Ongezien ongetast. - Over koopwaar die ge niet met uw eigen ogen gezien hebt kan men niet oordelen: ‘ongezien ongetast’. Poperinge 1950.
- Niet bij De Bo.
Onnuttig. Een ‘onnuttig vrouwmens’, d.i. niet verzorgd gekleed, maar daarom nog niet vuil.
- De Bo geeft ‘onnuttig’ met bet. vuil, smerig, morsig. De betekenis is in Veurne-Ambacht niet zo pejoratief.
Ontgeven. Zich iets ontgeven: er niet aan denken, het vergeten. ‘'k Ontgaf het mij’, d.i. ik dacht er juist niet aan, ik was het vergeten. Roeselare 1930. Poperinge 1965.
- De Bo kent ‘zich iets ontgeven’ in de zin van: uit het gedacht steken, er niet aan denken. ‘Je moet trachten u dat te ontge-ven’.
Onttrouwen. Een aangegaan huwelijk ongedaan maken. Ramskapelle 1972.
Pastoor Muylle uit Ramskapelle kwam Ko Landuyt tegen.
- Ko, zei pastoor Muylle, ge zijt nu al zo lange getrouwd en ge zijt mij nog altijd vijf frank schuldig voor uw trouw,
- Als het kwestie ware, menere de paster, zei Ko, van mij te onttrouwen, 'k wil ze u rechtegens geven. Maar op mijn trouwgeld ga' je nog lange moeten wachten.
Onvrienden. ‘Onvrienden worden’: in onvriendschap, onmin kennen. ‘Ik zou niet geren met u in onvrienden worden’.
- Onvriend is alg. ndl. maar ik hoorde het w. praktisch altijd in het meervoud gebruiken, ook al wordt het tot één enkele persoon gericht.
Onwijs. ‘Dat is onwijs beraân - Ge zij zijt gijder onwijs beraân’: onverstandig, er is geen klappen aan. Ramskapelle 1964.
- Niet bij De Bo.
Oor. Achter zijn oren kijken: bedrogen uitkomen. ‘Als 't weer zo flauw blijft, dan zullen veel neringdoeners mogen achter hun oren kijken’. Ramskapelle 1971. - Ook ‘langs zijn oren kijken’: vreemd opkijken. Bv. over iemand die in 't begin gewoon was voor alle lopend werk op een meid te mogen rekenen en die kwijtspeelde: ‘Ze gaat ook dikkers 'n keer langs huer oren kijken’.
- Vgl. ndl. zich achter de oren krabben, alsook wvl. achter zijn oren scharten.
Opflikkeren. Opkikkeren, er weer door komen. ‘'k Hên van 't plaagsje èweten, mao 'k zijn weer upèflikkerd’. De Panne 1971.
- Niet bij De Bo.
Opgeheft. ‘Was ze kwaad? - Kwaad?... Upheft!’ Opgeheft, d.i. buiten zichzelf van woede. Ramskapelle.
- Niet bij De Bo.
Opgetroeteld. Aangekleed. ‘Hij is altijd aardig opgetroeteld’. Het woord heeft een duidelijk pejoratieve betekenis, waarin tot uitdrukking komt: slordigheid, wanorde, gebrek aan goede smaak. Ramskapelle 1971
- Niet bij De Bo.
Opkorten. Uitspr. upkorten. ‘Wanneer de schilders aan 't werk gaan in de kerk, worden de stoelen opgekort’: de ene op de andere geplaatst om vrije ruimte te krijgen. Ramskapelle.
Opneemste. Hetgeen men opneemt. Wordt vooral pejoratief gebezigd om een lelijke gewoonte of tic aan te duiden die men - veelal onbe-