Biekorf. Jaargang 71
(1970)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 346]
| |
Rond de ‘honderd dagen’ te Bovekerke
| |
[pagina 347]
| |
behoorlijk goedgekeurde belastingsrollen. Er moest immers dringend geld worden gezocht om de leveringen, bevolen van hogerhand aan de commune, uit te voeren en te betalen. Boerenburgemeesters zijn echter nuchtere mensen, ook en vooral als ze met vreemde soldaten en lastige administrateurs te doen hebben, en het erop aankomt henzelf en hun medeburgers uit vervelende situaties te loodsen. Grootvader dacht dus een beetje verder dan zijn neus lang was en verkoos de realiteit boven wet en papier. Waarom niet in de eerste plaats gedacht aan de last die de troepen te Bovekerke zelf de goegemeente aandeden? Waarom niet een beetje van die grote sommen besteed aan de oplossing van de eigen militaire miseries? Een goede veldwachter is in zulke momenten goud waard. Tot overmaat van ongeluk was ‘dengonnen alhier door den gedeurigen drank daer toe onbekwaem’. Daarom werd Frans Adam door de maire, zonder verdere plichtplegingen aangesteld tot garde-champêtre, om het werk van veldwachter op te knappen in de maanden van februari tot juni 1814, en werd hij door de maire, die tegen de administratieve rompslomp opzag om zijn alcoholieke garde wandelen te zenden, betaald met het geld dat hij in handen hield van de taxaties, die wettelijk bestemd waren om de opgelegde leveringen te financieren! Sieur Wybouw ‘beenhauwer tot Dixmude’ was door de burgemeester aangesproken geworden om het vlees te leveren dat de gemeente Bovekerke verplicht was naar het garnizoen van Nieuwpoort te brengen. Toen ‘het vleesch alreede gesoutten en in vaeten geleyd was’ kwam er een tegenbericht en sieur Wybouw stond daar nu met zijn vlees. Hij eiste een schadevergoeding van 7 franse kronen van de gemeente. De maire zat daarmee verveeld en betaalde deze som dan ook maar uit de ontvangsten der taxaties... ‘Om aan de courtresse van leverynghe te voldoen’ in het magazijn te Diksmuide werden 8 1/2 spinden haver bijgekocht en op dezelfde (wettelijke onregelmatige) wijze betaald uit de taxaties. De miseries waarin de burgemeester alzo gaandeweg verzeild geraakte, enerzijds haastig uit te voeren leveringen met allerlei nasleep van onvoorziene en onaangename situaties, anderzijds betalingen die in feite onwettig en wellicht ongeoorloofd waren, namen nog toe. Om Bovekerke bij de magazijnbedienden te Diksmuide op een gunstig blaadje te zetten, werd ‘betaelt in het maga- | |
[pagina 348]
| |
zyn over drinkgelt inde leveringen’. Dit sorteerde effekt, ‘vermits er ondertusschen fourragien etc. versteken waeren’!! Ook de geleiders ‘rydende met fouragien naer het magasyn’ werden met drink- en teergeld bedacht om de kostbare vracht zonder verliezen te Diksmuide te laten toekomen. Niettemin bleef de commune nog ten achteren met haar leveringen in het magazijn. Dat de burgemeester ‘om te voldoen aan het contingent int magasyn’ nog tarwe bijkocht op de markt te Diksmuide kon niet meer helpen. Bovekerke werd ‘beleyt met vyf man tot het doen opbrengen de agterstellen ten advenante van vyf francs par man en par dag’ door Pruissische soldaten. De gemeenteontvanger kon deze logementskosten niet vlug genoeg vergoeden en de burgemeester besloot dan maar alles uit zijn ‘zwarte kas’ te betalen. Toen ‘pressante leveryngen’ moesten uitgevoerd worden, werd zelfs iemand vergoed om de gemeente rond te gaan en de belastingsschuldigen tot spoed aan te manen, weeral uit dezelfde opbrengst der taxaties.
Op zekere dag in 1814 kwamen er echter onverwacht ‘menigvuldighe pruyssensche soldaeten’ te Bovekerke toe. De burgemeester moest ze dringend logeren op kosten der gemeente, en vond niets beters dan ze op kosten van zijn taxaties te plaatsen bij Frans Perdu, herbergier in het dorp. Baas Perdu rekende hiervoor de burgemeester 149,85 fr. aan. Deze Pruisen waren zo veeleisend en lastig dat ze hun eigen briefport door de gemeente lieten betalen, want er werd vergoed ‘over expressen gezonden naer de omliggende gemeenten met brieven voor de pruysschensche’. Na deze bezetting kwamen nieuwe logés. Verscheidene Bovekerkenaars bekloegen zich nu bij de maire dat ze zwaarder dan de andere inwoners met inkwartiering belast waren. Daarom vergoedde maire Van Acker zes personen ‘om hun te indemniseren over te groote belastingen in logement van troepen, naer evenredigheyd van d'andere inwoonders’, te weten Pieter de Poorter, Hubregt Proot, Carel Vanthuyne, Philippe De Keyser, Joannes Vanthuyne en Hendrik Tapere.
