Biekorf. Jaargang 73
(1972)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |
[Nummer 5-6]Pelgrimshaven Nieuwpoort in de rij van Sluis, Arnemuiden en Antwerpen
| |
Lodewijk van Meetkerke, heer van PraetIn het najaar van 1428 komt deze ridder in de haven van Nieuwpoort terug van een Jeruzalemvaart. Op 11 september zenden hem de schepenen van Nieuwpoort een wijnpresent tot begroeting in de herberg waar hij is afgestapt: ‘an Mijnheer van Moerkerke, alhier eerst ancommende van zijn reyse ten heleghen grave’Ga naar voetnoot(1). Lodewijk was een zoon van ridder Loijs van Moerkerke († 1391) en gehuwd met Jacqueline, dochter van Montfrant van Eesene. Hij was raadsheer en kamerheer van hertog Filips de Goede, en een tijdlang kapitein in Holland. Een groot personage, die dan ook op waardige wijze door de wethouders van Nieuwpoort werd begroetGa naar voetnoot(2). | |
[pagina 130]
| |
Voor de heenreis had ridder Lodewijk de klassieke weg gevolgd: over land en de Alpen naar Venetië, van waaruit de galeien met pelgrims over Cyprus vaarden op Jaffa. Voor het bezoek van Jeruzalem en Palestina werd de pelgrim opgevangen door de minderbroeders die de custodie van de Heilige Plaatsen bediendenGa naar voetnoot(3). Het Heilig Graf in Jeruzalem, de Apostelgraven in de Sint-Pieter te Rome en het Apostelgraf in Santiago de Compostella waren de drie allergrootste pelgrimages van de kristenheid, de ‘peregrinationes maiores’, die boven de andere uitmuntten door de aflaten en geestelijke voorrechtenGa naar voetnoot(4). Dit absolute maximum kon alleen nog worden overstegen door de genade van het periodieke ‘Heilig Jaar’, dat dan tot massieve bedevaart aanleiding gaf. Lodewijk van Moerkerke heeft blijkbaar de drie grote bedevaarten in één itinerarium verenigd: na Jeruzalem (en de Sinaï?) kwam Rome aan de beurt, vanwaar hij is doorgevaren naar Compostella om er de bijzondere pardoenen te verdienen. Het jaar 1428 was immers in Compostella groot jubilé met heilig jaar. De terugreis uit Galicië heeft onze pelgrimerende ridder tamelijk snel naar Nieuwpoort gevoerd over de havens van de Engelse zuidkust. De vaarders uit La Coruña zeilden, bij gunstig weer, zonder tussenlanding naar de havens van Devon (Plymouth, Dartmouth). Verderop liep de vaart langs Portland en de havens van Kent naar Nieuwpoort. | |
Ridder Jan Taccoen, heer van ZillebekeJan Taccoen ridder van Jeruzalem, overleed te Komen in 1531 en werd er in het koor van de kollegiaalkerk begraven onder een hoge tombe van zwart marmer. In de genealogie staat hij bekend als zoon van Jehan en van Isabella van Pitthem; hij was gehuwd achtereenvolgens met Marie de Beaufremez en Catherina Liebaert. Hij was heer van Zillebeke en van Fresnoy, Cessoye, HerentagheGa naar voetnoot(5). | |
[pagina 131]
| |
Jan Taccoen schijnt geleefd te hebben voor en van zijn reis naar het H. Graf. Driemaal heeft hij de reis aangepakt: tweemaal - in 1500 en in 1509 - vetrekt hij naar Venetië om er de galei te nemen voor Jaffa (Jeruzalem). De eerste maal bereikt hij Venetië maar geraakt er niet scheep en keert over Piemont en Bourgondië naar Zillebeke terug. De tweede maal geraakt hij niet verder dan Rome. Zijn derde poging - die in 1514 zou slagen - heeft hij bijzonder ernstig voorbereid door een pelgrimage naar Compostella in de lente van het Sint-Jakobsjaar 1512. Jan Taccoen moeten we bijzonder dankbaar zijn omdat hij een relaas van zijn reizen heeft nagelaten. Aan de hand van zijn ‘dagboek’ kunnen we hem volgen op zijn vaart Nieuw-poort-Compostella-Nieuwpoort. Al te weinig pelgrims hebben ons een getuigenis van hun reizen nagelaten. Jan Taccoen had zijn dagboek gedurende de reis in het diets geschreven. Thuisgekomen heeft hij zich de moeite getroost om het in 't frans over te zetten. Zo getuigt hij zelf in het slot van het handschrift: ‘Et moy qui suis Flamen, et en faisant mon voyage, le mit tout en Flamen, et moy après mon venue, j'ay translaté de Flamen en Franchoys, qui m'estoit peine et rompement de teste...’. Alleen de franse versie is bewaard in een enig en totnogtoe onuitgegeven handschrift dat ook het relaas van zijn andere reizen bevatGa naar voetnoot(6). Hier volgt in samenvatting het relaas van zijn pelgrimage Nieuwpoort-Compostella en terug.
