeerwater) halen om het gladder te maken. (WNT XII-1, 2238).
SLAGHSTAL. - Stal waarin het slachten wordt uitgeoefend. In het O.L. Vrouwegasthuis te Geraardsbergen wordt in 1463 aangebracht: ‘eene balie in den slaghstael om de runderen aen te hangen’. (Devos, Inventaris 340). - In verband met slachten kent Kiliaen (1599) slacht-bancke en slacht-huys.
SPYCWAERDER. - Meester van de graanschuur (mnl. spiker); mlat. granarius, frumentorum custos , vgl. spijckermeester. - In een oorkonde van 27 okt. 1398 verschijnt ‘Jan Vergheloot, spycwaerder van den clooster van Sinte Bertins’ als procureur bij een regeling van de vlastiende met de mannen van Lissewege-ambacht (Cart. St. Bertin, ed. D'Hoop, 200). - Eigenaardig is de afkorting spyc- uit spiker (mlat spicarium, plaats waar de aren bewaard worden, ofr. espier). De benamingen van de oude kloosterofficies hebben een lange evolutie (en slijtage) meegemaakt; nevens spycwaerder stelle men b.v. de zeer verspreide vorm kellewaerder voor kellerwaerder, kelrewaerder (keldermeester).
TEELEN BYNDEN - Aarden schotels krammen. De boursier van de Duinenabdij noteert in 1565 de volgende uitgave voor het Neerhof te Koksijde: ‘Betaelt voir eerden teelen, 36 sc. p. Voir tbynden vande teelen, 4 sc. p. Item noch van oude teelen te bynden, 2 sc. 3 d. p.’ (ASB. Fonds Duinen, Bourserie 1565, f. 47). Uit deze posten mag worden afgeleid dat nieuwe aarden schotels ook preventief werden gebonden - Vgl. boven s.v. crammen. - Een telebinder, zuid-oostvl. teelembendere, is lemand die gebroken telen en potten herstelt. (Teirlinck III 134; Gent 1908). - In de Antwerpse Kempen met dezelfde betekenis talloorewever iemand die talloren weeft, d.i. allerhande gebroken potten, telloren enz. plakt en met ijzeren krammekens aaneenmaakt. (Cornelissen, Antw. Idioticon 1219; Antw. 1899). Reeds in 1250 worden mlat. reparatores ciphorum vermeld. - De term heeft standgehouden in overdrachtelijk teilbinden, d.i. lang wegblijven, z'n tijd met klappen slijten: ‘g'hebt weer een teil moeten binden!’ Vandaar teilbinder, babbelaar. (Kempen en Brabant, bij Schuermans 717). - Vgl. teilenbinder lijmer en krammer van teilen, in WNT XVI (1934) 1370.