in de richting van een spookachtige buurt en vele andere elementen meer, die ons toelaten de sage volledig te smaken en beter te verstaan, gaan verloren wanneer men enkel kan lezen wat in feite zou moeten verteld, beluisterd en gezien worden’.
Het werkveld bestreek de gemeenten Sint-Andries, Varsenare, Snellegem, Jabbeke, Zerkegem, Zedelgem, Loppem, Oostkamp, Sint-Michiels en Assebroek: tien gemeenten uit het zuidelijk Brugse ommeland waarvan er ondertussen een viertal in Groot-Brugge zijn opgeslorpt. De genummerde sagenschat bereikt het getal 478. Toch kon het ons niet ontgaan dat bijna een derde van de vezamelde sagen, nl. 144 uit schrijvers geboorteplaats Sint-Andries afkomstig zijn. Samen met de tachtig nummers uit Oostkamp vormt dit haast de helft van zijn Zuid-Brugs sagenrepertoire. Zedelgem volgt met 58 nummers, Assebroek met 54; Snellegem, door de schrijver het paradijs der sagenverzamelaars genoemd, telt 48 nummers, Sint-Michiels 36, Loppem 33, Zerkegem 27, Varsenare 4 en Jabbeke slechts één nummer.
Op zichzelf betekent deze sagenverzameling een ware goudmijn voor alwie zich in de toekomst met dit onderwerp onledig wil houden. De vertellers zijn meestal mensen op hoge leeftijd: de juistgeteld honderd zegspersonen bereiken immers de gemiddelde leeftijd van 72 jaar en half. Acht ervan waren negentig en ouder, 29 tussen tachtig en negentig jaar, dertig tussen zeventig en tachtig, vijftien tussen zestig en zeventig, elf tussen vijftig en zestig en slechts zeven beneden de vijftig. Een vlug verdwijnend ras bijgevolg dat, met het oog het bijeenbrengen van ander dan het sagenmateriaal, per hoogdringendheid dient ‘uitgevraagd’. Voeg daar nog bij dat het meest productieve gebied inzake folklore het uitgesproken landelijk domein is, door schrijver ‘achterlijk’ geheten, waar de aankomende generatie door de mechanisatie en drukker contact met de stad veel van de agrarische ingesteldheid zal verliezen.
Toch hadden we - b.v. in de inleiding - ietwat méér bijzonderheden willen vernemen over enkele belangrijke vertellers. Ik neem wel aan dat de fiks uitgeborstelde universitair(e) niet zo gemakkelijk vaste voet verwerft in het schamel huis van de landelijke mens die een haast panische schrik heeft voor mikro's, bandopnemers en duchtig neerpennende ondervragers. De eerder gesloten buitenmens aanziet deze typen gemakkelijk als vijandige parachutisten. Maar de drempelvrees en de achterdocht bij de buitenmens kan mijns inziens gemakkelijk overwonnen worden door een ouder dorpsbewoner als inleider te gebruiken. Dr. Stefaan Top wees reeds op dit punt in zijn merkwaardige bijdrage over De moderne Vlaamse sagenverteller in sociologisch perspectief (lezing op het 27e Vlaams Filologencongres te Brussel in april 1969). Daar lezen we: ‘Wanneer een onderzoeker erin slaagt het volle vertrouwen van zijn verteller te winnen, verneemt hij o.m. de omstandigheden waarin de zegspersoon zijn jeugd, zijn jaren als jonge man of vrouw, als vader of moeder doorgebracht heeft’. En verder: ‘Daarom is het zo buitengewoon belangrijk en interessant al die gegevens nopens de zegspersoon te noteren, om in het perspectief van de levens-achtergrond diepte en reliëf te ontdekken in die vertelselschat...’
Ik neem nu wel aan dat dit haast onmogelijk was voor de hon-