Biekorf. Jaargang 73
(1972)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 321]
| |
[Nummer 11-12]‘De slecke maecken’
| |
[pagina 322]
| |
groot vuur aan, verwarmen zich ook met spel en exercitie, ook wel om hun kunsten te tonen aan die burgerlijke nieuwsgierigen. Ze weten dat ze, als soldaten van beroep, bezienswaardig zijn, dat ze iets beters kunnen dan die burgerlijke miliitie van de stedelijke ambachten: zij, beëdigde landsknechten, waren de nieuwe krijgskunst, het nieuwe wapen in nieuwe eenheden, geoefend en gedrild naar het Reglement van koning Maximiliaan die zelf te voet, met de lange piek van 18 voet (4,86 meter), vóór hun rangen opstapteGa naar voetnoot(3). Voor de Brugse toeschouwer is de demonstratie die de Duitse en Tiroolse landsknechten daar op de Burg beginnen echt entstellend. In stijlvolle opmars rond het kampvuur hanteren de mannen hun pieken in maat en ritme ‘in ordennung als die teütschen knecht pflegen’. De Brugse dagboek-schrijver tast naar een term om die nieuwe exercitie uit te drukken: ‘zyleden maecten met haren pyken al zulc een maniere, als van de pyken te vellene’. De Ieperse schepenen, die vanuit het stadhuis toekeken zagen ook Maximiliaan met ‘eene menichte van duutsche, al voorzien met langhe pycken’ en hoe, op een gegeven teken, de mannen in hun rondmars ‘huerlieden pycken velden, meenende te spelen’. De eerste tijdgenoot (en mogelijk ooggetuige) die de technische term van dit militair vertoon zal neerschrijven is de officiële annalist van Maximiliaan, Jean Molinet, die noteert dat de zwaabse aanvoerder van de troep, Eitel-Frederik graaf van Zollern en Vliesridder, het bevel gaf (in de landstaal): ‘Faisons le limechon à la mode d'Allemaigne’. En dan beschrijft hij de exercitie: in rijen van vier, de piek recht in de vuist, in perfekt gelid, marcheren de landsknechten rond de Burg en draaien spiraalvormig naar het wachtvuur toe. Zollern kommandeert: Sta! Sta! en als één man vellen de mannen hun pieken. Bij die beweging schrikken de toeschouwers, het kommando Sta! Sta! (met de zware zwaabse a) horen ze als Sla! Sla! (met gelijke brugse a). En het werd de paniek van ‘den quaeden Dachvaert’ die voor Brugge zo fataal zou uitdraaien: Maximiliaan gevangen in Cranenburg en al de gevolgen van dienGa naar voetnoot(4). Dat ook een fonetisch | |
[pagina 323]
| |
misverstand hierin heeft meegespeeld, blijft nog heden gedenkwaardig. Uit het bovenstaande blijkt dat de Brugse en Ieperse ooggetuigen van het Burg-tafereel in 1488 de militaire nieuwigheid van het vertoon met geen eigen term wisten te noemen. De eerste dietse bron die de limechon van Molinet overneemt is de auteur van de Excellente Cronike die (f. 229v) schrijft: ‘so maecten dye duytschen een slecke, stellende hemlieden in ordonnancie int ronde, ende also ten eynde commende, riepen stae stae, twelc eeneghe vander stede qualic verstonden, midts dat si vervaert waren, segghende datmer riep slae slae, ende worden by dien loopende huyter burch...’