Biekorf. Jaargang 72
(1971)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 153]
| |
Wit en zwart geldHet Noorden kent de ‘rooi ruggen’ (bankbiljetten van 1.000 gulden) en in ons Zuiden was (tot vóór de jongste vernieuwing van het 1.000 fr.-biljet) de ‘blauwe brief’ mondsgemeen. Rood was, in de tijd van de klinkende munt, verbonden met goud vooral, soms met koper. Meester Jan Yperman gewaagt in zijn Chirurgie (1351) van ‘gout dat min dan vosroot es’. En in een mnl. tekst beklaagt een vrome ziel het ‘ghenuechte’ dat ze heeft gezocht in het bezien en tellen en hertellen van haar ‘schoon roode vossen’. Een vosken had voor 1914 nog zin en klank in het Antwerps dialekt: ‘een vosken (goudstuk) laten wisselen’. In het hoogduits laat Grimmelshausen zijn Simplicissimus (1669) ook een fuchs (goudstuk) uitwisselen. Later verschijnt, in Rijnland-Westfalen de benaming fuchs voor een kleine kopermunt (1 ¾ Pfennig)Ga naar voetnoot(1).
Zilver was, vóór de 16e eeuw, de muntspecie bij uitstek, zilvergeld was het geld van groot verkeer. Deze omvang ligt taalkundig weerspiegeld in de ‘kleurnamen’ wit, zwart en blauw die met zilvergeld verbonden zijn. Het volgende bondige overzicht verduidelijkt die taalkundige rijkdom van het zilver. | |
Blanke munten - Witte penningenWitte stuivers en witte penningen waren zilvermunten van goed gehalte. Een blanke (ontleend aan ofra. blanc) is in het mnl. de naam van diverse dunne zilverstukken van blank, d.i. goed zilver. (Een blanke was ook een rekeneenheid ter waarde van ¾ stuiver). De Fransen kenden de petit blanc van 5 deniers en de grand blanc van 13 deniers. (Godefroy VIII, suppl. 328). Geslagen met lelien of met een kasteel. Als blank was dit dunne zilverstuk ook in Engeland (ca. 1400) in omloop. (Oxford ED. I 902). Getarifeerd worden in onze provincies: de ‘Vrancrycxsche dobbel blancke’ (Brabant 1409); de ‘blancken van Vranckrijck’ (Sint-Truiden 1418)Ga naar voetnoot(2). Einde 15e eeuw waren in Vlaanderen ook nog dobbel blancken en blancken metter leyen (lelië) in omloop. (MnlW IV 339). Het handboekje van de ‘Onghevaluweirde Munte’ door Joos Lambrecht uitgegeven te Gent in 1546 geeft een afbeelding (houtsnede) van twee Luikse penningen, met de nota: ‘Dese twee pennijnghen zijn waerd 2. blanken ende een oort’. Bij de afbeelding van de penning van Zwolle luidt de nota: ‘Desen pennijnc es waerd 2. blanken min een neghemannekin’. Ander voorbeeld zie blz. 155. De ‘Caerte van de Munten’ in 1627 te Antwerpen uitgegeven bij Hieronymus Verdussen reproduceert nog de ‘Oude twee blancx | |
[pagina 154]
| |
penningen van herwaerts over’ die ca. 1530 waren geslagen door Keizer Karel. Men weet dat die dunne blanken veel werden besnoeid (geschrood). De muntslag zelf gaf daartoe aanleiding. De muntstempel was vaak niet goed gecentreerd en liet dan een rand van onbeslagen zilver die graag werd gesnoeid. Sommigen gingen verder en knipten in het omschrift en zelfs tot in de binnencirkel van de munt. De ontwaarding noopte dan tot het slaan van een nieuw munttype. De ofra. blanc, mnl. blank, blancke, staat taalkundig naast onze witte munt. Een overeenkomst van 1465 betr. een rente te Brugge bepaalt dat de betaling zal geschieden ‘in witte penninghen van 2 groten’; in 1467 wordt, bij de ontvangsten van de grote loterij een post ingeschreven van 21 groten zijnde ‘noch van witten ghelde’. (La Flandre I 175-176)). Een ander bekende, de witte Tornooys, stond in waarde gelijk met de Vlaamse groot; 16 zwarte Tornooysen golden 1 witte Tornooys of 1 Vlaamse grootGa naar voetnoot(3). | |
Zwart geld - Zwarte penningenZwart geld - de monnoie noire van de Bourgondische ordonnanties - was kleingeld geslagen uit biljoen en derhalve van minder allooi. De marge tussen zwart en wit was echter niet groot: 95 % zilver kon als zwart gelden tegenover de 100 % zilver van de witte deniers. Deze percentages verzekeren echter geenszins dat de stukken, witte zowel als zwarte, goed zilver warenGa naar voetnoot(4). In Brabant werden 1385-1387 swarte penninghen geslagen waarvan twaalf 1 groot uitmaaktenGa naar voetnoot(5). De beruchte muntordonnantie van 14 december 1489, toegepast op Vlaanderen, stelt in de kategorie deniers blancq: de halve groot, de ¼ groot en het stuk van 4 miten; in de kategorie deniers noirs staan de corte en de mite. Er was dus een verschil gemaakt tussen viermiten-stuk en corte. Het viermiten-stuk was 2 d. argent-le-roi (1/6 zilver), terwijl de corte was 12 gr. argent-le-roi, d.i. 1/24 zilverGa naar voetnoot(6). Met dit laag gehalte was de corte op weg om, onder Keizer Karel, de bekende koperen corte te worden. Een swarte penninck van 2 miten Vlaams werd in 1494-1506 geslagen door hertog Filips (de Schone)Ga naar voetnoot(7).
Mogelijk ligt in de blafaert (blaphart, plappert, hd. ook bleichvar; een afleiding uit ofra. blaffard) de betekenis ‘niet blank, dof’; de blafaert, zeer verspreid in Duitsland en in de Lage Landen, gold steeds als een zilverstuk van minder allooiGa naar voetnoot(8). | |
[pagina 155]
| |
In het einde van de 15e eeuw verschijnen ook blauwe munten. In de ‘Ofsettinge vander munten (Kerstmis 1489; Divisiekroniek ed. 1517, f. 403v) komt ‘een blaeu ley’ een zilvermunt geschat op 3 stuivers. Ook het Stadboek van Groningen vermeldt ‘blauwe leyen, tstuck ses placken’. (1492; MnlW IV 339). In 1488, maart 19, wordt te Brugge ‘een blauwe croone’ per dag uitbetaald aan
Tussen de grote Joachimsdaalders (van de hertogen van Brunswijk en Lüneburg): de kleine zilveren ‘batzen’ (van Salzburg) met opgave van de waarde: ‘Twee blanken en een oort’. - Houtsneden uit het muntboekje in 1546 te Gent gedrukt door Joos Lambrecht.
de hoofdmans en de dekens. (Reg. Civ. Sententiën 1487-88, f. 91v). Vgl. Biekorf 1957, 344. - Een Hollandse muntlijst van ca. 1500 vermeldt ‘blauwe gulden... die ghemunt waren dat stuck op 13. flamsche groeten ende 3. doyt’. (WNT II-2, 2794). In blauwe munt moet waarschijnlijk een middelmatige hoedanigheid van zilvermunt worden gezien, een tussensoort tussen de witte en de zwarte munt. A. Viaene |
|