Biekorf. Jaargang 72
(1971)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Jagersverdrietter nagedachtenis aan August Standaert, in leven jachtwachter van de familie d'Ydewalle in de Moere te Meetkerke. Op oudejaarsavond 1970 is Gusten Standaert, laatste vertegenwoordiger van de reeks Meetkerkse jachtwachters uit het wildrijk verleden, naar de eeuwige bosschagiën getrokken. Ziek is hij van zijn leven nooit geweest. Bij dage en nog meer bij nachte was hij op gang met zijn velo om het jachtgebied af te speuren en de pensjagers op afstand te houden. Toen hij twee dagen voor Kerstmis de laatste klopjacht van 't jaar ging voorbereiden, werd hij te Houtave door een hartvang neergeveld, op een boogscheut van het doeningske in de Moere waar hij dertig jaar had gewoond en zijn loopbaan als jachtwachter was begonnen juist vóór de tweede wereldoorlog. In zijn levensavond is hij naar 't dorp komen wonen, nog altijd met een breed gezichtsveld op de Moere. Daar heeft hij de deemstering nog meegemaakt van het jachtleven. | |||||||||||||||||||||||||||||
Gusten haalt zijn jachtboek boven‘Mens en beeste, zei Gusten soms in een mistroostige bui, 't moet al kapot met die chemieken bucht en de mekaniek. Peis ne keer, als men't betezaad gesproeid heeft tegen't vergelen van't blad, dan mag men in een week niet door de vruchten gaan! En die beesten eten daarvan en leven daarin. Ze kreveren lijk de vliegen. Kapot aan de lever. En dan die autos! Met die verharde wegen spelen de jonge gasten nu autokoers 's nachts. Ze komen aangevlogen met koplichten die gans de Moere uitlichten en heel wat hazen vinden de dood tegen de schokbrekers van hun wagen. Om nog niet te spreken van sommige steedse typen die met stilstaande wagen weiden en velden in klaarlichte dag zetten, vlug een aantal geweerschoten lossen, hun buit meepakken en weer naar stad rijden. Wat kan een garde-chasse daar nog tegen doen! De wereld is een jungle geworden!’ Om te bewijzen hoe de jacht achteruitgaat haalt Gusten dan zijn jachtboek boven. Al die jaren van zijn beëedigd jachtwachterschap heeft hij immers nauwkeurig de stukken wild opgeschreven: hazen, patrijzen, fazanten, sneppen, bosduiven, kieviten, konijnen, ploviers, bossneppen en eenden. Vooral de cijfers over de jaarlijkse klopjacht in november zijn | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||
sprekend in dit opzicht. Het rekordjaar was 1948 met 223 hazen. Tientallen drijvers - meestal pachters van de heren - waren voor dit hoogfeest van de jacht door Gusten gemobilizeerd. Boer Goethals reed de bende achterna met de jachtwagen, een gewone boerewagen die voorzien was van pannelatten dwars over de wagenbak. In die latten waren grote kepernagels geslagen en al dat wild werd met de kop op de nagels bevestigd. Dat begon van 's morgens vroeg op de dijk van de Oostendse vaart. Er waren voor de grote klopjachten negen ‘trokken’ voorzien, waarvan vier in de Lage Moere, rond de Eendenkooi en het St-Andrieszwin. Tegen de middag was al dat volk, jagers en drijvers, broederlijk rond de tafel verenigd en daar diende Emilie van 't Oud Gemeentehuis een jachtdineetje op met een kilo braadvlees per man. Die cijfers uit Gustens jachtregister illustreren de teleurgang van het jachtbedrijf: de grote klopjachten bleven in 1969 en 1970 gewoonweg achterwege en vanaf 1964 wordt het honderdtal in de klopjacht niet meer bereiktGa naar voetnoot(1). | |||||||||||||||||||||||||||||
