Biekorf. Jaargang 72
(1971)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 238]
| |
Veelnamig Vlaanderen
| |
[pagina 239]
| |
macht zullen doen dat tland van Vlaenderen gheset worde te wetten ende te pais...’Ga naar voetnoot(46). Hertog Filips schrijft in 1421 dat de uitdieping van het Zwin nodig is voor de stad Brugge ‘et generalement de tout le pais de Flandres’. De Engelsen zijn doorgebroken - zo luidt het in een brief van Filips in 1451 - ‘en nostre pays de Flandres’, en zijn zoon Karel stelt zich in 1468 voor ‘comme prince et seigneur heritier diceulx pais et conté de Flandres’Ga naar voetnoot(47) . In deze laatste variante ‘land en graafschap’ hoort men de Bourgondische juristen een nadruk leggen op de eenheid van land en prins. De verbanning uit het graafschap wordt in de vonnissen steeds uitgedrukt in de formule ‘ghebannen ute onsen lande van Vlaendren; bannen uuten lande van Vlaendre.’ De gedeputeerden van de ‘Vier Leden slants van Vlaendren’ verzoeken de graaf in 1399 ‘dat hi soude willen commen visenteren syn land van Vlaendre’. In een brief van 1405 aan Filips luidt het verzoek: ‘dat hu, harde gheduchte heere ende prinche, ghelieven wille, hu lant van Vlaendren te houdene ende te doen houdene in rechten, wetten, privelegien...’ zoals onder uw (schoon)vader graaf LodewijkGa naar voetnoot(48) . Olivier van Dixmude vermeldt in 1403 de onderhandeling met Engeland inzake de zeeroverij ‘omme tland van Vlaendren neutrael thebbene.’ De uitdrukking ‘tghemeene lant van Vlaendre’ met betekenis: het volk en zijn vertegenwoordigers (gebruikelijk 1379-1430 en later) laten we hier buiten beschouwing. Over de Flandria Universa van humanisten en kartografen, en de benaming Vlaenderlant, zie verder s.v. | |
Het Littorale VlaenderenIn 1793 houdt P. Gadolle, ‘Commissaris Nationael van den uitwerkenden Raed der Fransche Republyke te Oostende’, een vurige ‘Aenspraek aen het Belgisch Volk van 't Littorale Vlaenderen’. De aanhef van die toespraak luidt: ‘Goedaerdige Belgen, Indien een Tyran zich meester had gemaekt van uwe Landstreek...’ en eindigt met de uitroep: ‘Oordeelt ons, oordeelt onze vyanden.’ | |
[pagina 240]
| |
Commissaris Gadolle noemt zich verder ‘Nationalen Commissaris in 't Neerland’, als vertaling van zijn officiële titel ‘Commissaire National de la Belgique’. Als toelichting bij zijn neologisme ‘Littorale Vlaenderen’ stelt Gadolle, in zijn bij Bernard Bricx te Oostende gedrukte redevoering, de volgende voetnoot: ‘van Vlanderen aen de Zeekust’, waaruit blijkt dat hij zocht naar een aanvaardbare ‘Nederlandse’ term voor de Vlaamse zeekust. De term Flandre Maritime kon hij niet overnemen daar dit sedertlang de administratieve benaming was van de Franse provincieGa naar voetnoot(50). | |
Menapisch VlaanderenEen geleerde benaming van zeer omstreden inhoud in de historiografie. Komt voor in het werk van de jezuiet Jacques Malbrancq, De Morinis Morinorumque rebus (drie delen 4o, uitgegeven te Doornik 1639-1654). Malbrancq, geboren te St.-Omaars, schreef een groot gedeelte van zijn werk te Ariën (Aire-sur-la-Lys). In het spoor van Wielant en Meyerus bespreekt Malbrancq de stamkundige indeling van Vlaanderen; hij onderscheidt daarbij: de Flandria Menapiensis (het gebied om de IJzer-rivier) van de ‘Flandria Morinensis’ (gelegen aan deze zijde van Leie en Clarence), ter wijl hij de ‘Flandria Atrebatensis’ lokaliseert ‘binnen de grenzen van het bisdom Atrecht tussen Leie en Clarence’. (De Morinis II 686)Ga naar voetnoot(51). | |
