Biekorf. Jaargang 74
(1973)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |
Aan en rond het IJzerhekken
| |
De bruggedraaier‘Zo ge weet het nu hé, wij woonden schuins over het IJzerhekken halfwege de Kruispoort en de Gentpoort, 't IJzerhekken was de brugge over de Gentse vaart bij de ‘vermondinge’ van de ‘Koppeure’ (Coupure), je weet wel he, de Koppeurevaart die van uit de Gentse vaart voorbij 't Hoogstuk, de zandarmerie en de Prekerstrate naar de Reie aan de Molenbrug loopt. 's Avonds wierd die brugge al de buitenkant door een ijzeren hekken met een groot zwaar maalslot, van te tienen tot 's nuchtens te vijven afgesloten. Alzo waren de zuiderse boeren wel verplicht met hun beerwagen door de Kruispoort of Gentpoort te rijden om de beerbiljetten aan de portier af te gevenGa naar voetnoot(1). Teofiel Merre, de latere bruggedraaier uit onze reke, was met het sluiten van 't IJzerhekken gelast. Tei was schoenmaker van stiel en maakte alzo ruwe schoen die tegen een duw kosten en slijk en sneeuw verdroegen. Overdag zat hij in zijn houten kotje rondom in venstertjes bij de brug, zodat hij links en rechts de schepen zag afkomen. Schoenlappen was bruggedraaiers tweede stiel, wel ja! g'hadt daar Meiere aan de Koppeurebrugge en Freetje aan de Prekersbrugge en Kloetje aan de Kruispoorte enne... allemale schoenlappers binst hun vrije tijd in 't houten wachtkotje aan de brug. Maar Fielozeen, de bruggedraaier aan de Gentpoorte, deed wat anders als bijverdienste, hij was... laat ons zeggen loodgieter om niet te zeggen Potjedek of ketellapper. Elk die een melkpulle, een pot of een panne, een soepeketel had die leekte kwam ze daar bij den hoop zetten om te soederen, bij zo verre | |
[pagina 52]
| |
dat ze buiten 't wachtkotje bleven staan. Binnen in zijn kotje onderhield de bruggedraaier een klein vuurketeltje met bakkerskolen en schuifdeurtje, Filozeen maakte alzo gebruik van de gloeiende bakkerskolen om zijn ‘boet’ te verwarmen om te soederen. Van in zijn kotje zag de bruggedraaier de schepen van ver aankomen. Zohaast een schipper aan de Kruispoorte of de Gentpoorte op de hoorn tuitte liet onze Tei Merre vallen dat valt en spotterde naar de brug aan 't IJzerhekken. Met een hulpe gingen ze aan het draaien, elk aan het uiteinde van de ijzeren wrange die met een vierkant gat op de pot van de ‘pievow’ in de brugge paste. Eenmaal de brugge weer toegedraaid werd ze met een keten aan de ‘gardekor’ vastgelegd, ba ja, 't was niet genoeg toe te draaien, de brugge moest op de mate van de strate weer pas liggen voor 't verkeer. Lange wachten aan die brug? O neen! in tien minuten was heel dat spel geklonken en heel veel verkeer aan 't IJzerhekken was er niet, maar zoveel schepen als er waren moesten er toch doorvaren en dat duurde wat. Maar er was gewichtig verkeer en dat wil veel zeggen, ja, ja de kommandant van 't PiottenkazernGa naar voetnoot(2) die te Assebroek woonde kwam dagelijks over de brugge naar 't kazern op de veste gegaan. Zie je hem daar gaan: groot gebouwd, fieksman met een gekrulde moestas tot aan zijn oren, een kepie met gouden striepen en een kort blauw manteltje dat bij elke marschstap, zwierig open- en toeplooide. 't Was goed te zien: 't leger gaat voor, ‘gardevoe!’ aan de kant! | |
Gebuurte en gebuursWaar wij woonden? 'k Moet zeggen dat wij daar gelijk op een eiland tussen twee waters woonden: vóór ons de Koppeure en de Gentse vaart die naar 't Fortlapin en de Oostende vaart loopt, achter ons huis 't Vaartje allee 't Sint Trudoleitje dat van Assebroek over Sint-Kruis naar Damme loopt. Dat afwateringsvaartje is de stadsgrens van Brugge, zodat wij wel Bruggelingen waren, maar alzo een beetje van achter de garskant. Gelukkig kwamen wij al over de brugge van 't IJzerhekken, langs de Koppeure subiet in stad. | |
[pagina 53]
| |
Hoeveel huizen daar stonden? Zo heel juiste kan ik dat niet zeggen, want dat waren eigenlijk twee reken huizen; onze reke van tien huizen stond langs de Buitenboneveste, op de Madeleneparochie naar de Gentpoorte toe, g'hadt dan al de anderen kant het hoveniersland van de aannemer Nuytens en zijn grote boeie waarin 't bouwmateriaal in 't droge stond. Wel Nuytens - zijn broer was de oudere bruggedraaier - heeft de tweede langer reke van twaalf of vijftien huizen naar de Kruispoorte toe gezet langs de Buiten Kazernveste op Sint-Annaparochie, als klein jongetje heb ik ze weten bouwen. Wat later heeft een Wale van Verviers op de open plaats tussen de twee reken het ijsfabriekstje gebouwd. Ge kent toch nog die grote zware ijsblokken wel een meter lang? Het water werd in twaalf metalen vormen ineens in de ‘risservar’ van de ijsmachine gezonken om te vervriezen, die lange ijsklompen lagen in de ijskelder op fijne latten bewaard om per speciale kabionette en een koppel peerdjes aan herbergiers, beenhouwers en patissiers te leveren. Van tijd tot tijd kwam er ook wel een mens in grote alterasie om een keteltje ijsklompjes gelopen voor een zieke in nood, 'k gelove dat het voor ‘'t vier in den buik was’. Wacht een keer, wie woonde er in onze reke langs de Boneveste? 