Biekorf. Jaargang 72
(1971)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 215]
| |
Witte Pestestok in koeiplaagttijd
| |
[pagina 216]
| |
gedragen alsook de relieken van de pestpatronen de H. Macharius en de H. Carolus BorromeusGa naar voetnoot(6). Over de grote runderpest van 1770-71 lichten de bisschoppelijke Acta ons veel uitvoeriger in. Begin sept. 1770 staan de lichten op rood! De heren van 't Brugse Vrije gaan bij bisschop Caïmo om publieke gebeden te bekomen. Op 8 september houdt het kapittel te 10 uur een processie naar de Potterie waar ze een solemnele mis zingen ‘De Beata’ met collecte ‘pro peste animalium’ plus uitstelling van het Allerheiligste. In het heengaan zingen ze de litanie van O.L. Vrouw van Loreto en Alle Heiligen en in de terugkeer de Zeven Boetepsalmen. Op 19 oktober van ditzelfde jaar schrijft de bisschop, weerom op aandringen van het magistraat van 't Brugse Vrije, algemene gebeden uit en een generale processie met het H. Bloed ten einde de naderende plaag af te werenGa naar voetnoot(7). ‘Tot hier toe, Beminde Dioecesaenen, zo schrijft hij in een algemene omzendbrief, en hebben wy de dreygende handt Godts maer van verre tot ons opgeheven gesien. Mogelyks heeft den Bermhertigen en Rechtveerdigen Godt door de vingeren ziende onse sonden, syne openbaere straffe van de sterfte van het Hooren Vee in de nabuerige plaetsen van dit Bisdom gesonden, om ons aen te locken tot eene waere boetveerdigheyt...’ En verder: ‘En wilt, alderliefste Dioecesaenen, geen andere oorsaeke soecken vande sterfte onder het Vee als onse sonden, om de welcke Godt ons komt te straff en door soo groot verlies in onse tydelijcke goederen.’Ga naar voetnoot(8). Maar de tijd der Verlichting had reeds te veel besef van besmettingsoorzaken en geneeskunde om zich met louter godsdienstige bestrijdingsmiddelen tevreden te stellen. Reeds in 1744 hadden de wethouders van de generaliteit der Roede van Menen zeer zakelijke richtlijnen gepubliceerd inzake doelmatige bestrijding van de veeplaagGa naar voetnoot(9). Het spreekt van- | |
[pagina 217]
| |
zelf dat de openbare besturen dertig jaar later nog méér heil zochten in het hun beschikbare wetenschappelijk apparaat ter bestrijding van de runderplaag. Het initiatief ging uit van de gedeputeerden van de Staten van Vlaanderen die per brief van pensionaris De Bisschop aan het magistraat van 't Brugse Vrije en aan Mgr. Caïmo aandrongen op krachtiger maatregelen tegen de besmetting. Deze brief (zie bijlage) was gedagtekend uit Gent op 10 december 1770 en reeds op 16 december vaardigde het Vrije een reeks maatregelen uit: ‘om te beter te konnen vermyden alle communicatie der besmettinge van het Hooren Vee (bevelen) aen alle degene welckers beesten met de sieckte besmet syn, mitsgaders aen alle hunne huys-gesetene haar buyten den beyvang hunder Hof-steden begevende te draeghen eene gepelde wisse ofte stocxken; als mede soo mans als Vrouwen inde kercke te verkiesen eene afgeson-derde plaetse, soo als die door den Hooft-man met kennisse ende consent vanden Heer Pastor, by uytroepinge sal aengewesen worden’. Twee dagen later vaardigde Mgr. Caïmo een gelijkaardige maatregel uitGa naar voetnoot(10). Hij drong er echter bij de pastoors op aan, het nut en de noodzakelijkheid van die maatregelen aan de gelovigen grondig uiteen te doen: ‘vermaenende wel besonderlyck die welckers Vee alreede besmet is, van de swaere plicht ende obligatie die sy hebben om alle voorsoge te nemen’. Dit betekende nu echter niet dat de gebruikelijke verwijzing naar hemelse zondenbestraffing niet meer aan bod kwam bij de bisschop. In zijn vastenbrief voor het jaar 1771Ga naar voetnoot(11) beklaagt hij er zich over dat, niettegenstaande de woedende veeziekte, geen acht wordt geslagen op de kerkelijke voorschriften die, gezien de afschaffing van sommige verplichte heiligdagen, verboden hadden nog verder op de zondagen toneel te spelen. ‘Ende siet, weynige dagen daer naer, op den eersten sondag van den Advent siet men hier binnen dese stadt (Brugge) den Theater openen ende de comedien met soo grooten drift als oyt na loopen’. Ook in de herderlijke brief van 27 maart wordt door de bisschop dit motief uitvoerig behandeld, maar deze brief over ‘de behaelycke siekte onder het Hoorn-Vee’ was het rechtstreeks gevolg van een schrijven uit Brussel waardoor Caïmo | |
