| |
| |
| |
Mengelmaren
Wevelgem in grootvaders tijd
Wevelgem is kind van de Leie en van het vlas. Dit kind is nu echter al vader en grootvader geworden in een veranderde wereld, en het beeld uit de tijd van zijn vlasroem is voor kinders en kleinkinders alleen nog te snappen in oude fotos en prentkaarten. J. Vervenne - die naam alleen zegt al Wevelgem! - heeft een keurig ingekleed album van 76 fotografische documenten, voor een goed deel prentkaarten, over zijn gemeente samengesteld. In een zakelijke commentaar wordt bij ieder plaat de kennis van vier generaties samengevat. Een uitstekend initiatief en een bijzondere verrijking voor de moderne Leiegemeente die voor oudere geschiedenis belangrijke werken kan voorleggen, zoals Coulon (1890), Slosse (1916), Favorel (1957: geschiedenis van de abdij), doch voor grootvaders tijd nog geen visuele documentatie had samengebracht. - Bijzonder te vermelden ten dienste van belangstellenden: de 13 nummers vlasvezelbereiding, 2 nrs. steenbakkerij, 4 nrs. windmolens (en namelijk nr. 64: de molen Vanbutsele, het enige geklasseerde monument in de gemeente); 2 nrs. over duiventorens: nr. 31 de in 1944 vernielde duiventoren van het ‘Groot Vollander’, en nr. 42 de nog bestaande duiventoren van de oude kloosterhoeve (heerlijkheid Gorselis). - Sommige beelden in dit album ontroeren door het desolate van woon- en werkmilieu in grootvaders ‘industriëlle’ tijd. Voor die periode hadden wij wel een Streuvels en een Warden Oom, een Utrillo is er bij ons niet geweest. - Oude Wevelgemnaars zullen misschien wel uitkijken naar de eerste zwingelturbine van Van Steenkiste, die in de jaren 1920 de naam van de gemeente in de roem deed staan. In zijn handboeken over de vlasvezelbereiding heeft Van Steenkiste, voor zover bekend, geen goede opnamen van het turbinebedrijf medegedeeld. -
A.V.
J. VERVENNE. Wevelgem in oude prentkaarten. 14,5 × 20,5, in linnen albumband. Zaltbommel (Nederland), Europese Bibliotheek, 1972. Prijs: 205 F.
| |
Sint-Kruis oud en nieuw
De recente fusie met de stad Brugge was voor de randgemeente Sint-Kruis, historisch bekeken, een terugkeer in het schependom van de (middeleeuwse) stad. Oude en nieuwe palen zijn nu curiositeiten geworden. Sint-Kruis in duplo, binnen en buiten Brugge, is een begrip dat voor de gaande man moeilijk toegankelijk is, ook als men er de feodale complicaties niet bij vernoemt, en als men Potterie, Karmers, Predikheren en (ten slotte) Kartuizers en het Sint-Anna-kwartier niet in de historie van (het moderne) Sint-Kruis betrekt. De Franse tijd, die de gemeente Sint-Kruis in leven riep, tekende feitelijk de grenzen van de randgemeente die in 1971 fusierijp zou worden.
Bij deze terugkeer kan en mag dit ‘landelijke’ Sint-Kruis in de herinnering niet verloren gaan, daarvoor heeft de gemeente te veel
| |
| |
eigen schoonheid en karakter weten te bewaren midden de drang van de verkaveling en de opmars van de supermarkten. De schatkamer van het verleden en van de traditie van Sint-Kruis, iedereen weet ze staan in het hart van de parochie, en van Magda Cafmeyer, bodem- en stamvast als geen op het voorvaderlijke erf, werd dan ook het gedenkboek over Sint-Kruis verwacht op dit keerpunt van de tijden. Haar volkskundige werken, die haar naam ver buiten onze provincie hebben bekend gemaakt en door de Vereniging voor Volkskunde werden onderscheiden, bewegen zich rond en om Sint-Kruis, zoals ook haar historische studiën. Het gedenkboek ligt voor ons, een verrassende verschijning: een echt fotoalbum dat niet minder dan 200 nummers samenbrengt, voor een goed deel naar eigen opnamen. De tekst biedt een bondig algemeen overzicht van Sint-Kruis in 't verleden, en een reeks hoofdstukken die, kort en helder, handelen over de topografie (molens, wegen, watergangen), de parochie, de kastelen en hofsteden, de nijverheid, het volksleven (boogschutters, ruiters, bolders) met een boeiend kapittel over de herbergen. Vanzelf sprekend komen oud en nieuw Male en Vijve-Kapelle goed tot hun recht. Registers van plaats- en persoonsnamen besluiten het werk, dat in bijlage een uitslaande plan van de gemeente medegeeft. Alles samengenomen: een rijkdom in woord en beeld, in een keurige uitgave. -
A.V.