Jan Taccoen verlaat zijn herenhuis te Komen op donderdag voor halfvasten, 18 maart 1512. Te Nieuwpoort gaat hij, met andere pelgrims, aan boord van een schip van niet meer dan 60 ton, bestemming Spanje. De schipper - ‘le patron’ - heeft voor hem een hut met twee matrassen voorbehouden. De minder gegoede pelgrims moeten het op dat Nieuwpoortse zeilscheepje stellen met een minimum levensruimte op de planken van het tussendek: meer dan 1,82 bij 0,65 meter per persoon krijgen ze niet, zo nodig moet die ruimte een tweede persoon bijnemen. Ridder Jan is niet aan zijn eerste reis, hij kent de manieren | |
[pagina 132]
| |
van de schipper: ‘veel beloven en weinig geven’. Daarom heeft hij een reiskist met brood, boter en kaas meegebracht en drank daarbij. Het schip licht het anker op 23 maart en vaart naar Portsmouth waar het vier dagen in de haven blijft. Portsmouth was dan reeds marinehaven, de vloot van z.m. Hendrik VIII ligt er voor anker (voor de expeditie tegen Frankrijk) en Taccoen geeft een opgetogen beschrijving van een van de machtige slagschepen. De Nieuwpoortse schipper vaart dan nog een heel eind verder langs de Engelse kust, tot op de hoogte van Plymouth (Ploimuden), legt aan te Dartmouth om dan vandaar zuidwaarts non-stop naar de kust van Galicië te varen. Met een zestal gezellen gaat Taccoen aan wal in een riviermonding. Te voet, in twee dagreizen, wordt Compostella bereikt in de vroege morgenuren van de Goede vrijdag (9 april). Santiago was propvol met bedevaarders. Het jaar 1512 was immers ‘heilig jaar’ voor Compostella: de turnus was er bepaald door het vallen van 25 juli - St.-Jakobsfeest - op een zondag. De talrijke gasthuizen waren overbezet, in alle woningen waren pelgrims te gast. Taccoen vond er goed onthaal in de herberg De Zwarte Duif: waardin en personeel waren allemaal Vlamingen, en de Zillegemse heer en zijn gezelschap konden er zich aan goede eigen Vlaamse keuken vergasten. Ridder Taccoen besteedt de drie dagen van zijn verblijf in Santiago aan zijn devoties: absolutie, kommunie en vooral de kerkbezoeken om de grote pardoenen van het uitzonderlijke heilig jaar te verdienen. Op Paasdag (11 april) woont hij, in het koor van de basiliek, de hoogmis bij die wordt gecelebreerd door de aartsbisschop en zijn 72 titulaire kanunniken. Taccoen heeft in Compostella alleen twee dingen bijzonder bewonderd: het massieve zilveren hoogaltaar van de katedraal, en het koninklijk hospitaal, een uitgestrekt en mooi gebouw, waarin de arme lieden zijn opgenomen en met de beste zorgen omringd. Op Tweede Paasdag (12 april) zegt onze ridder met zijn gezellen vaarwel aan Santiago. Te paard ditmaal gaan ze op weg door het bergland en bereikten tegen de avond de haven van La Coruña. Windstilte zou hen daar acht dagen aan wal houden. De overvaart naar Nieuwpoort verliep bijzonder snel: tien dagen na de afvaart uit La Coruña stonden onze Vlaamse | |
[pagina 133]
| |
pelgrims in de haven van Nieuwpoort. E 's anderendaags (30 april) reed de heer van Zillebeke recht naar zijn huis in Komen. De vaart op Compostella schijnt in de 15e eeuw vooral een bedrijf te zijn van Zuid-Engelse schippers, die het in de jubilé-jaren bijzonder druk hadden. | |
[pagina 134]
| |
In 1511 treedt de haven van Antwerpen op de voorgrond van het pelgrimsverkeer door de bekende onderneming van Dirk van Paschen. Deze dynamische reder rieht een schip in voor de vaart op Jeruzalem, het eerste passagiersschip in onze Nederlanden. De reis kostte 80 dukaten per man. Ook reizigers voor Rome en Compostella werden opgenomen. Van Paschen keerde van zijn eerste reis naar Jeruzalem te Antwerpen terug op 24 maart 1512 (13). Zijn pelgrims hadden in Santiago gelegenheid gehad om de pardoenen van het heilig jaar 1512 te gaan verdienen. Jan Taccoen hebben ze er niet ontmoet, wel heeft hun grootse Antwerpse boot ter hoogte van Bretanje het kleine Nieuwpoortse schip gekruist dat de Zillegemse ridder en zijn gezellen naar de kust van Galicië voerde. A. Viaene | |
Nota. - Vlaamse herbergen in CompostellaRidder Jan Taccoen en zijn gezellen vinden in 1512, gedurende de drie dagen van hun verblijf in Compostella, kost en logies in een Vlaamse herberg. De waardin en haar dienstmeiden zijn ‘uit de Vlaanders’. |
|