Biekorf. Jaargang 72
(1971)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 137]
| |
Gezelle en de Vlaamse zwartfrokIn Biekorf 1971, 21-25 vraagt Ant. De Smet, conservator van de Koninklijke Bibliotheek, aandacht voor het artikel Zwartfrok uit de aantekeningen bij HiawathaGa naar voetnoot(1). Vooreerst is er de lijst van 59 Westvlaamse missionarissen die naar de U.S. vertrokken zijn vóór 1886, het jaar waarin Gezelles Vlaamse versie het licht zag. Gezelle had in ‘'t Jaer 30’ al in november 1864 een eerste erelijst van 45 (drie buiten de lijst) Westvlaamse zendelingen gepubliceerdGa naar voetnoot(2). In tegenstelling tot de lijst in Hiawatha waren de namen hierin alfabetisch gerangschikt. In de lijst van 1886 zijn er tien namen uitgevallen, waarvan ten onrechte: L. Buysschaert. Negen namen van missionarissen die vóór en dertien die na 1864 vertrokken, werden er aan toegevoegd. Staan ook vermeld vijf zendelingen die na de publicatie van het boek van bisschop Maes in 1880 ons land verlietenGa naar voetnoot(3). In de missie-erelijst van Gezelles rechtstreekse of onrechtstreekse geestelijke kinderen vermeldt Baur zes missionarissen die in de V.S. werkzaam zijn geweestGa naar voetnoot(4). Alleen Lod. Vanden Driessche, die al in 1861 de priesterwijding ontving, komt op de lijst van de Confraternity-ledenGa naar voetnoot(5). | |
[pagina 138]
| |
De namen van enkele van Gezelles geestelijke kinderen, die in verband met de missionering in de V.S. in de brieven van Gezelle voorkomen, ontbreken in alle lijsten. Theophile Van de Moortele, een ‘mede-leerling’ van Eug. Van Oye, zou in 1861 Pater De Smet naar de Roodhuiden vergezellenGa naar voetnoot(6). Leopold Dieleman uit Moerkerke zat in de klas van Jan De Neve, Bonte, De Kiere en Lefevere. In het bekende schrift van Th. Toye staat een gedicht ‘Aen L. Dieleman, toekomende zendeling in Amerika’ gedateerd July 1858 (poësis)Ga naar voetnoot(7). Later treffen we Dieleman aan in het Amerikaans SeminarieGa naar voetnoot(8). Aloys D'Hondt uit Rumbeke ging in 1862 naar het Amerikaans Seminarie en verliet het in 1864. Hij vertrok niet, al prijkt zijn naam in de lijst van HiawathaGa naar voetnoot(9). In de lijst van ‘'t jaar 30’ en van Hiawatha vindt men Aloïse Laigneil uit Roeselare, die in 1855 zijn retorica beeindigde. Hij was de broer van Pieter, Gezelles ‘biechtekind’, die na de vijfde pauselijk zouaaf werdGa naar voetnoot(10). Een afzonderlijk geval is Seppen, Gezelles broer, die in 1862 ni het Amerikaans Seminarie belandde en na een paar bewogen jaren naar het Engels Seminarie overging. Daar ontving hij op 28 december 1866 de priesterwijding. Later verbleef hij een korte tijd in EngelandGa naar voetnoot(11). Al deze gegevens stellen inderdaad een paar vragen waarop wij binnen de beperkte ruimte van deze bijdrage niet kunnen ingaan. Welke invloeden onderging de jonge Gezelle van de toen sterke roep naar Amerika in de colleges te Brugge en te Roeselare? Welke verhouding had Gezelle tot de missionering in Amerika? Welke rol speelde hij als promotor van missieroepingen voor de V.S.? | |
[pagina 139]
| |
Het artikel Zwartfrok wordt besloten met een uittreksel ‘uit eenen bezonderen Vlaamschen brief’, waarin de dood van Father Louis De Seille (1837), de voorloper van Pater De Smet bij de Indianen, verhaald wordt. Volgens de aantekening werd de brief geschreven te Hillsdale, Mich(igan), U.S., 30 Oct. 1862. Antoon De Smet stelt hierbij twee vragen. Wie was in oktober 1862 die Vlaamse missionaris te Hillsdale? Hoe kwam die brief bij Gezelle terecht? Op de eerste vraag althans menen we een positief antwoord te kunnen geven. In het najaar 1858 werden de eerste drie missionarissen uit het Amerikaans Seminarie te Leuven naar het bisdom Detroit gezondenGa naar voetnoot(12). Eén van hen was Karel Ryckaert. Bij zijn aankomst kreeg hij - nog in 1858 - zijn eerste benoeming tot ‘resident priest’ in Hillsdale County op de St.