'k ga ze moeten opnoemen zoals ze mij te binnen vallen: Sistje Balbaard leurde met stoofhout-stokjes een hand lang gekapt - al proper in bondjes gebonden om de stoof te ontsteken. Sistie kende al de kloefkappers van het omliggende, voor een kleinigheid kocht hij de kloefafval: al ingesnoekte brokken om in zijn boeitje tot stoofhout te kappen. Bij zijn gebuur kloefkapper, Fikken de Boekster, was hij alleszins thuis. Als Sistje wel verkocht had ging zijn wijvetje met de wit verlotte stoopkanne om twee liters bier bij Klimme den Akster, een kafeetje enigte huizen verder. Klimme had haar bijname den Akster niet gestolen, er was daar altijd volk en alleman was er welkom, zowel een voerman in passante, als een hovenier of de werkman uit het geweste. Klimme had vooruit en vooral tijd om te klappen en 't laatste nieuws te vernemen, en dit was ook het enigste kafeetje. Neffens Klimme hadt ge het winkeltje van Mietje Millekam, ge kost daar nu een keer alles kopen: o'er (onder) halve cens gemalen koffie en een cens suiker om de zondagachternoene een goed kommetje koffie te drinken, een klute vreemde boter. | |
[pagina 54]
| |
Ja zelfs ellegoed voor baaitjes en rokstjes, lijnwaad en samooize voor schorten. Langs de andere kant van 't winkeltje had Mietje een grote stamineekamer, alzo het meest voor kaartspelers, want er was daar een kaartesosseteit die nu en dan een soepeetje hield met het beurzetje. Allee dat was ander kalandieze dan bij Klimme den Akster, maar ze had ook te doen met Boheemsters die ze liever verloren dan gevonden had. | |
Bohemers en pompstatieDat zwerversvolk van Bohemers had binst de meifoor de open plaats tendend de lange reke, de Kruispoorte toe, in kwartier genomen. Dat was wat te zeggen, een echte peste voor 't gebuurte, ge moest je daarvoor zwichten en goed 't vrouwvolk met de lange wijde rokken tot op de grond in 't oog houden. Mietje Millekam heeft meer dan eens in haar winkeltje maar aardig gevaren. Een Boheemster zette haar half open kaba op de dis: ‘Vrouwtje een kwart kilo koffiebonen, neen geen zak nodig, giet de koffiebonen maar in de kanne hier in de kaba, ik moet ze seffens gebruiken en kom dan direkt betalen’. Maar eer dat Mietje de smalle koperen schepper in de hoge blikken koffiedoos gestopt had was onze Boheemster, zo rap als de weerlicht, naar buiten gespotterd en bijkans 't hoekje om. Mietje ging 't geld reklameren en 't wijf zei onnozel weg: ‘Wat zegt ge? Koffiebonen in een kanne? Kijk, hier staat nog de kaba met de kanne op de trap van onze wagen.’. Mietje zag nu ineens, maar te laat, dat een losse bom half verdoken in de kan zat. 't Mannevolk was nog onbeschaamder: schurdig gekleed, met zak en sikkel op de rug, liepen ze langs de graskanten over 't vaartje, op zoek naar eten voor 't peerd maar de sikkel sloeg meer in een klaverstuk dan in gars. Hoveniers en boeren klaagden bij de zandarmerie dat hun vruchten gestolen en de kiekens gedund waren, alzo werden de Bohemers gedwongen hun ‘roelotten’ ergens elders op te slaan. Dicht bij Millekams stond de bloemmolen van madam Callewaert. Deze weduwe wrocht met knechten en een koppel peerden. Ze hield ook ganzen in 't vaartje, die beesten zijn stijf gewarig, zo gewarig als een hond: als ze kwetteren zijt zekers dat er verraad is, 'k ga je dat later vertellen. | |
[pagina 55]
| |
In mijn kinderjaren, 't kan 1905 zijn, wierden de stoomtramriggels tussen de bomen en voorbij onze reke tussen de Gentpoorte en de Kruispoorte langs heel de Buitenveste gelegd. Dat was de lijne Brugge - Aardenburg al over Sinte-Kruis en Moerkerke, maar de Kruispoortebrugge werd te licht bevonden en de Gentpoortebrugge was juist daarom al vroeger vernieuwd. De waterpomp wierd rechtover 't Piottekazern voorbij de lange reke huizen gezet, daar lagen ook de wissels op die open gebleven plaats en de machinist kwam er zijn kolen en brieketten kuisen. Al de kinderen marbelden en speelden tussen en op de riggels, geen wonder dat de machienist aantijden tuitte eer hij aan de huizenreke toekwam en toch is er een jongetje verongelukt maar... het was gevallen van een aangekoppelde wagen met kolen. In het najaar lagen soms acht of tien wagens met suikerbieten aangekoppeld. 's Avonds wisten wij precies hoe laat het was, want de laatste tram kwam rond negen uur naar de ‘dippo’ te Assebroeke gereden. 't Vervolgt M. Cafmeyer |
|