In het jaar 1815 even voor Waterloo, toen er terug troepen op doortocht in de streek waren, begon de maire van Bovekerke opnieuw zijn verplichtingen te voldoen als in 1814. Kwade gewoonten zijn moeilijk om laten. Hij inde ‘een rolle van ontfanck gedaen in de maend juny | |
[pagina 349]
| |
1815 tot leveren de objecten voor het approvisionnement der stad Nieuport’ voor 258,72fr. Mijnheer Van Woumen, stoker te Esen, kreeg hiervan 205 fr. tot levering ‘van het vleesch gevraegt 't jaer 1815 voor het approvisionnement van Nieuport’. Meel dat moest geleverd worden ‘naer Brugge voor het magasyn van Antwerpen’ werd eveneens uit dezelfde beurs betaald. Blijkens de rekening van al die leveringen heeft men de indruk dat er alleen in 1814 werkelijk soldaten te Bovekerke arriveerden. In 1815 beperkte alles zich tot min of meer zware opeisingen en leveringen in natura voor de militaire magazijnen der omliggende steden, iets wat ook al het jaar voordien gebeurde. De wijze waarop ‘borgmeester’ Pieter Van Acker in de Honderd Dagen zich van zijn ambt had gekweten, en die naar huidige maatstaven totaal onwettig en zelfs strafbaar zou zijn geweest, schijnt bij zijn superieuren geen sancties te hebben uitgelokt. Wellicht stond hij niet alleen. Zeker is het dat burgemeester Van Acker zonder onderbreking in functie bleef tot zijn ontslag in 1820.
In 1822 kwam er echter een officiële regeling van zijn optreden in 1814-15. Op 24 april 1822 diende Pieter Van Acker, gewezen meier en burgemeester, zijn rekening in ‘van verscheyde taxatien in gelde by hem ontvangen van d'inwoonders der selve gemeente mitsgaders van de betalingen daer iegens gedaen, opgestelt in francs en centimen zoo volgt’, dit op verzoek van de heer kommissaris van het district van Brugge. Alhoewel alle gegevens uit deze eindrekening steunden op ‘de notitien by den onderschreven berustende ende gecertifieerd voor waarachtig in geheel zynen inhouden’, mogen we gerust aannemen dat het moeite had gekost om alles nauwkeurig terug te vinden. Dit leiden we af uit het feit dat de rekening juist sloot op nul, doordat er 886,70 fr. inkomsten en juist zoveel uitgaven waren! Dit geforceerde evenwicht werd bereikt door een laatste uitgavenpost van 48,33 fr. in te schuiven, welke som ‘den rendant pretendeert om hem eenigsints te indemniseren over zyne taire in menigvuldige extra ordinaire voiagien naer Nieuport, Brugge, Dixmude etc. ter causen van de leveringen’. Het ‘Collegie van de Staeten Provintiael’ te Brugge onderzocht buitengewoon nauwkeurig deze afrekening. Enkele posten, waarin de burgemeester zich te genereus had getoond, werden verworpen, namelijk de betaling van het garnizoen dat de gemeente had opgelopen ter oorzake van achterstallige leveringen, waaronder de hoge kosten voor de vijf man die te Bovekerke op strafexpeditie waren geplaatst, alsook de buitengewone vergoeding die de burgemeester had toegestaan aan zijn medeburgers om gelijkheid onder de kantonneringskosten te bereiken. | |
[pagina 350]
| |
Daarentegen vonden de heren te Brugge in de notities van de gewezen burgemeester nog uitgaven die niet aangerekend waren, en deze werden nu wel bijgeteld, wat duidelijk aantoont dat de Overheid zijn ongewone handelwijze aanvaardde en wilde legaliseren. Na onderzoek werd de rekening gesloten ‘op een excedent van 201,40 fr. die Van Acker aan de commune moet betaelen’. Het exemplaar der rekening, bekleed met het verslag van de provinciale staten te Brugge, waaraan wij alle hoger vermelde gegevens ontleenden, en dat een officiële ontlasting betekende voor grootvader Van Acker, werd zorgvuldig door onze familie bewaard bij de brieven, akten en andere familiepapieren, en is zo tot ons gekomen.
Meermalen heb ik horen vertellen dat de gemeente Bovekerke, die betrekkelijk ver afgelegen is van grote wegen tussen Diksmuide en Torhout, de enige gemeente in de provincie West-Vlaanderen is die in de Franse Tijd nooit soldaten heeft gezien. Als dit waar is, dan slaat deze bewering in alle geval maar op de eerste jaren van de Franse OmwentelingGa naar voetnoot(1). Als men ziet dat een kleine landelijke gemeente als Bovekerke in de Honderd Dagen reeds zulke tegenkomsten kende, dan is het vrijwel zeker dat het westvlaamse platteland, althans in het voorjaar van 1814, beroerde dagen heeft beleefd. L. Van Acker |
|