Vlaemsche NacieAls ‘Vlaemsche Nacie’ verschijnt in 1523 een van de provincies van de Predikheren in een spel van de Brugse rederijker Cornelis Everaert. In september van dat jaar hielden de Predikheren in Brugge een ‘capittele provinciael’. In Everaerts spel ‘Wellecomme vanden Predicaren’ (ed. Müller-Scharpé 145, 578) treedt de Maagd van Brugge op het toneel om de aangekomen gedeputeerde monniken te begroeten. ‘Wellecomme der Vlaemscher nacien... Sonderlynghe, ghy eerweerdeghe van Ghent’, zo luidt de aanhef. Worden dan achtereenvolgens begroet als behorend tot de ‘Vlaemsche Nacie’ ofte provincie de afgevaardigden van Ieper, Rijsel, Dowaai, Valencijn, Atrecht, St.-Omaars, St.-Winoksbergen. Een ruime groepering, die Henegouwen en Artesië zowel als het eigenlijke Vlaanderen omvat. De Maagd begroet dan verder de drie andere ‘nacien’, de ‘Brabansche nacie’, de ‘Hollandsche nacie’ en de ‘nacie van Gheldere’, die samen met de ‘Vlaemsche nacie’ de kerkelijke provincie ‘Germania inferior’ van de Predikheren vormdenGa naar voetnoot(52). | |
[pagina 241]
| |
De term nacie dekt hier een groepering, een korporatie, een samenhorigheid, zoals de natiën aan de oude universiteiten en de broederschappen (‘nacione flandrensi’) van ingeweken ambachtslieden o.m. in Rome en in Florence. | |
Nieuw VlaanderenBenaming van de (in 1432 door Cabral ontdekte) Azoren ofte Havikseilanden. In onze geschiedenis bekend door de nederzetting ca. 1460 van kolonisten uit Brugge en het Brugse Vrije, o.m. Joos de Hurtere en familie op Fayal. In 1494 schrijft de Brugse notaris Rombout de Doppere in zijn dagboek de volgende nota: ‘De afstammelingen van ‘de Hurtere’ uit Brugge begonnen een eiland, met name Ille de Madere te bebouwen en noemden het Nova Flandria. Zij waren de eersten om wijn uit dit eiland naar Brugge te exporteren. Dit eiland produceerde daarenboven beste suiker in overvloed en meer andere vruchten’. De Doppere spreekt hier klaarblijkelijk niet van Madeira doch van de eilanden Fayal en Pico in de Azoren, die in de geografie en kartografie als Insulae Flandricae, de Vlaemsche Eylanden (Islas flamengas) bekend staan. Door Martin Behaim werden ze ca. 1500 op zijn beroemde aardglobe als Neu Flandern ingeschreven. Mercator zou in zijn wereldkaart van 1569 de benaming Insulae Flandricae opnemen, die in de latere atlas van Blaeu werd overgenomenGa naar voetnoot(53). | |
Noord-VlaenderenHet Curieus Thresor van maten en gewichten, gedrukt te Brugge in 1704 bij Judocus van Pee, maakt een geografisch onderscheid voor de ‘rekeninghe ofte weirde der landt-maten’. Na de algemene opgave: ‘een mijle landts is 1400. roeden. Een roede landts is 14. voeten. Eenen voet is 12. duymen’ volgt de bijzondere waarde voor Noord-Vlaenderen en Zuyd-Vlaenderen. Deze opgave luidt als volgt. ‘In Noord-Vlaenderen. Een ghemet is 3. lijnen. Een lijne is 100. roeden. Een roede is 14. voeten. Eenen voet is 11. duymen’. Deze landmaten waren eigen aan Brugge, het Brugse Vrije en Veurne-Ambacht. De (anonieme) auteur van het Thresor beschouwd deze gebieden als ‘Noord-Vlaenderen’. | |