- MAGDA CAFMEYER. Sint-Kruis oud en nieuw. Uitgegeven door Drukkerij Ter Roye, op last van het voormalig gemeentebestuur van Sint-Kruis, onder de auspiciën van de stad Brugge, en ingeleid door ererijksarchivaris Jos. De Smet. - In de boekhandel, prijs: 150 F.
| |
Garnituren en ringen uit granaathuizen
Getuigen van soldatenvlijt 1914-18
In februari van dit schrikkeljaar werd door De Zonnebeekse Heemvrienden een tentoonstelling ingericht onder de benaming ‘Van obushuls tot sierstuk’. Een gelukkig initiatief, dat de medewerking van een zestigtal inzenders heeft uitgelokt, talrijke bezoekers heeft aangetrokken, om nu zijn beslag te krijgen in een keurige brochure, samengesteld door volkskundige Guido Vermeulen en ingeleid door Dr. A. Caenepeel. Hoe, waar en voor wie werden de leeggeschoten obushulzen (douillen in de volksmond) tot sierstukken bewerkt en omgewerkt door soldaten ‘achter het front’ in West-Vlaanderen gedurende de jarenlange stellingoorlog? De brochure licht al die aspekten van het occasionele bedrijf toe: de stielmannen en hun grondstof, de techniek van het koperdrijven en van het graveren, de siermotieven en teksten op de bewerkte hulzen. Het slot brengt nog een toemaat van bijzonderheden over de soldatenringen: koperen ringen geslagen of gevijld uit kogels of muntstukken, alsook gegoten aluminiumringen. Dit Zonnebeekse kapittel over pittoreske soldatenvlijt zal voorzeker nog heel wat aanvullingen naar de Heemvrienden doen toevloeien -
A.V.
- GUIDO VERMEULEN. Van obushuls tot sierstuk. 32 blz. geïilustreerd. Uitgave De Zonnebeekse Heemvrienden. - Te bestellen door overschrijving van 60 F op P.R. 8540.27, Guido Vermeulen, Zonnebeke.
| |
| |
| |
Vlamingen pioniers in Michigan USA
In Biekorf 1971, 139-140 las ik met belangstelling de bijdrage van J. de Mûelenaere waarin de figuur van Pater Deseille voorkomt.
Naar mijn weet werd Pater Louis Deseille te Sleidinge geboren en vertrok hij in 1831 vanuit Hansbeke (waar hij onderpastoor was) als missionaris naar de Potowatomie-indianen aan de St.-Jozefs-rivier in Michigan USA (Die rivier kronkelt over de grens van de staat Michigan en van de staat Indiana, die later ontstond).
Aan Pater Deseille wordt de eer toegekend de grondlegger te zijn van de - na zijn dood - gestichte Universiteit Notre-Dame te South Bend - Mishawaka.
Bij mijn vorsing naar ‘de eerste inwijkelingen te Mishawaka’, die een belangrijke Vlaamse nederzetting is, vond ik onder de allereersten meestal inwoners van de gemeente Hansbeke. Dit laat vermoeden dat Pater Deseille aldaar in zekere maat de wegbereider geweest is. Waren zijn medereizigers niet zijn vroegere misdienaren uit Hansbeke en komt hun naam niet voor onder latere inwijkelingen? (vermoedelijk familieleden).
