Biekorf. Jaargang 73
(1972)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 70]
| |
Pieter Jozef de Re en de spellingskwestie
| |
[pagina 71]
| |
spellingsontwerpers waren vlak na het gehate Franse bewind al te zeer doordrongen van de eenheid tussen noordelijk en zuidelijk ‘Nederlands’. Toch was in het zuiden de zin voor distanciëring van het ‘Hollands’ al dadelijk zo sterk, dat de meeste Vlamingen liefst de term ‘Nederlands’ - omwille van de voor de hand liggende reminiscentie aan ‘Hollands’ - vervingen door ‘Nederduits’.
Tijdens de eerste jaren van het Verenigd Koninkrijk vond het ‘Nederduytsch’ ontwerp van Behaegel goed gehoor tot in regeringskringenGa naar voetnoot(5). Toch zou de gewenste versmelting nooit werkelijkheid worden, want de voorstanders van een ongeschonden Siegenbeek & Weiland-Nederlands waren helemaal niet happig. In maart-mei lokten ze zelfs in de Brugse dagbladpers een heftige pennetwist uit, waarbij Leo de Foere in zijn tijdschrift Behaegel bijsprong tegen die ‘Nederlandse ontketening’Ga naar voetnoot(6). De Vlaamse priester-dichter Domien Cracco (Roeselare 1790 - Gent 1860) kwam daarbij om zijn ‘Nederlandse’ schrijfwijze in het gedrangGa naar voetnoot(7). | |
P.J. de Ré tegen BehaegelIn dat jaar 1820 liet Pieter Jozef de Ré (Roeselare 1757 - Oostnieuwkerke 1833), pastoor te Oostnieuwkerke, het volgende werk verschijnen: Gronden der Nederlandsche Spelen Taelkonst; volgens de reden en het gezag. Na de verscheide aengenomen spellingen ingerigt, om gemaklyker als voordezen andere talen te leeren opgesteld, en er toe volstrekt noodig; waer by gevoegd is de wyze van onze tael twee derde deelen korter te schryven, en op eenen dag te konnen leeren. Door D.R. (Roeselare, David van Hee [1820]). De verschijningsdatum - 29 april 1820Ga naar voetnoot(8) - zal wel niet ‘toevallig’ overeenstemmen met het vernoemde persrumoer rond de figuur van Behaegel Ook de Ré erkent dat ‘Hollanders’ en ‘Belgen’ één-zelfde taal gebruiken. De eerstgenoemden hebben zich echter | |
[pagina 72]
| |
‘te zeer willen afzonderen van de tael der Belgen’. Anderzijds treft hetzelfde verwijt ook de in Vlaanderen gevolgde Des Roches-spelling: Des Roches ‘heeft het tegendeel der Batavieren, by uitsluiting van het geen zy verbeterd hadden, alleen willen invoeren’. De Ré verwijt Des Roches bovenal de ‘geluidsteekens boven zommige letters, de welke hy er toe scheen te vermenigvuldigen, niet tegenstaende het ongemak in het schryven en het verlangen der woorden onzer tael, die eerder behoorde verkort te worden’.
Dat vooral Pieter Behaegel met enkele schimpscheuten bedacht wordt, kan geen toeval zijn: pastoor P.J. de Ré onderhield precies in deze periode een scherpe pennetwist (over Stevenisten, primaatschap van de paus, de ‘boodschap’ van bloedregen en staartsterren...) met het tijdschrift ‘Spectateur Belge’ van de ‘nieuwlichter’ De Foere, die op spellingsgebied met Behaegel (beiden waren afkomstig van Tielt) een tweespan vormdeGa naar voetnoot(9). De Ré merkt op: ‘de geleerde vinden in zyne schriften eene verlanging onzer tael’. Ook de benaming ‘Nederduytsch’ kan bij hem geen genade vinden: onze taal is ‘Nederlandsch’. Ook de mededeling uit ‘Spectateur Belge’ (IX, p. 67) wordt gehekeld, als zou F.D. van Daele op zijn sterfbed (1818) Behaegel tot zijn ‘Nederduytsche Spraekkunst’ ‘bemachtigd’ hebben: ‘Ik kan ten mynen voordeele noemen de opmerkingen van den taelminnenden Heer De Necker: maer ik moet aenmerken dat den Heer Behaegel, niets doet voor de vereeniging der verscheide spellingen; hy stigt volgens zyn eigen ontwerpt...’ Hoe De Ré's slachtoffer tegen deze aanval gereageerd heeft, is ons niet bekend. ‘Spectateur Belge’, waarin de Oostnieuwkerkse pastoor keer op keer werd uitgelachen om zijn konservatieve denkbeelden (o.m. omtrent bloedregen of buiksprekerij), doet er over zijn ‘Gronden der Nederlandsche Spel- en Taelkonst’ het zwijgen toe. Een doodzwijgen? | |