-Jozefstroom. Hillsdale was de enige parochie en Ryckaert de eerste en enige residerende pastoor in Hillsdale County. Zijn kerk was een verlaten Presbyteriaans bedehuis, onlangs aangekochtGa naar voetnoot(13). Father Ryckaert werd in 1871 verplaatst naar Mount Clemens, op 21 mijlen van Detroit, waar hij de Gezellevriend Camiel Maes, later bisschop van Covington, opvolgdeGa naar voetnoot(14). Karel Ryckaert was geboren te Sleidinge (O.VI.) op 14 augustus 1820. Zijn ouders waren beiden afkomstig van Evergem, het geboortedorp van Jan de Neve, rector van het Amerikaans Seminarie. Karel beeindigde in het Klein Seminarie te Roeselare de Franse klassen in 1837 en de humaniora in 1843. Te Roeselare was hij vanaf 1837 de boezemvriend van Pieter Benoit, die in 1841 op het punt stond naar Amerika te gaan en later pionier werd van de missionering in EngelandGa naar voetnoot(15). Ryckaert was pas een maand in de zesde toen zijn dorpsgenoot De Seille overleed. Op 1 oktober 1843 ging Ryckaert naar het Groot Seminarie te Gent. Na zijn priesterwijding (18 dec. 1847) werd hij kapelaan te Baasrode (1848) en te Denderwindeke (1854), waar hij op 28 juni zijn ontslag gaf om naar het Amerikaans Seminarie te Leuven te gaan. Ryckaert was niet de eerste die een relaas van de dood van | |
[pagina 140]
| |
Father De Seille schreef. Dit had al in 1859 Jan de Neve gedaanGa naar voetnoot(16). Maar ook de Neve was niet de enige die in 1859 een onderzoek nopens de omstandigheden van die dood had ingesteld. Het is zelfs de vraag of zowel de Neve als Ryckaert hun relaas niet hebben ontleend aan Father Louis Baroux die in februari 1854 naar Michigan was teruggekeerd en in Cass County als enige residerende priester Father De Seilles opvolger wasGa naar voetnoot(17). De meeste versies over de dood van De Seille schijnen immer van Baroux af te hangenGa naar voetnoot(18). Jan de Neve resideerde toen te Niles in Berrien County, dat met de Chicago Road verbonden was. Ondertussen weten we nog altijd niet wie de bestemmeling was van Ryckaerts brief, noch hoe en wanneer die brief of een overdruk ervan in de handen van Gezelle kwam.
In een voetnoot verwijst Ant. De Smet naar een bijdrage in RdH 1868, 118-119, die handelt over de stichtingen van de Brugse Coletinen, speciaal over de eerste stichting in Amerika en Engeland door zuster Nathalie De SeilleGa naar voetnoot(19). De schrijver van de bijdrage belooft ‘eerstdaegs’ een vervolg over ‘Mijnheer Louis de Seille, missionnaris in Noord-America, die aldaer stierf in geur van heiligheid, op 26 september 1837,...’. Ant. De Smet merkt hierbij op dat de beloofde bijdrage niet terug te vinden is. Dat ze niet verschenen is moet wel een reden hebben en juist in die reden menen we een argument te vinden om de bestemmeling van de brief uit Hillsdale te identificeren. De bijdrage in RdH is ondertekend: ‘Uw dienaar en vriend, O’. O en Omicron zijn de schuilnamen van Leopold SlosseGa naar voetnoot(20). Bij wie Slosse zijn inlichtingen heeft ingewonnen is niet geweten, wel dat deze achteraf onvolledig en onnauwkeurig bevonden werden. Hij had o.m. geschreven dat Nathalie ‘de eenige zuster’ was van Louis De Seille. In het volgende nummer van RdH schrijft een lezer ‘dat er nog eene zuster in 't leven is... die samen met haren broeder, op een buitengoed woont, te Sleidinge’Ga naar voetnoot(21). Die terechtwijzing zal wel de verklaring zijn voor het wegblijven van de beloofde bijdrage en de inhoud ervan wettigt de veronder- | |
[pagina 141]
| |
stelling dat de ‘Vlaamse’ brief uit 1862 bestemd was voor dor de familieleden van de overleden missionaris, overigens dorpsgenoten van Ryckaert. De auteur van de aanvullende gegevens is zeer goed vertrouwd met de geschiedenis van de Brugse Coletinen. Zijn schuilnaam ‘Een uwer lezers’ laat ons enkel gissen naar zijn identiteit. Gezelle is hij zeker niet, Duclos vermoedelijk nietGa naar voetnoot(22). Mogelijk is hij te vereenzelvigen met de heer Walle, directeur of pater Louis De Jonghe, tweede biechtvader van de Brugse Coletinen, ofwel met pater Jan-Bapt. Van Damme, de raadsman van de in 1865 overleden abdis Nathalie De Seille te Baddesley Clinton in EngelandGa naar voetnoot(23). Deze laatste, een bekende Brugse capucien, was in 1867 voorgoed naar Vlaanderen teruggekeerd. De nieuwe gegevens boden zowel Slosse als Gezelle de gelegenheid om bij de ontdekte familie van De Seille nieuwe inlichtingen en de brief van Ryckaert of een copie ervan te verkrijgenGa naar voetnoot(24). Zeker is alleen dat Gezelle een uittreksel daaruit in 1886 publiceerde.