[pagina 218]
| |
in het bezit werd gesteld van twaalf exemplaren van het werkje van J.P. Vilain XIIII nl. Verhael ende reflexien op de verbreydinge der besmettelyke ziekte in het hoornvee..., uitgegeven te Gent einde 1769. Immers in een brief van 14 maart 1771 laat de Brugse bisschop wetenGa naar voetnoot(12) dat hij de opgestuurde exemplaren ontvangen heeft. Hij voegt eraan toe: ‘J'embrasserai avec empressement les vues salutaires qu'elle se propose et à cette fin j'exhorterai tous mes diocesains par une lettre que je leur adresserai en ordonnant à tous les curés de l'appuier le plus fortement qu'il sera possible...’ Het is dan ook niet te verwonderen dat, volgens de herderlijke brief van 27 maart 1771, de oorsprong van de straf Gods gezocht moet worden in het ontduiken van de wetten der overheid, welbepaald het afslachten der besmette runderen: ‘Maer en soude men met bondige reden niet mogen seggen, dat desen soo spoedigen voortgank moet toegeschreven worden aen de ongehoorsaemheyt aen de Wetten van uwe Overheyt, en aen de mislaegen, die uyt de ongehoorsaemheyt gevolgt syn? De veeziekte, die in 't Brugse Vrije op 7 oktober 1770 haar intrede deedGa naar voetnoot(14), was eerst in augustus 1772 volko- | |
[pagina 219]
| |
men bezworen. Op zondag 16 augustus van dit jaar trok de bisschop met het St.-Donaaskapittel naar de Potterie om het Te Deum te zingen. De pestestok in koeiplaagtijd, door Verlichte bewindvoerders in de handen der Vlaamse boeren gegeven, kon nu terzij gelegd worden.
Bijna een eeuw later, nl. in de jaren 1864-65, werd de geestelijke overheid opnieuw voor het probleem van de koeiplaag gesteld. Het betrof hier een aantal aanvragen tot exorcisme van stallen en dieren. Mgr. Faict gaf echter slechts toelating daartoe nadat een aantal natuurlijke voorzorgsmaatregelen zonder succes waren toegepast. Zo krijgt pastoor Braye van Rekkem op 4 april 1864 de raad opdracht te geven aan zijn parochiaan-landbouwer die met karnmoeilijkheden geplaagd zat, eerst de melk van iedere koe afzonderlijk te karnen en aldus op het spoor te komen van het zieke dierGa naar voetnoot15). Pastoor De Roo van Adinkerke krijgt op 11 maart 1865 de raad de stroo- en hooizolder van boer Karel Franchois grondig te laten reinigen want ‘meermaals gebeurt het dat ratten of muizen op de zolders jaren en jaren nestelen. De drek van deze dieren is bekwaam de bestialen ziek te maken. Gij of uw onderpastoor moet dit werk bijwoonen’. Daarbij moet hij een ‘verstandige en godsdienstige’ koeimeester een onderzoek der koeien laten doen en deze moet zijn bevindingen naar de bisschop zendenGa naar voetnoot(16). Dezelfde raad wordt gegeven aan pastoor De Rycke te MeetkerkeGa naar voetnoot(17). In ditzelfde jaar krijgt deken De Coene van Menen een exorcisme-machtiging voor de stallen van boer Wostyn-Lesaffre te BeselareGa naar voetnoot(18). Tot in 1878 komen dergeliike exorcisme-gevallen af en toe voor. Pastoor Masureel van Schuiferskapelle moet, vooraleer tot belezing over te gaan van de stallen bij boer Beeuwsaert, eerst een ervaren veearts raadplegen. Hij waarschuwt tegen wilde veeartsen, mensen zonder diploma die hun onkunde door superstitieuze praktijken verdoezelen. Zo'n geval werd gesignaleerd, zegt de bisschop, door een pater Recollet van Tielt die te Emelgem zo'n kwakzalver aan 't werk zagGa naar voetnoot(19). Dat de plaag in 1878 enige verspreiding kende blijkt uit de brief van Mgr. Faict aan pastoor Verduyn waarin benevens Uitkerke gevallen te Kanegem en te Emelgem gesignaleerd worden. De Uitkerkse pastoor krijgt de toelating tot het bidden van de litanie van O.L. Vrouw en tot besprenkeling van de stallen met wijwaterGa naar voetnoot(20). | |