Oude historie van de Meetkerkse jacht‘Wel, zegt Gusten, moest Mijnhere d'Ydewalle terugkeren, hij zou zitten wenen bij zijn schoon boekje dat hij onder de oorlog over de Meetkerkse jacht heeft geschrevenGa naar voetnoot(2). Lees dat eens: ‘Meetkerke! Ce nom sonne dans les annales de la chasse locale comme les Thermopyles, Lépante ou Waterloo dans l'histoire des peuples...’ En Gusten zette dan grote ogen op wanneer men aan 't vertellen ging uit de historie van het lokaal jagersbedrijf! De Zwanerie van Meetkerke die al in 1525 bekend staat toen de Brugse patriciër Maarten Lem die Zwanerie in leen kreeg. De Eendenkooi in 1654 gemaakt door ridder Melchior Bertolff die 't jaer daarop een jaarlijkse rente van 10 schellingen legateerde tot ‘ciraet ende onderhout vanden aultaer opgherecht ter eere vande | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||
heylighe Maghet ende Moeder Godts Maria binnen de prochiekerke van Meetkercke bij BruggheGa naar voetnoot(3). En dan de pastoor van Sint-Andries die vóór de Franse Revolutie op heterdaad werd betrapt terwijl hij aan 't wildstropen was in de Moere. Het relaas tenslotte van pastoor Ludovicus De Geetere die in 1855 de jachtvelden van zijn parochie aldus beschreefGa naar voetnoot(4): ‘Het wild te Meetkercke ook is in overvloed, buyten dat men in de Moer gedurende den winter bij duyzenden van vriezeganzen ziet verblijven, vindt men er in groote kouden ook denders (wilde zwanen), wilde hoenders, pluviers en watersneppen zijn er ook bij menigte. In andere platzen van de gemeente zijn de hazen zoo menigvuldig dat de landbouwers klagen over de schade die zij daer door lijden. Patryssen vindt men ook in overvloed, maer geen wonder want niemant mag jagen, tenzy hy drager is van eenen vryen jachtbrief en bezitter van eene eygen jacht is; om welke reden men geheel het gemeente door staken aentreft dienende voor eygen jachtbaken. Den visch ook mag men aenduyden mits dezen alhier openbaer verpacht wordt. Paling wordt veel gevangen en is zeer goed; de andere visschen die onze waters doorzwieren zijn lompen, snoeken, tinken, blieken en baarzen’. | |||||||||||||||||||||||||||||
Pensjagers in legende en marktliedIn het jachtgebied van Gusten Standaert liepen er niet alleen hazen rond maar ook pensjagers. Het merendeel zijn nu al gestorven, maar vroeger krioelde het in de Polders van mannen die om den brode of voor hun drinkgeld er's nachts op uit trokken. Het waren meestal vervaarlijke kerels die van geen kleintje benauwd waren: 's nachts werken en overdag drinken! Jachtwachter Louis De Pijper heeft daar nogal last mee gehad. Hun namen leven legendarisch voort in de herinnering. Theofiel Haeghebaert, die zeventien keer gepakt werd voor wildstroperij. Zijn huizetje in de Moere was de ‘point de départ’ van de meeste Meetkerkse pensjagers. Theofiel voorzag ze meestal van geweer en lichtbak maar hij vroeg altijd een of ander stuk in pand, een horloge of de velo, voor 't geval dat ze gesnapt werden en hun geweer afgenomen. Pater Jean Baptiste de Meester, die rond de tweede wereldoorlog zijn kluizenarij betrok in de Meetkerkse molen, heeft Haeghebaert nog berecht in 't jaar 1939 toen pastoor Verté op reis naar 't heilig Land. Deze kluizenaar van de | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Moere, die nu op groot wild jaagt in Kongo, was jarenlang het orakel van pensjagers en jachtwachters: Gusten Standaert heeft menige nacht doorgebracht op de molen in 't gezelschap van pater Jean-Baptiste. Bekende wildstropers waren nog Amedée Debrabandere, Camiel Wybo en Eduard Pira. Deze laatste is in 't jaar 1920 garde-chasse geworden voor mijnheer van Ockerhout, toen Leopold Vandaele naar Frankrijk moest verhuizen omdat hij