of deuren kwetst: dat is schranzen. ‘Opgelet van zo weinig mogelijk te schranzen’. Ramskapelle N. 1970.
- Er schijnt wel een verband te liggen met de eerste bet. die De Bo geeft van het w. slinzen: met de tanden afschroden en eten. Vgl. ook schrenzen in Loquela, alsook schransen voor Klein-Brabant door Schuermans (blz. 601) opgetekend met bet. ‘met de tanden afknauwen of afschaven gelijk de kinderen doen wanneer ze groen fruit eten’. (Door Schuermans verder toegelicht in Bijvoegsel s.v. schrantsen).
Schreep. Juist van pas, nipte. ‘Er was (voor dat kostuum) niet veel stof over: 't was schreep’. Ook: ‘er was niet veel tijd over, 't was schreep’. Harelbeke 1964.
Bij De Bo in de bet. van: bleek, schraal. Een schreep kind. Die man was schreep, maar toch kloek. Vgl. Loquela: ‘ze kwamen schreep toe om hunnen pacht te betalen’: met rooie, met moeite. Alsook schreep en schrepel bij Vandale: schraal, mager. - Zou de betekenis komen van: datgene waarvan men 't overtollige heeft afgeschreept?
Schrepen. Op een schrepen zijn: dicht bij iets zijn. ‘'k Ga nie beweren, dat dat kind onwijs is, maar 't is lijk ip een schrepen’, d.i. op 't kantje boord van onwijs. Oostrozebeke 1971.
Zie schreep (uitspr. schrip). Houdt verband met schrap, schrep, d.i. nauw, schraal (De Bo), en met voorgaande.
Sifteur. Vrijer. Gehoord in de grensstreek Nieuwkerke-Westouter-Kemmel. Een vervorming van fr. serviteur, dat met de betekenis ‘minnaar’ in de ndl. rederijkerstaal in gebruik is in de 17e eeuw (J.B. Houwaert, 1621).
Slag na val: ‘'t Is slag na val’, d.i. het is een treffens, een passens, een lukkens, 't is een lukslag. Poperinge en heel de Westhoek.
- Een voorbeeld nog. ‘Hoeveel krijg je daarvoor, vier of vijf frank?’ - ‘Het is slag na val!’.
- Niet bij De Bo; vgl. echter ‘slag of val’ in Loquela.
Slagseultje. Zo noemde men het seultje waarmee men vroeger water sloeg. Steenkerke. Ramskapelle N. 1971.
- Niet bij De Bo, die wel de seule noemt onder ‘water slaan’.
Slagwater. In de uitdr. ‘slagwater klappen’ (Westhoek 1971), naar analogie van ‘slagwater regenen’ (stortregen) door De Bo vermeld. Vgl. Loquela: ‘Zij stonden daar wel een halvure lang slagwater te koutene’ (Izegem). ‘Als ze aan 't kouten is, ze kout slagwater’. (Kooigem, Ieper).
Slapen. ‘Slapen lijk de muizen in 't meel’, d.i. met een oog open, nooit volledig in slaap, zoals de muizen doen die op alle onraad bedacht zijn. Syn. dummelen, in een dummeling zijn. De Panne 1971.
Slingeren. ‘'k Was ziek da'k slingerde’, d.i. zo dat ik waggelde, niet op mijn benen kon staan. De Panne 1971.
Slingerziek. Zo ziek dat men niet recht meer kan gaan, maar slingert langs de weg. ‘'k Voelde me slingerziek als ik die twee tanden had laten trekken’. De Panne 1973.
- Niet bij De Bo.
Sluts. Slap. ‘'k Voel mij al zo sluts of 'n tetting’. Beveren-IJzer 1972. - Tetting, elders terik (aardworm).