. De redaktie van dit deel van de (in 1531 te Antwerpen verschenen) Excellente Cronike moet in de periode 1490-1500 liggen. Meyerus (1561) en Oudegherst (1571) komen niet in aanmerking daar ze hun kronieken met 1477 afsluiten. Een eeuw na de feiten van 1488 komt de Brugse kroniekschrijver Nicolaes Despars († 1592). Naar zijn gewoonte parafraseert hij zijn model (hier de Excellente Cronike) in een praatvaar-stijl, aandikkend en verdunnend naar beliefte. Op de Burg, zo verhaalt hij ‘maecte tduytsche oorlogs volck diversche bravaden ende int ende ooc eene slecke...’Ga naar voetnoot(5). Marchantius van Nieuwpoort, sekuur latinist, laat in zijn Flandria (1596) Maximiliaans mannen in een kring of ring evolueren (in orbem decurrentes). Pontus Heuterus blijft in zijn Nederlandse geschiedenis (Res Belgicae 1598) getrouwer bij Molinet waar hij, met ‘in modum limacis’, diens ‘limeçon à la mode d'Allemaigne’ weergeeftGa naar voetnoot(6). Uit het relaas van al de ooggetuigen van 1488 - en dat zijn, benevens Molinet, de Brugse anonieme dagboekschrijver en de Ieperse schepenen - blijkt dat de slecke werd gemaakt door voetvolk, door de geoefende landsknechten met de lange piek. Dat de slecke als militair marsfiguur in de laat-Bourgondische tijd niets met ruiterij of paardenvolk te maken heeft, wordt overigens bevestigd door de volgende getuigen uit de 16e eeuw. | |
[pagina 324]
| |
De Gentse annalist Marcus van Vaernewyck verhaalt in zijn bekende Kroniek hoe op 7 juli 1566, nog vóór de beeldstormerij in het Westland, de hervormden met man en macht in Armentières binnentrokken en er gewapenderhand twee gevangenen bevrijdden, en ‘dit aldus ghedaen zijnde, zoo maecten zij upde maerct, naer crijsch ghebruuck, eenen rijnck ofte slecke...’Ga naar voetnoot(7). Op 27 januari 1567 doet de graaf van Egmont, gouverneur van Vlaanderen, komend van Armentières, plechtig zijn intrede in Ieper, met zijn ruiterij in hoogrood uniform. De drie vendels voetvolk van het garnizoen zijn in de straten opgesteld voor de eerbewijzing. Na de revue trekken de drie vendels voetknechten, aangevoerd door hun kapiteinen Carlo, dela Val en Berry, naar de Markt waar ze ‘elck op zy zelven maecten de slecke zeer triomphant’Ga naar voetnoot(8). Opmerkelijk is dat fr. limaçon voor militair manoeuvre in de 16e eeuw steeds voetvolk betreft. Dit blijkt uit teksten van Marot (1540) en La Noue (1587). En ook overgedragen op een processie of een dansbeweging, o.m. van spoken (Le Loyer 1605), blijft het een beweging van ‘voetgangers’Ga naar voetnoot(9). De Doornikse schepen Philippe de Hurges beschrijft in 1609 de Grote Processie der Kruisverheffing in zijn stad. Na de processie maken de stedelijke wapengilden ‘une parade et lymaçon sur le grand marché’ en de busschieters ontladen daarbij hun geschutGa naar voetnoot(10). In 1611 staat Katelijne Graeve terecht voor de schepenen van Nieuwpoort die haar - een voorloopster van Jeanne Panne - veroordelen als een heks; met een jonge duivel, genaamd Clays, had zij omgang gehad en o.m. in het Langelis (tussen Oostduinkerke en Koksijde) een sabbat gehouden met een zestiental personen ‘aldaer dansende sleckewys’Ga naar voetnoot(11). De bovenstaande gegevens laten nu toe een scheidingslijn te trekken tussen enerzijds mnl. een slecke maken als mars- | |
[pagina 325]
| |
figuur van voetgangers, en anderzijds de jongere ruiterijterm caracol (en caracoleren) die in de 17e eeuw opkomt met een zuivere militaire betekenis en ook als term in de rijschool. Die scheiding werd reeds in 1965 ondersteld door Dr. F. de Tollenaere in een belangrijke taalkundige Studie over de verhouding slecke - caracolGa naar voetnoot(12). De bewijsplaatsen over slecke waren toen echter nog niet samengebracht en niet historisch in hun kader gesteld. De ruiterijtermen caracol en caracoleren (uit spaans en/of frans ontleend) met de daarbij aansluitende vormen van slekkentrekken (te Ronse) worden dan ook best, taalkundig en historisch, als een zelfstandig kapittel behandeldGa naar voetnoot(13). Een direkt verband tussen de slecke maken van 1488 (en later) en het sleckentrecken te Ronse in de 18e eeuw is vooralsnog niet te ontdekken. A. Viaene | |