De spelling-De Ré‘Aengezien dat de spelkonst is de werkstelligmakende we- | |
[pagina 73]
| |
tenschap om de noodige letters bekwamelyk te schikken om alle woorden eener tael uit te drukken; wy moeten onderzoeken welke spelling in hare regels minst onnoodige letters aenneemt; want overtolligheden gebruiken is niet met konst werken’ (p. VI). Zo klonk het spellingscredo van de boerezoon uit Roeselare. Daarom: ‘zaek-zaken, maekt-maken, kool-kolen’. ‘Ae’ is te verkiezen boven ‘aa’, ‘en dit heeft geen ander voordeel als dat de e gemakkelyker gesteld wordt en wat min zwaer is’. Om dezelfde reden was ‘ui’ te verkiezen boven ‘uy’, of ‘ei’. Zowel voor Siegenbeek- als voor Des Roches-lezers moet zo'n spelling-à-la-de Ré in die tijd wel een vrij drollig soepje geleken hebben... De koppige pastoor ging hier en daar zelfs vrij ver: hij schreef ‘slav-slaven’, ‘gav-gaven’, en verving overal ‘van den’ door ‘der’ enz. Er volgde ook een hoofdstukje ‘Van de stipping’: roedjen (,), stiproedjen (;), tweestip (:), vraegteeken (?) en verwonderingsteeken (!) ‘moeten in het lezen wel in agt genomen worden; andezints het ware eene onaengename eentoonigheid, en het zou de schoonste redenvoering zelve verdrietig en walgelyk maken’. Uit de terminologie moet alvast blijken, dat de Ré ook in de geschiedenis van het Vlaamse taalpurisme vóór de bekende Gezelle een plaatsje verdient. Dat het werk van deze beknoptheidsijveraar afgesloten wordt met een hoofdstukje stenografie, kan niemand bevreemden. Misschien heeft de Ré wel langs zijn ‘lijfblad’ ‘Spectateur Belge’ die schrijfwijze leren kennen: in 1815 had De Foere er met veel lof geschreven over de ‘Stenographia Exacta’ (Gent), een Latijnse vertaling uit het Frans van zijn begaafde oudleerling (uit het Roeselaars Kl. Seminarie) Jan Bossuyt uit Lichtervelde (Spect. Belge I, p. 71, 194; II, p. 85). Enkele voorbeelden van de Ré's stenografisch systeem: b3g (bedriegen), w4 (wy vieren), vwg (verwagt), g9 (genegen), aw (alswanneer).
Dit origineel spellingsontwerp lijkt weinig sukses te hebben geboekt. Er is althans in de geschiedschrijving van de spellingsstrijd geen spoor van de vinden. Het door ons gelezen exemplaar is afkomstig uit het nalatenschap van de Gentse hoogleraar en taalkundige J. Heremans. Ook de voorstellen van de Re's Vlaamse tijdgenoten, Be- | |
[pagina 74]
| |
haegel en anderen, zijn nooit doorgebroken. Tussen 1820 en 1830 hebben de noordelijke Siegenbeekspelling en Weilandspraakkunst het zuiden langzamerhand veroverd. De rederijker David de Simpel uit Staden schreef in 1827 zijn ‘Taelkundige Tweespraek’, waarin hij de taalregels van Weiland en de spelling-Siegenbeek verdedigde tegen ‘die der voornaamste Vlaamsche Taalopbouwers’ (Ieper 1827). Zijn motto: ‘Hoe veel taalverwoestende Spraekkunsten, door de zoo genoemde taalopbouwers opgesteld, dien de grond der taal miskennende, met de willekeurigste eigendunkelykheid, alles versmoren, verminken en verworgen’ (Bilderdijk). De Simpel betrok in zijn kritiek Des Roches, Van Daele, Behaegel, Moke, en schreef: ‘Ik zal wijders, opzichtelijk dit stuk, kortheidshalve, de tegenstrijdige stellingen van verscheidene andere Vlaamsche taalleeraren als Deneckere, de Ré, Henckel, enz. niet ophalen: want hoe zouden wij uit dien doolhof geraken?’ (p. 5)... Bij het uitbreken van de Belgische Revolutie zou De SimpelGa naar voetnoot(10) overigens zijn anti-hollands proza in de zuiverste Des Roches-spelling schrijven. J. Huyghebaert |
|