[pagina 242]
| |
‘In Zuyd-Vlaenderen. Een bunder is 4. daghwanden. Eenen daghwand is 100. roeden. Eene roede is 20. voeten, oft 18. Eenen voet is 10. duymen.’ Deze landmaten waren in gebruik in de kasselrij Oudenaarde en in het graafschap Aalst. Deze gebieden worden door onze landmeter als ‘Zuyd-Vlaenderen’ beschouwd. Zie verder op Zuyd-Vlaenderen; en vgl. Biekorf 1970, 53. | |
Noordelijk-VlaanderenVolgens G.P. Roos, archivaris der Gemeente Aardenburg, was het huidige Zeeuwsch-Vlaanderen oudtijds het Noordelijk-Vlaanderen, als vormende het noordelijk deel van het oude graafschap, waarmede het tot in de tweede helft van de 16e eeuw de geschiedenis gemeen heeft. (Beknopt geschieden aardrijkskundig woordenboek van Zeeuwsch-Vlaanderens Westelijk deel, p. 152; Oostburg 1874). De auteur geeft geen enkele bron voor deze benaming, die we alleen bij hem hebben ontmoet. De Amsterdamse kartografie van de 17e eeuw geeft wel de benaming pars septentrionalis aan een van de zes bladen (dubbel-folio) die het graafschap Vlaanderen in kaart brengen (gegraveerd door Nicolaes Visscher). Dit ‘noordelijk deel’ komt ook in de Blaeu-atlas voor en omvat het Brugse Vrije en onderhorige gebieden, met Roeselare en Tielt op de zuidelijke rand, en met het westelijk deel (tot aan Biervliet) van het dan reeds ‘Bataafs’ geworden Vlaanderen-op-de-Westerschelde. | |
Oost-VlaanderenEen voorloper van deze benaming ligt in de oudste versies (13e-14e eeuw) van de Reinaert, waar de Vos tegen koning Nobel zegt: ‘Int oesthende van Vlaendren staet een bosch, ende heet Hulsterloe...’ Latere varianten luiden: ‘Int oost van Vlaenderen... Int osten van Vlanderen’Ga naar voetnoot(54). De benaming Oost-Vlaanderen hangt samen met de indeling van de Algemene Ontvangerij van Vlaanderen. Na splitsingen doorgevoerd door Karel de Stoute (1468) en hertog Filips de Schone (1504) werden door Keizer Karel in 1543 twee ontvangers-generaal over het graafschap aangesteld. Van dat | |
[pagina 243]
| |
jaar af is de ‘Recette générale de Flandres’ gesplitst in een Algemene Ontvangerij van Oost-Vlaanderen (Ost-Flandre, in de franstalige dokumenten) met Gent als zetel, en een Algemene Ontvangerij van West-Vlaanderen (West-Flandre) met Ieper als zetelGa naar voetnoot(55). De Ontvangerij van Oost-Vlaanderen omvatte Keizerlijk Vlaanderen, stad en land van Gent, stad en Vrije van Brugge, allodiaal Vlaanderen en de kasselrijen Oudenaarde en Kortrijk. Tot in het einde van de 18e eeuw zal deze omschrijving onder de naam Oost-Vlaanderen standhoudenGa naar voetnoot(56). (Over de lotgevallen van West-Vlaenderen, zie verder). Bij de inrichting van de hervormde kerk in 1581 vormde ‘Vlaenderen twee synoden particulier: Oost-vlaenderen en Westvlaenderen’. Gent, Brugge, Kortrijk en Oudenaarde vormden de Oostvlaamse synodus die op 8 mei 1582 vergaderde in de St.