De brief van Ryckaert is in elk geval een vingerwijzing te meer om in een studie over ‘Gezelle en Amerika’ de missionarissen van de beide Vlaanderen te betrekken. Ryckaert was niet de enige Oostvlaamse missionaris die in een Westvlaams college zijn humanioraklassen heeft doorlopen. Bovendien was Mgr. Delebecque, de grote beschermer van de missionering in Amerika, van 1838 tot 1864 Bisschop van Gent. Voordien bestuurde hij het Seminarie te Brugge, waarin het Dunencollege was ondergebracht. J. de Mûelenaere | |
Bijlage
| |
[pagina 142]
| |
van Vlaamse zendelingen gepland hebben. (A. De Smet, o.c, bl. 23). Het plan om in dit repertorium ook zendelingen in Amerika op te nemen of om een publicatie te bezorgen, waarin ook brieven van zendelingen in Amerika zouden opgenomen worden, moet in 1862 ontstaan zijn. Dit blijkt uit een schrijven van Jan De Neve, datum 26 aug. 1862: ‘I am very proud to learn that you are undertaking a very interesting work, and I promise whatever little materials, I might derive from my friends, will be most cheerfully sent to your Reverence’. In welke mate de rector van het Amerikaans Seminarie deze belofte heeft nagekomen weten we niet. Belangrijk evenwel lijkt ons een uittreksel uit de brief die hij op 17 sept. 1865, enkele weken voor het verschijnen van Rond den Heerd, aan Gezelle schrijft: ‘Brieven van vlaemsche religieuzen (lees zendelingen) heb ik niet voor den oogenblik. Indien ik iets ontvange dat my dunkt aendacht te verdienen, zal ik die aen uw goed oordeel onderwerpen’. Voordien (?) moet hij een brief van Karel Seghers, de toekomstige aartsbisschop van Oregon - die in 1863 naar Amerika vertrokken was - opgestuurd hebben, want in hetzelfde schrijven van 17 sept, lezen we: ‘Ik geloof, dat op het einde van den brief van Mr Seghers, eenige regelen zullen moeten (,) uitgelaten worden’. Sinds aug. 1862 is Gezelle in briefwisseling met Rector De Neve in verband met zijn broer Seppen. Op 26 aug. antwoordt De Neve dat hij Seppen voor een ‘examination’ in het Amerikaans Seminarie wil ontvangen. In een brief van 30 aug. schrijft De Neve dat hij Seppen Gezelle als vrij student (zonder studiebeurs van een Amerikaanse bisschop) aanvaardt en op 30 sept, verwacht. Op 4 sept, volgt de dankbrief van Gezelle, waarvan de tekst in Jub. Br. bl. 113 opgenomen werd. (Een fotocopie van de andere brieven, in het Gezellemuzeum bewaard, werd ons vriendelijk bezorgd door Mevr. Chr. Beelaert-D'haen). De brief van Van Oye in Jub. Br. I bl. 115, waarin sprake van Seppen, is verkeerdelijk gedateerd op 16 okt. 1861 (i.p. van 1862). Wat was nu dit ‘very interesting work’ dat Gezelle in 1862 gepland had? Enkele dagen voor de bewuste brief van De Neve is Wiseman bij Gezelle te Brugge te gast geweest (Walgrave I, 292). Heeft hij toen al de dichter begeesterd om een blad voor het volk uit te geven? Tot tweemaal toe heeft Gezelle beweerd dat het denkbeeld van Rond den Heerd van Wiseman gekomen is, maar hij zegt niet wanneer dit gebeurde (RdH I, 291; IV, 89). De opdracht ‘'t Jaer 30’ te stichten kan het plan voorlopig verijdeld hebben. |
|