- Vgl. pekelen bij De Bo: het eten pegelen (spaarzaam bedelen); iemand pegelen (op nauwe maat stellen van voedsel en drinkgeld); met iemand pegelen (hem vrekachtig behandelen).
Perloere. Dronken. ‘'k Was heel perloere van twe glazen te drinken’. Poperinge.
- Niet bij De Bo. Vgl. poepeloere in Biekorf 1967, 162.
Petjoete. Te Poperinge is ‘è petjoete’: een voorwerp van kleine afmetingen, met onbepaalde betekenis. Hetzelfde als fr. un machin. Uit fr. petiot, diminutief van petit: zeer klein; un petiot: een klein ventje, een dreumesje.
Een petjoeten (Ramskapelle en elders) is: een onnozelaar, een sul. Vgl. petjut, patjut bij De Bo.
Pijpe (pûpe). ‘Elk zijn pûpe en elk zijn tubak’. Uitdrukking gebruikt om te zeggen: om goed overeen te komen, laat elk tevreden zijn met zijn eigen part. Poperinge 1960.
- Niet bij De Bo.
Pikken. ‘Tot in 't pikken van den andjoen’: tot in 't jaar blok. Heule, Marke 1964.
- Niet bij De Bo.
Pissen. ‘Iemand te pissen leên’ (leiden): iemand de verkeerde weg opsturen, iemand konten wijsmaken. ‘Je moe me nie te pissen leênê, wij!’. Poperinge 1925.
Poot. ‘Hij heeft er poot van’, d.i. handeling, verstand. Hulste 1963. - Niet bij De Bo.
Poef. Op den poef iets geven, d.i. ten optelle, meer dan onmiddellijk vereist is’. Dokter, geef mij eenigte briefjes (voor de apoteker) op den poef’. Ramskapelle 1971.
- Vgl. De Bo: ‘op den poef gaan’ d.i. plakken, ndl. op de pof kopen, fr. faire pouf, prendre à pouf. In heel Vlaanderen.
Poester. Een poester noemen de vissers - naar men mij zeide van De Panne tot Zeebrugge - een kop zwarte koffie, waarin een borrel (druppel) cognac gegoten wordt met een klontje suiker. De Panne 1971. - Als Zuidn. bij Vandale: drank die half uit koffie, half uit cognac bestaat. In betekenis overeenstemmend met fr. bistouille.
Pollepel. Zijn pollepel afgeven, inleveren, wegsmijten: sterven. Beveren-IJzer, Ramskapelle. Elders: zijn spa afvagen (Westouter).
- Niet bij De Bo.
Pot. ‘'t Is maar over de pot laba’: povertjes, maar om alzo te laten. Ramskapelle 1964. - Niet bij De Bo.
Prikkelen. Op de zenuwen werken. ‘Dat prikkelde op mij, 'k wierd er haast ziek van. Ramskapelle 1971. - Niet bij De Bo.
Prochiezakdoek. ‘Zijn neuze snuiten in de prochiezakdoek’: met zijn vingers (zoals de koereurs doen). Ramskapelle en passim in Westvlaanderen.
Prommelen. Wanordelijk steken. ‘Ge moet dat daar niet allemaal in dien zak prommelen’. Ramskapelle 1972. - Niet bij De Bo. Vgl. Schuermans die prommelen opgeeft voor Wvl. met betekenis induffelen, alsook De Jager s.v. fommelen.
Puntelijk. Puntig, precies, nauwgezet. ‘Mijn broer is straf puntelig’: nauwkeurig, zet de puntjes op de i's. Koksijde 1971.
Punteraar. Iemand die altijd met details en kleinigheden bezig is. Het w. heeft een eerder minachtende betekenis. Ramskapelle 1971.
- De Bo kent puntelaar, maar dan in de zin van iemand die zijn ambacht niet kent, een broddelaar.
Putsop. Gehoord te Kortrijk in 1964 in deze kontekst: ‘ie het hem (hij heeft zich) in alle putten gewasschen en afgespoeld met mes(t)-putsop’, d.i. hij heeft door alle watertjes gezwommen.
- Niet bij De Bo.
l. devloo