Biekorf. Jaargang 71
(1970)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 210]
| |
De windmolens van de Kruisvest te Brugge
| |
De negen windmolens van de KruisvestHet kadaster van Brugge, in 1580 opgemaakt, vermeldt negen windmolens tussen de Spey- en KruispoortGa naar voetnoot(2). Ze volgen hierna in de aldaar opgegeven orde, uitgaande van de Speypoort. Het register van Carmerszestendeel vermeldt: De Speymolen. - Eigenaar, Olivier Vlamync. In 1593 was deze molen reeds verdwenen: ‘... vande rechte helfscheede vande walle daer wylen een muelen up ghestaen heeft die ghenaempt was de Speye daer jeghenwoordich een stake up staet’. De Coele Wey. - Is eigendom geweest van Ghysebrecht Martens. In 1585 zijn eigenaars: Pieter Maertins fs. Ghysebrecht, Jooris van Nooreweghe, Aernout Plasschaert en Jan Coolman, molenaars, elk voor een vierde. In 1588 is deze molen eigendom van Olivier Vlaeminc, die in 1593 er de helft van verkoopt aan Joos Oulterman. Het molenaarshuis stond op de Potterierei. Huis en molen waren belast ‘met een hey | |
[pagina 211]
| |
De Brugse stadsmolens op de Kruisvest vóór 1904
Foto A.C.L. tsiaers van de cheyns dat men ter date van dese niet en wiste te nomeren wye nochte wanneer men dat ghelt’. Het Draecken Hooft. - Was een oliewindmolen. Beneden de wal stond een ‘couchuyseken’. Deze eigendom was zeer verdeeld; sommige eigenaars bezaten maar een veertiende part. Tussen deze laatste vinden wij de Wwe. van Berthelmeeus Lippens, Philippus Reingout, Joos van Okerhout, Jan Vereecke e.a. De Papegaey. - Was nog een oliewindmolen. Hij behoorde aan Herman Goossens. Later werd deze eigendom ook verbrokkeld. Tussen de participerende eigenaars vinden wij Jan Vleis, Jan de Wulf, Jan Vereecke, Maerten Crabbe (van de bekende goudsmedenfamilie), Jacques van Ockerhout e.a. Helpt Uuyter Noodt. - Was de derde oliemolen, soms ook genoemd Ryckwynmuelen. Hij stond op 't einde van de Corte Oliestraat en het molenhuis aan de oostzijde van de Peter Cellestraat. Eigenaar was Pieter Nollet. De tijden waren slecht en onzeker en de verpande molen ging bij decreet van 6 juli 1588 over aan de kinderen van Herman Goossens. In 1592 gaat de eigendom in handen van Pieter Rielandt en Leenaert Cobri. Na verscheidene verhandelingen is deze molen, in 1618, eigendom van Joos Spillebeen. 't Groote Werck. - Is weer een korenwindmolen. Hij is gelegen op 't einde van de Carmersstraat. Het molenhuis aan de noordzijde van die straat paalde aan het klooster van Bethanië maar was in 1589 reeds in vervallen staat: ‘... eene plaetse van lande metten toebehoorten daer wylen een huus | |
[pagina 212]
| |
ende peertstal up ghestaen heeft’. Eigenaars in 1580: Steven Vlamync en Frans Hane. In 1589 is Inghel Meeuws eigenaar van de helft. In 1641 vinden wij de verkoop, door Guillaume Mys, van een vierde van deze molen aan Pieter Mys. De drie laatste molens staan vermeld in het register van het Sint Janszestendeel anno 1580: De Schelmuelen. - Staat op de vesten op 't einde van de Carmersstraat. Het molenhuis, zijnde het hoekhuis aan de zuidzijde van deze straat, strekte met zijn erve tot aan de Gilde van de Archiers (Schuttershof). Deze molen was eigendom van Jooris van Nooreweghe. In 1591 verkocht diens zoon, Leonard, de gehele eigendom aan Pieter van Aesbrouck. Vanaf 1614 wordt Pieter Robyn vermeld als eigenaar van de helft van die molen. De Sint Janshuysmuelen. - Wordt beschreven als zijnde de tweede molen gaande van de Kruis- naar de Speypoort en gelegen op 't einde van de Lange Rolleweg, jegens over het Schottershof van de Handboge, het molenhuis staande aan de noordzijde van de Lange Rolleweg. Van Pieter van Zeebrouck d'oude, die eigenaar was, ging de molen, in 1594, over naar Pieter van Zeebrouck de jonge. Bij deze overgang wordt de molen beschreven als zijnde ‘onlangs vernieuwd’. In 1628 is de eigendom voor de helft aan Jacques Hanecaert, voor de andere helft aan Lieven Devenyn. De Bonne Chiere. - De eerste molen staande noordelijk nevens de Kruispoort, gelegen op 't einde van de Corte Rolleweg. Was in 1580 eigendom van Lieven Oste. In 1597 werd hij eigendom van Pieter Bariseel. In een akte van 26 november 1620, vóór Redenaars van het Proossche, bij de verkoop van die molen door de weduwe en kinders van Pieter Bariseel, wordt vermeld dat het woonhuis ‘ten Brugsen’ stond. | |