Er zijn nog plaatsen in de USA waar missionarissen inzake nederzetting van Belgen een rol gespeeld hebben: in oost-Winsconsin waar men plaatsen als Belgium, Brussels e.a. aantreft (Pater Daems). Te Detroit Michigan was het Mgr. Lefevere die familieleden naar ginder trok (cfr. de voordracht van dhr. J. Vandriessche te Brugge op vrijdag 15 okt. 1971 voor VVF over de Paters Vandriessche, de Viaenes enz.).
Bij de Edward Corynhulde te Lotenhulle verleden zomer suggereerde ik dat in dezelfde zin een verbroedering zou kunnen tot stand komen tussen Hansbeke en Mishawaka (met Pater Deseille als hoofdfiguur). Meestal wordt de geboorteplaats van een figuur daartoe verkozen, doch ik meen dat Hansbeke - vertrekpunt van zijn missionering - hiervoor evenzeer in aanmerking kan komen.
Ik maakte reeds de heemkring ‘Het Land van Nevele’ (secretariaat: Poeldendries 11, Landegem) (9840 Landegem) hierop attent, in de hoop en met de wens dat hiervoor in 1972 iets kan gedaan worden.
Adh. Dauw
| |
Dekstro als kerstgeschenk aan de wethouders
Brugge 1383
De jaarlijkse inventaris van het St.-Janshospitaal te Brugge noteert als besluit ‘voor memorie’ o.m. de volgende jaarlijkse schenking:
‘Voort gheeft men der wet iiij. daghe of iij. daghe voor kerstdach gley:
In teerste den buerchmesters ende den scepenen ende tresoriers, ende elken clerc van den iiij. clerken, ende elken meester van den ij. meesters, ende den baeliu ende den scoutheete: elken van desen voorseid xxv. bonten gleys’.
| |
| |
Tegelijk werden de kloosters van de predikheren en de minderbroeders bedacht:
‘Den predicaers een vichtich ende den freren een vichtich’.
Een kleinere hoeveelheid ging naar de bewoners van de hospitaalrente (kleine woonhuizen): ‘Den lieden die in onse rente wonen ij. bonten of iij.’ (Archief Hospitaal, rekening 1383-84; ongepagineerd).
Het hospitaal kon zich zo'n jaarlijkse schenking van honderde bonden gley (ndl. glui: dekstro) permitteren, het grote Hof van Schoeringe (Zuienkerke) alleen kon die vrijgevigheid reeds verzekeren. Schoeringe verhandelde tamelijk veel taerwe gley tegen nogal vaste prijs (20 sc. parisis 't hondert, in de periode 1380-1520). Een voer telde 200 bonden en kostte 36 schellingen.
In 1383 waren de meeste burgerhuizen nog met stro gedekt. Om brandgevaar te voorkomen werd het leggen van ‘tegelen’ daken officieel bevorderd o.m. vanaf 1417 door het toekennen van een premie: de stad Brugge betaalde ‘de derde daktegel’.
Tellen we de begunstigde personages samen: 2 burgemeesters, 12 schepenen, 2 tresoriers, 4 klerken, 2 meesters (chirurgijns), 1 baljuw, 1 schout, dan geeft dit een totaal van 600 bonden ofte drie volle voeren van elk 200 bond. Een vierde voer uit Schoeringe was er nodig om de 100 bonden in de twee bedelkloosters thuis te brengen samen met de kleine hoeveelheden voor de kortwoners.
E.N.
| |
Pad en puit in de volksgeneeskunde
Raak geen pad aan, dat is levensgevaarlijk, een pad is vergiftig. Tegenover dit volksgeloof Staat de pad ook met weldoende terapeutische hoedanigheden in de oude geneeskunde. Paddenpoeder (van gedroogd en gemalen pad) komt meermaals in oude recepten voor. Tegen wratten, neusbloeden, zweethanden is een doeltreffende eenvoudige remedie: een pad in de hand houden tot ze sterft. Lendenpijn wordt verdreven bij middel van een paddevel op de zere plek; de pad moet echter gevangen worden 's avonds om negen uur bij lichte maan en levend gevild. De zieke zal dan genezen zijn als 't weer donkere maan is.