- Salvatorskerk te Brugge en waar ook afgevaardigden uit Dendermonde, Waas en de Vier Ambachten verschenen. De Westvlaamse synodus groepeerde Ieper, Diksmuide, Veurne, Nieuwpoort, Menen en west langs de Leie, Kassel, Bergen, Broekburg, GrevelingenGa naar voetnoot(57). Marchantius (1596) kent een Flandria orientalis en een Flandria Occidua als benamingen van de twee ontvangerijen. In zijn Germania Inferior (Amsterdam 1617) wijdt Pieter van der Keere (Kaerius) twee kaarten aan Vlaanderen: een algemene kaart van het graafschap en een fragmentarische kaart die heel het kustgebied vertoont van de Vier Ambachten (Axel) tot Oostende, met het binnenland tot op de hoogte van Roeselare en Tielt, en de kasselrijen van Kortrijk en Oudenaarde. Deze laatste kaart wordt toegelicht onder de titel ‘Flandriae pars orientalior’. (Kaerius, p. 43). In 1638 graveerde Henricus Hondius een folio-kaart onder de titel ‘Pars Flandriae Orientalis’: het Oostelijk deel van Vlaanderen. Deze kaart is boven begrensd door de Noordzee, beneden door de steden Deinze en Gent, links door Nieuwpoort en Diksmuide, rechts door Middelburg en Sas-van-Gent. In feite biedt dit blad van ‘Oost-Vlaanderen’ een kaart van het Brugse Vrije. | |
[pagina 244]
| |
Een - naar onze zienswijze - redelijker georiënteerde kaart biedt in 1656 de Amsterdamse graveur Nicolaes Visscher onder de titel ‘Flandriae Comitatus pars orientalis’. Dit kartografisch Oost-Vlaanderen - dat door de Blaeu-edities klassiek zal worden - omvat het burggraafschap Gent, het graafschap Aalst, het Land van Waas en afhankelijkheden, de kasselrij Oudenaarde. Op deze kaart kan heel de (moderne) provincie Oost-Vlaanderen (het Schelde-departement van 1796) overgedragen worden. Uit de behandeling (verder s.v.) van ‘West-Vlaanderen’ zal blijken dat de benaming Westvlaenderen meer dan twee eeuwen ouder is dan het eerst in de 16e eeuw verschijnende Oost-Vlaenderen. Het oude Westvlaenderen (reeds gebruikelijk in 1316) lag echter ten westen van de huidige provincie die, in de ruimte van het graafschap, eerst westelijk is geworden door het verlies van de oorspronkelijk westelijke kasselrijen (Frans-Vlaanderen). | |
Oostenrijkx VlaenderenDeze benaming is, zoals Oostenrijks Brabant, Oostenrijks Henegouwen, minder in gebruik dan de globale benaming Oostenrykx Nederlandt (na de overgang onder de kroon van Oostenrijk in 1715). Wastelain behandelt, in zijn ‘Description de la Gaule Belgique’ (Rijsel 1761; p. 419) la Flandre Autrichienne, naast la Flandre Françoise et Hollandoise. In de Gentse en Brugse uitgaven van Buffiers aandrijkskundig schoolboek wordt Oostenrijks-Vlaanderen naast Frans- en Hollands Vlaanderen behandeld. (Biekorf 1971, 12). De Franse kunstschilder J.B. Deschamps noemt in zijn bekend reisboek van 1761 de stad Gent ‘Capitale de la Flandre Autrichienne’; Brugge is een schone en grote stad ‘dans la Flandre Autrichienne’. De Duitse vertaling van Deschamps (Leipzig 1771) bezorgt ons de term Oesterreichisches Flandern. In 1782 wordt door Guilliam Herries, koopman ‘binnen Oostende’ opgericht de ‘Assurancie-Compagnie van Oostenrijcksch Vlaenderen’. (Oktrooi van 2 april 1782)Ga naar voetnoot(58). James Shaw noemt, in zijn ‘Sketches of the History of the Austrian Netherlands’ (Londen 1786; p. 72) Oostende als ‘the principal port of the Austrian Flanders’. In de nieuwe editie, anno 1799, van het ‘Dictionnaire Géographique’ van Vosgien (Parijs, an VII de la République) staan Gent en Brugge nog onveranderd ingeschreven als de grote steden van ‘la Flandre Autrichienne’.
't Vervolgt A. Viaene |
|