er schonend uit: ‘Wat ik gepeinsd had en wat ik gevreesd had is gebeurd...’ 't Leek mij dat hij ging vloeken of wenen, en een magere man van te lande, die in de hoek zat, en nog zijn mond niet had opengedaan viel in de rede: ‘De Wagen?...’. ‘Ja verdomme, verdomme de wagen is op weg, de processie gaat uit, alleen en zonder ons!... verdomme en da'k ik z'èn willen tegenhouden, da'k ik de processie èn moeten afgelasten. Ik èn èmist... verdomme! ik had het moeten weten dat ze niet tegen t' houden gingen zijn: Mannen lijk Beddeleem en die andere boeren luisteren niet naar mij en naar niemand en z'èn gelijk ook, verdomme toch, en ik gaan mee ook, 'k moeten d'er bij zijn, Onze Vrouwe gaat door Poperinge - doe gijder wat je wilt! - ik gaan mee, dat 't regent, ik en èmist, ik had het nooit mogen verbieden, en da'k ik dat moeste doen!!’.
Onhoudbaar en als bezeten holde hij de winkel uit: De Gersem! een wroede nazaat uit 't Gistelse Moerenland, zijn geboortegrond maar sinds vele jaren door en door Poperingenaar geworden, zagen we Poperinge's straten oplopen, zoekend waar de wagen van Onze Vrouwe nu al wel zou zijn.
Als bij donderslag was iedereen opgesprongen en in een ommezien waren de auto's gevuld, elk een kant op - de Wagen tegemoet.
We reden in averechtse richting, de ommegang-weg op, door de plassende regen, tot we plots door andere wagens en nieuwsgierigen langs de kant gedrumd werden...
Daar was hij, getrokken door witte schimmels met lange manen, de hallucinante witte mirakelwagen, als in een visioen, het schitterend gouden Mariabeeld tussen een berg van bloemen en witte linten, alles nog onwezenlijker, nog transcendenter, nog magischer, nu de hele verschijning op je af kwam als een op drift geslegen gevaarte, hoog en hel wit tegen het natte grauw van gevels en regenlucht, geleid door enkele stoere keikoppen, gevolgd slechts door de hoofdman en een troep biddende mensen... Het kwam je te gemoet als uit een verre droom van grootmoederstijd, die je toen je nog heel klein waart wees op Elias of Elizeüs' brandende wagen achter vurige paarden in 't spel van drijvende wolkenmassa's tegen een klare lucht. Een beeld van Vittorio De Sica, waar droom en werkelijkheid door elkaar vloeien. Maar voor de Poperingse Westhoek ‘hun’ Lieve Vrouwe-van Sint-Jan, alom door goede en kwade tijden, weer in de nauwe straten van hun stad.
En in de enge deuren en vensters van de kleine huisjes verschenen al maar meer de verwonderde mensen; hele families en trossen frisse kinders op hun piekbest, weggelopen van taart en tafel. Gelukkig en verstomd, hun ogen niet gelovend stonden ze te kijken, en zeggenhoorden van mond tot mond: ‘Onze Vrouwe trekt alleen op!’. Er ja, triomfantelijk hun hoge koppen hoofs knikkend trokken paarden en wagen de lange omgansweg op, spijts regen en verbod.
En de verhalen braken los... van 't jaar 1788 toen in weerwil van Jozef II, de vier zusters Aernout, omringd door getrouwen het Mirakelbeeld op hun schouders namen om, onverstoord en gewillig als steeds, Poperinge rond te gaan. Sinds meer dan 450 jaar is het zo gegaan, zo zal het blijven, geen man noch macht zal de Poperingenaren tegenhouden.
Arno Brys