Omstreeks 1780 heeft Jozef van Huerne, een Brugs patriciër, in een ouder remedie-boek een paar padde-remedies ingeschreven (Biekorf 1968, 354).
De eerste remedie ‘tegen de spene’ bevat paddenpoeder als ingrediënt. Het recept luidt:
‘Neemt een gepulvirigeerde padde en, doende het poeijerken daarvan in olije van oliven, maeckt daervan een salveken: ende strijckt de plaetse daer 't seer doet’.
De tweede ‘remedie’ is een preventief middel ‘tegen de peste’ en feitelijk het bekende dragen van een pad als amulet. De Brugse jonker noteert:
‘Tegen de peste. Neem een gedroogde padde in een doeckxken en hangt die op de borst’.
Ook de puit (kikker) wordt in twee recepten - in dezelfde nota van 1780 - aangeprezen.
| |
| |
Tegen de vijckt (nagelzweer). - Legt een gesloten puijt op de quaele of op de vinger.
Tegen de brandt in de kele. - Laet eenen puyt aen de tonge suijgen: sy sal den brant uijtsuijgen. Probatum est.
In het spreekwoord is de pad, zoals men weet, steeds vergiftig, zonder genade. Dat is zienderogen ‘op een padde terden’ (het gevaar zoeken). En van spijs of drank die slecht en walgelijk is kan het moeilijk sterker worden gezegd dan: ‘Ge zoudt er padden mee vergeven’.
E.N.
| |
Vastenboekje met berijmd imprimatur
Brugge 1724
In 1724 verscheen te Brugge ‘Ghedruckt by Jacobus Beernaerts woonende inde Breydelstraete in S. Xaverius’ een brochure van 14 bladzijden, formaat 18 × 13,5, onder de titel:
‘Den Salighen Memento dienende tot inleydinghe van desen aenstaenden H. Vasten, opghestelt inde Vlaemsche Rym-const met goetkeuringh' vanden Ceurder der Boecken’.
De bladzijden 3-14 brengen een monoloog van ‘De Siele’, omvattende 396 lange verzen (hexameters) en verdeeld onder de vijf rubrieken: Memento; Homo; Quia pulvis es; Et in pulverem reverteris; Sluyt-Reden. Een berijming dus geïnspireerd door de formule van het askruisje op Aswoensdag. De auteur tekent op blz. 14 met de initialen J.C.
Het merkwaardige van dit drukje ligt in de Goet-Keuringhe (blz. 14) die berijmd is en ondertekend door J. Verslype, aartsdiaken van Brugge en ‘Librorum Censor’. Deze bekende figuur uit de tijd van bisschop Van Susteren geeft het volgende kwatrijn te beste:
Het voorbeelt van den Mensch, syn niet, syn eyghendommen
En connen niet te veel in ons ghepeysen commen.
Daer om sal dit Ghedicht profitich syn ghedruckt
Op dat het uyt ons Hert noyt worde uytgheruckt.
Het drukje behoort tot het type ‘vastenboekjes’ die als stichtelijke lektuur zeer in trek waren in de 18e eeuw (en later nog). Het Brugse berijmde Memento van 1724 kende een herdruk tussen 1740-1764 bij ‘Petrus de Sloovere, gezwôen Stadts-drukker, in de Predikheersstraet’ te Brugge. Het formaat van de 16 bladzijden is kleiner (15,5 × 10,5), de tipografie ditmaal echt keurig, Parijs (Fournier) had ondertussen de Brugse letterkasten vernieuwd. De spelling werd herzien. Het typische is echter dat de nieuwe aartsdiaken en boekenkeurder Tienevelt in de (ongedateerde) Goed-Keuringe de vier Imprimatur-verzen van zijn voorganger overneemt en de naam Verslype weglaat. Daar het drukje van De Sloovere zijn hoedanigheid van herdruk nergens bekend maakt, lijkt het kwatrijn een pennevrucht te zijn van kanunnik Tienevelt.
