't vlotgars, 't vaartje in. Ja maar 's avonds was het geen lachedingen in die tijden, helledonker en geen lanteerns op straat, alzo met een stuk in jen krage naar huis sukkelen, meer dan een moest zich hier en daar aan boom of stake vasthouden. Kwestie weet je gij waarom dat ze Altebij zeggen? Dat was in oorlogstijd en de generaal zei tegen zijn soldaten: ‘'t Is hier al-te-bij om Brugge te beschieten’.
Langs de overkant van het vaartje, zowel te Assebroek als op Sinte-Kruis was het al bilk en hovenieringe met hier en daar een doeningstje. Lewie Verstraete, die neffens de ‘mestzate’ woonde, had daar ook een boerderijtje, maar Lewie (beter als 't Zotje gekend) was liever marsjang in oude peerden. Hij liet het versleten goedje een week of drie in de bilk lopen totdat ze genoeg bekomen waren om op de markt verkocht te worden. Zo Lewietje was nog zo zot niet als dat zijn mutse stond, ge gaat gaan horen wat voor streken dat hij inhad om een oude ezel aan de man te brengen. 't Beestje kost zijn stijve poten bijkans niet meer verzetten, maar 't Zotje goot hem een emmer kleine levende palingen naar binnen. Allee 't beetje kost hem niet meer houden van de kriewelende paling in zijn buik, hij stond te trippelen en te dansen op de markt en de ongedurige oude ezel werd voor een redelijke prijs verkocht. Lewietje bofte nog: ‘Wadde? ikke, een bedrieger? dat is kommersie, wie naar de markt gaat moet goed zijn ogen opendoen en zijn beurze gesloten houden, dat hangt van hem af als hij zich laat foppen waar hij staat’.
Manse Verstraete, zijn wijf, een fel vrouwmens, deed ook kommersie maar op heur manier. Met Pietje de knecht en drie of vier aaneengebonden geiten trok ze de stad in om halt te houden voor de deur van vaste klanten, meest burgers die verse geitenmelk verlangden, dat was medesiene tegen de tering. Een voor een werden de geiten daar voor de deur gemolken en Pietje zorgde voor de uitgemolken geiten. Pietje was een oude jonkman die effenaan zijn zuur gewonnen centen verdronk, liefst uit de ‘jeneverflessetute’ en daarom Pietje Tuut-tuut genoemd werd. De baas, 't Zotje, spoog er ook niet in, maar Manse zat daar niet verlegen mee, zij gerust, ze was dat drinken mansvolk goed baas. Zij stekte de man bij de nekke en in een daai perdoefde zij hem de peerdestal in: ‘Daar zie! ge gaat hier algauw were nuchter zijn!’ ze was immers overtuigd, peerdezeke dat maakt nuchter.