[pagina 220]
| |
ciële bescheiden, geen rechtstreekse tussenkomsten van de bisschoppen inzake veeziekte bekend. Wel blijven in de Romeinse Ritualen tot ver in onze eeuw de zegeningsformulieren over zieke dieren en stalzegeningen behoudenGa naar voetnoot(21). Deze enkele gegevens, hoofdzakelijk gelicht uit de kerkelijke documenten van het bestuur van het bisdom Brugge, bewijzen voldoende dat voor volkskundigen op dit domein nog een rijke oogst te zanten valt. Voor Brugge hebben we niet eens de activiteiten vernoemd van de toch bloeiende confrerie van Sint Niklaas van Tolentijn vereerd bij de paters Augustijnen noch een onderzoek ingesteld naar de verering die Sint Antonius Eremijt in de O.L. Vrouwkerk te Brugge ten deel viel. En de talrijke Sint Antonius- en Sint Comeliusgilden in de plattelandskerken? Jozef Geldhof | |
BijlageBrief van de gedeputeerden der Staten van Vlaanderen aan Mgr. Caïmo, bisschop van Brugge. - 15 december 1770. Menighvuldighe ondervindinghen hebben ons gheleert ende gheconfirmeert dat de behaelycke sieckte onder het hoornvee haer seer dickwils communiqueert door menschen die geweest hebbende in stallen vande selve sieckte geinfecteert ofte andersints bij de siecke beesten hun begheven bij andere menschen ende aen de selve oversetten de fenijnighe dompen, gevest in hunne cleederen, hair ende dickwils aende schoenen, met de welcke sy hebben ghetorden in het mesch vande siecke beesten de welcke daer naer gaende in hunne stallen ende bij hunne gesonde beesten aende selve die sieckte oversetten, ende door hunne communicatie met veele andere persoonen de selve weydt ende breedt uijtspreijden tot desolatie van het Landt, welcke schaedelijcke communicatie vande persoonen welckers stallen ende beesten met de sieckte syn besmet, met de gonne diens stallen ende beesten gesont sijn, seer dickwils ende onvermijdelijck moet plaetse hebben inde kercken ende Goddelijcke diensten op den voedt gelijck aldaer wort gheploghen, dat de parochiaenen sigh versaemelen ende al onbescheijdentlijck bij elkan- | |
[pagina 221]
| |
deren sitten, somwijlen gheperst dat hunne cleederen merckelijcken tijdt aen malkanderen geraeken, 't gonne het ghemeente moet stellen in evident perijckel vande sieckte te verbreijden, waeromme wij gelooven seer oorboirigh te wesen dat U hooghweirdigheijt de pastooren van alle de prochien alwaer de sieckte haer onder desselfs Diocese heeft verthoont ofte verthoonen sal, soude belasten te assigneren eene afghesonderde plaetse inde kercke om aldaer te placeren alle de persoonen soo mans als vrauwen, met gheheel het huijsgesin welckers stallen ende beesten met de sieckte besmet sijn ende publiquelijck te vermaenen ende exhorteren, alle de gonne wesende in dat geval, hun te placeren inde Goddelijcke diensten inde gemelde afgesonderde plaetsen ende sigh te vermeijden, soo vele als doenelijck is, van te naederen aende andere inwoonders, hunne cleederen teghen hun te vrijven ende te schauwen alle middelen door de welcke sij hun sauden connen het fenijn vande sieckte oversetten; ende ons dunckt dat sij wel sauden moghen hun daer van maecken een swaer cas van conscientie, midts sij sauden exponneren hunne medebroeders ende parochiaenen, aen evident perijckel van hunne mine; ende wel versekert sijnde dat U hooghweirdigheyt soo wel als wij ter herten neemt het welvaeren vande ghemeenten, wij versoecken de selve hertelyck van soodaenigh order aende ghemelde pastores te gheven, ende hun te belasten van te letten op het onderhauden van dien ende te berispen hunne parochiaenen die daer aen sauden wederspannigh sijn, tot beter effect van welcken wij hebben besloten met d'heeren van het collegie s' Landts vanden Vrijen, dat sij bij ordonnantie politique sauden exhorteren ende belasten, alle de persoonen in welckers stallen ende beesten de sieckte haer heeft veropenbaert, te draeghen eene ghepelde wisse ofte witte baguette inde handt, tot kenteecken opdat de andere inwoonders hun sauden connen vermeijden van hun te seer te naederen. |
|