De rijmende boekenkeurder Jan Baptist Verslype (Kortrijk 1653-Brugge 1735) was, zoals bekend, een welbespraakt predikant. Zijn sermoenen werden gedrukt en herdrukt te Brugge en te Gent. Zijn reis naar Wenen (1716) in dienst van de Staten van Vlaanderen
| |
| |
heeft hij beschreven in een ‘Journal ofte Dagregister’ dat eerst in 1849 door J. de Saint-Genois nagenoeg volledig (in Maetschappy der Vlaemsche Bibliophielen) werd uitgegeven.
C.B.
| |
Water- en dansfeest in de pruikentijd
Hieronder, uit eigen archief, tekst van een uitnodiging tot een waterfeest in Brugge, in 1755, opgesteld in verzen (?) en uitgaande van een molenaar:
Toe vrauwkens licht van geeste
Oud en jong groot en cleijn
Komt en U nederset trelitet
Komt en U nederset terelet
| |
Kinderspelen, zegswijzen en rijmpjes te Lombardsijde
In gebruik te Lombardsijde - in de jaren 1920 à 1930 - in de schooltijd van mijn moeder en haar zusters.
Wanneer twee vriendinnetjes elkaar onverwachts op straat ontmoetten:
Peuters werden wel eens geplaagd met:
de katte pist in jen ooge.
de katte pist op je tèèn.
Opvallend was de invloed van het frans wat betreft de liedjes gebruikt bij het touwtjespringen:
1. Un - deux - trois - madame du Bois
quatre - cinq - six - madame Louise
sept - huit - neuf - madame du Boeuf
dix - onze - douze - madame de katte-miete-poes.
| |
| |
2. J'ai perdu mon pantalon à l'école
j'ai perdu mon pantalon à l'é-co-le
ik heb mien broek verloren in de school, in de school
ik heb mien broek verloren in-de-school.
3. J'ai donné mon petit coeur
pour le monde (omhoogspringen)
pour - tout - le - mon - de (omhoogspringen).
| |
Bewierookte staten van Vlaenderen
1790
De ‘Hoogmogende’ gedeputeerde van de Staten wilden in de herfst van 1790 maar niet zien dat hun patriottische Revolutie op zijn laatste benen liep. Op 24 oktober vierden ze te Gent de eerste verjaardag van de verovering van Turnhout door het Patriottenleger. 't Werd een Te Deum met militaire parade, beiaardspel en kanongeschut. Gedurende de plechtigheid in de Sint-Baafskerk lieten de Staten zich (liturgisch) bewieroken in de persoon van hun president della Faille.
Op 17 november vierden ze de ‘solemnelen verjaerdag van de verovering van Gent’. De Staten vernamen echter dat de bisschop er tegen opzag hen ditmaal weer te laten bewieroken ‘omdat zulks volgens de rubrieken maer toe en komt aen gezalfde hoofden’. De prelaat voelde reeds dat de wind weer uit de Oostenrijkse hoek waaide. De Staten hebben zich daarop rond de bisschop zelf geschaard ‘ende aldus wierden zy mede gewierookt’. En sedertdien werden ze ‘spotswyze genoemt, de gewierookte’. (Jaerboeken der Oostenrijksche Nederlanden, Gent 1818; p. 158, 164. Exc. Print-Cronike van Vlaenderen, Antwerpen 1790, p. 318, 340).
E.N.
| |
Droge logist
Te Brugge is droge logist: ‘logement zonder meer, boven op een café’.
In Oostende (Opex) hoorde ik het anders. Klanten van dat soort logist waren vissers die binnenkwamen, al hun geld verdronken hadden en niets meer over hadden. De baas spande dan een kloeke touw op de zolder, en ze hingen daarover om te slapen. En 's morgens te zessen liet de baas de touw los en ze vielen met hulder ‘kloefen’ tegen de planken.
A.H.
|
|