Achiel Vandenbroucke te koelen had gelegd in 't jaar 1910. Die moord op Achiel Vandenbroucke was een historie die jarenlang de gemoederen op de gemeente in spanning heeft gehouden. De gazetten stonden er vol van. Iedereen te Meetkerke wist daar't fijne van: Mijnheer van Ockerhout had zijn pasbenoemde jachtwachter op de vingers getikt omdat er te veel wildstropers rondliepen op zijn jachtgebied. Vandaele wilde bewijzen dat hij ook pensjagers kon pakken en hij koos Achiel Vandenbroucke uit, een der zeldzame personen die af en toe een haas schoten om het gezin te kunnen onderhouden. In de nacht van 10 op 11 maart 1910 werd hij op het klaverstuk van Waantje Monballiu neergekogeld. Leopold Vandaele zat drie weken in den bak maar toen mijnheer van Ockerhout terug was van zijn reis naar 't heilig Land, was Vandaele vlug weer op vrije voeten. Die mannen konden iets in die tijd! Tegen Vandaele is omzeggens gans het collectief geweten van de gemeente in oppositie gekomen: men zag hem niet meer staan, en de mogelijkheid van een bloedige afrekening vanwege de clan der vermoorde en der pensjagers deed hem uitwijken naar Frankrijk. Eduard Pira, die daags na de begrafenis een krans van hazenkoppen had neergelegd op 't graf van Achiel Vandenbroucke, werd dan jachtwachter. De heren wisten wat ze deden: door een wildstroper tot de waardigheid te verheffen van jachtwachter, liep er primo een schadelijk exemplaar minder rond op hun jachtgebied en bestond secundo de kans dat de vroegere confraters in het nachtelijk bedrijf verder op afstand werden gehouden. Want een pensjager kent niet alleen de batte van het wild, hij doorgrondt ook het komen en gaan der vroegere bondgenoten. In de meidagen van 't jaar 1910 zongen ze te Brugge op de markt dat 't helmde over ‘Het Wildstropersdrama te Meetkerke’. Petrus Deloddere, die met zijn schone stem al de feesten verlustigde, heeft het tientallen keren gezongen en tenslotte ook opgetekend in zijn rijk repertoire van volkslie- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||
deren uit de tijdspanne van vóór de eerste WereldoorlogGa naar voetnoot(5). Maar nu zijn al die liedjes verstomd: geen pensjagers meer, geen wild... tot verdriet van de jagers. Jozef Geldhof | |||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage I
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||
twintich schellingen grooten t'elcken paesschen, waervan het eerste verschenen is paesschen 1656. In teecken der waerheyt syn hier van ghemaeckt twee brieffen van eender inhoud bijden donateur ende respective acceptanten onderteekent desen eersten dach van Maerte 1655. - Melchior Bertolff. | |||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage II
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Nen haas is dat waarlijk niet waard
Er komen er zoo vele te sneven
Toch men is daar niet vervaard.
V Compleet
Het slachtoffer van dien man werd dan begraven
Veel volk was daar henen gaan zien
Die zich achter het lijk begaven
't Was om de laatste hulde te bien.
Ach mensen zwicht toch de gevaren
Zij zijn in de wereld zeer groot
Nu zult gij u zelven bewaren
Want soms veel te vroeg komt de dood.
- Tekst naar het liederboek (handschrift) van Petrus Deloddere, blz. 25-27; opgetekend in 1911. De melodie wordt niet vermeld. Nota bij Refrein: Moeder (regel 1): de vrouw van Achiel Vandenbroucke was Clementina Hots. Killig graf (regel 4): het graf van A. Vandenbroucke bevindt zich nog steeds op het kerkhof van Meetkerke aan de noorderzijde. | |||||||||||||||||||||||||||||
Langendijks Don Quichot opgevoerd in Brugge
|
|