Onder welke jurisdictie stonden deze molensIn zijn boek over Koudekerke-Heist, zegt M. Coornaert dat vijf molens, staande op de wallen tussen de Kruispoort en de Speypoort, oudtijds afhingen van het Hof te HeisGa naar voetnoot(3). Gedurende de periode die we behandelen, hebben we daar geen spoor meer van gevonden. Wellicht was dit leenrecht toen reeds lang afgekocht. Wel wordt vermeld het recht dat het Proossche eiste op zeven van de molens die in voornoemde vestingssector waren opgesteld. Te dien tijde immers telde men, gelegen te Brugge binnen de wallen, twaalf belopen, d.i. twaalf afgebakende partijen grond die, met al wat erop gebouwd stond, onder de juris- | |
[pagina 213]
| |
dictie ofwel van het Kanunnikse, ofwel van het Proossche lalagen. Daar er nu en dan twist ontstond nopens de grenslijnen van die belopen, werd er meer dan eens overgegaan, na onderhandelingen tussen de stad en de beide heerlijkheden, tot het opstellen van een concordaat tussen de partijen. Een van die concordaten werd op 22 maart 1541 (n.s.) te Mechelen afgesloten tussen ‘Myn Heeren van Brugghe ende den Heeren van den Proosschen en Kanonikschen’Ga naar voetnoot(4). Naar aanleiding van dit concordaat werd een GrondboekGa naar voetnoot(5) opgemaakt: ‘Registre inhoudende verclaers ende bewys van alle de huusynghen gronden ende erfachtigheden toebehoorende ende sorteerende onder de jurisdictie ende heerelickheede van myn Eerw. Heere den Buscop van Brugghe, erfachtich cancelier van Vlaendren ter cause vande Proostie van Sinte Donaes zoo wel ten Proosschen als ten Canoninckschen staende ende ligghende binnen het beloken vande voorseyde stadt van Brugghe... achtervolghende de limiten ende paelen vande voorschreven heerelickhede, verkent byde wets der voornoemde stede van Brugghe in zeker appoinctement ende transactie besloten tusschen de zelve stadt ende de voornoemde heerelickhede opden 22. maerte 1541 (n.s.)’. In dit Grondboek worden volgende molens van de Kruisvest vermeld als liggende onder de jurisdictie van het Proossche: In het derde beloop: den Meulene... de Schelle (f. 21); den muelen noort daerby ghenaemt Helpt Uuytter Noot (f. 21v; den Muelen... de Draecke (f. 22); eenen muelen ghenaemt den Papeghaei (f. 22v; den Muelen... den Coelen Wey (f. 23); eenen anderen muelen ghenaempt de Speuwe (f. 23v). In het negende beloop: den Muelen... ghenaempt de Boone (f. 60v). Alhoewel de stad Brugge zich met dit concordaat akkoord verklaarde, toch blijft de indruk dat, voor wat de molens betreft, dit met tegenzin geschiedde. Deze stellingname van de stad is gemakkelijk te verstaan. Molens, allen binnen Brugge gelegen, waarvan sommige onder jurisdictie van de stad en andere onder deze van het Proossche, moesten alleszins aanleiding geven tot economische en juridische moeilijkheden. Reeds vóór 1600 moet de stad Brugge onderhandelingen hebben gevoerd om te bekomen dat deze molens aan de jurisdictie van het Proossche zouden worden onttrokken. Hoe anders te verklaren dat in die periode, voor al de bedoelde molens, verkopingen of verpandingen geschieden voor de | |
[pagina 214]
| |
schepenen van Brugge?Ga naar voetnoot(6). Ook het hiervoren besproken Grondboek, aangelegd in 1656 en bijgehouden tot 1689, pleit ten voordele van deze veronderstelling. In dit boek is voor elke eigendom een bladzijde voorbehouden waarop alle transporten of renten in verband met de eigendom opgetekend werden. Waar deze bladzijden, voor de andere eigendommen, voor de helft of meer beschreven zijn, zijn de bladzijden waarop de molens vermeld staan, op drie uitzonderingen na (den Papeghaey, den Coelen Wey en de Boone), volledig blanco gebleven. Bij al de molens staat de vermelding: ‘per nieuw registre niet geboekt’Ga naar voetnoot(7). In 1676 kreeg de Stad Brugge officieel voldoening. Door beide partijen werd een nieuw concordaat ondertekendGa naar voetnoot(8) waarin uitdrukkelijk wordt verklaard dat al de windmolens ‘ten Brugschen’ liggenGa naar voetnoot(9). Hier volgt de tekst die betrekking heeft op de molens. ‘Thienste beloop:... door het boomgaerdeken behoorende d'Heer Jacques de Gheldere oostwaert over de gracht alwaer een blauwe paele gestelt is op de thee van de meulewal genaemt de Schelle, op den oostoever van de zelve gracht en vandaer krom en aldraeyende noord en noordwestwaert, opkeerende ter noordoostzvde langs de gracht liggende nevens den barm van de veste van zuydwesten, alle de meulewallen, van de muelens genaemt Helpt Uyter Nood, den Papegaey, de Draecke en den Koelen Wey, al staende ten Brugschen’. Het ‘Twaelfste beloop:... tot zeker blauwe paele aldaer gestelt ter zuydwesthoeke van den muelenwal daer wylent den huvetters meulen opstont, alsnu eenen kooren-wind-meulen behoorende Jan Roose en Adriaen Gevaert geheel liggende en staende ten Brugschen’. In een volgende mededeling hopen we de juiste volgorde van de negen molens te kunnen bepalen. G. van Nieuwenhuyse |
|