Profetenbees en profeet
Aansluitend bij Biekorf 1971, 232.
In Wdb. Nederl. Taal XII-2 (1949), 4355 (coll. 4339) worden dris betekenissen van profetenbees opgegeven: 1. balletjes van paardevijgen, nl. uit de klucht van Ulenspiegel (volksboek) die paardenkeutels voor ‘profetenbeziën’ verkocht; 2. een zindelijk en keurig geklede vrouw; 3. daaruit weer: een vrouw of meisje dat op gepaste, stellige toon spreekt of met kleine, afgepaste stapjes (‘drie op 'n telloortje’) loopt; parmantig vrouwpersoon.
Profetenbees staat daarenboven als vrouw. van profeet, en een profeet in de volkstaal is: iemand die met te grote nadruk, met te grote zelfzekerheid spreekt, of iets beweert. ‘Zo'n profeet! Als Tieste de profeet gesproken heeft, mag 'n ander zwijgen’. (N.B. dat profeet ook van een vrouw gezegd wordt: ‘Mie de profeet komt ginder af’). Zie o.m. Teirlinck II 417.
Opmerkelijk is dat profeet niet hoog staat aangeschreven in de volkswijsheid, en in de volkstaal evenmin. De profeten van 't gelove en de katechismus lopen niet meer in deze wereld, ze hebben voor altijd hun zeg gezegd. Die nu de profeet uithangt is een broodprofeet. En ‘een profeet die brood eet’ is een grootspreker die er niet meer van weet dan 'n ander.
In de Proverbia Germanica van Bebel (1508) zijn broodetende profeten (cacantes profetae) personen die in de toekomst lezen; een hd. spreuk zegt in dezelfde zin: Man glaubt an keinen scheissenden Heiligen. (Stoett, Spreekw. nr. 1890).
Door K. De Busschere werd te Roeselare in 1971 het liedje op de snoever en grootspreker opgetekend:
Tjoelala, ik liet er soms een vliegen,
tjoelala, 'k en zou daarom nie' liegen,
tjoelala, ik liet er soms een scheet,
't en is geen ene profeet
Er zijn ten slotte nog ‘profetenplanten’ die misschien ooit een uitleg krijgen: profetenkruid, profetenbloem, profetenkonkommer. Aan de zoekers aanbevolen.
E.N.