Bijlage
| |
[pagina 326]
| |
2. Brief van de Ieperse schepenen (uit Brugge 2 februari).‘Item swondachs nuchtens, de coninc [Maximiliaan] quam in den Burch ten scepenhuuse ende met hem eene menichte van duutsche, al voorsien met langhe pyken; ende also alst ghebuerde dat de zelve duutsche, of immers eenighe van hemlieden, huerlieden pycken velden, meenende te speien, t'remoor wart zoo groot, ende de fame wart loopende dat men inde Burch al doot slouch, dat van dien remoere, howel datter gheen quaet met allen en ghebuerde, die vander stede worden loopende in huerlieder huusen...’ | |
3. Duits relaas ‘Das ist der handel...’ (Inkunabeldruk).‘Des ersten tags im hornung... ist sein künigliche maiestat mit den die bey seiner K.M. die nacht gewest sint auf den platz zwischen sant Thomas kirch und der stat hauss gewappent gezogen zu erfaren warumb dy porten seinen genaden zu gehalten weren, und auf dem plats verhilten von vi. an byss auff die zehen’. | |
4. Uit Chroniques van Jean Molinet.‘Ce tampz pendant, le comte de Sorre (Zollern) ensamble pluseurs nobles gentilzhommes et escuyers de l'hotel du roy estoyent en la place de Saint-Donatz où ilz se chauffoyent en ung grand feu, qui, par manière de passe tampz et oussy pour veoir comment les jouvenceaulx se conduiroyent, se ce venoit à la torche, dit a ceulx de sa compagnie: “Faisons le limechon à la mode d'Alemaigne”. Et lors les gentilzhommes, tous en armes, chescun la picque au poing, quatre et quatre en notable ordonnance, firent un tour à la place à l'environ du feu; puis le seigneur le Sorne s'escria et dit: “Chescun avalle sa picque!” A ce mot, chescun fit son debvoir; mais ceulx de la ville, estans sur la place... voyans ces piques avaléez, eurent telle paour et hide...’ (Volgt de paniek, door Molinet zeer ‘literair’ beschreven). | |
5. Uit Excellente Cronike van 1531 (f. 229v).‘Ende binnen der tyt dat si dus inden burch stonden, so maecten dye duytschen een slecke, stellende hemlieden in ordonnancie int ronde, ende also ten eynde commende, riepen stae stae, twelc eeneghe vander stede qualic verstonden, midts dat si vervaert waeren, segghende datmer riep slae slae, ende worden by dien loopende huyter burch...’ | |
6. Uit Cronijcke van Vlaenderen, van Despars (1585).‘Hierentusschen maecte tduytsch orlochs volck up den Burch diversche bravaden, ende int ende ooc eene slecke, stellende hemlieden mids dien weder alle ghelijck in schoonder ordonnancie ende slachordene, ende vellende metten zelven ooc haerlieder spijssen ten volcke waert, metsghaders ooc ghezamelick roupende: Sta! sta! welcke woorden tghemeente van grooter vervaertheit zeer qualick | |
[pagina 327]
| |
verstaende, ende meenende dat mer Sla! sla! riep, liepen allevot tzamen haerlieder veerden...’ (TV 323). | |
7. Uit Res Austriacae van Pontus Heuterus (1598).‘Postero die Sorrae Comite iuniore ac Nobilium aliquot Germanis in area ante publicas Aedes cum ceteris militibus ad ignem se calefacientibus, cum Comes de rebus bellicis sermonem intulisset,.. tandem iocabundus inquit: Faciamus in modum limacis aciem orbicularem, ac re quid didicerimus ostendamus. Parent statim omnes. Rigente hastarum ferreis cuspidibus acie, alta voce ludibundus addit, Inclinate hastas. Faciunt. Brugenses haec spectantes timore corripiuntur...’. |
|