Biekorf. Jaargang 71
(1970)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 205]
| |
Een Weselse intrigant en pseudo-auteur ontmaskerd
| |
[pagina 206]
| |
die in juli 1861 in de Xaverianenschool ter Nieuwstraat uitbrakGa naar voetnoot(3) en riep na zijn heengaan in februari het parket ter hulp om zijn dotatie terug te krijgen. Na dit Xaverianenexperiment hield Gerning zich drie maanden koest ten huize van een weldoener, de grondeigenaar baron de Graingen, maar hij vond toch nog de gelegenheid betrekkingen aan te knopen met de econoom van het Engels Seminarie te Brugge, Z.E.H. Aimé Boone, die spoedig de nodige aanbevelingsbrief bezorgde om door directeur Baert van het St-Aloïsiuscollege te Diksmuide in mei 1862 aanvaard te kunnen worden. Gerning bleef te Diksmuide tot aan de grote vakantie 1863. Dan verhuisde hij naar het Klein Seminarie te Roeselare waar hij, in zijn eenentwintigste levensjaar, de zesde latijnse begon als klassegenoot o.m. van Karel Blancke en Amaat Vyncke. Niet zozeer omwille van de flauwe resultaten in klasGa naar voetnoot(4) werd aan Gerning in Augustus 1864 een concilium abeundi gegeven. De schriftvervalsingen die zijn onwettige afstamming moesten verdoezelen waren er aan het licht gekomen alsook zijn geslepenheid om te allen kante geld los te krijgen. Superior Bruno Vanhove oordeelde het zelfs nodig in september 1864 een waarschuwing te publiceren in het dagblad La Patrie, nadat het hem ter ore was gekomen dat Gerning te Brugge rondliep. Na de grote vakantie 1864 ging hij zijn tenten te Dinant opslaan: hij werd er ingeschreven in de vijfde latijnse van een bisschoppelijk college, knoopte er amoureuze betrekkingen aan met Josephine Houbion en poogde de oversten om den tuin te leiden met geveinsde vroomheid en missionarisprojecten. Na enkele maanden werd hij echter ook te Dinant ontmaskerd, ging garçon spelen bij de hotelier Meritt te Gent en ontplooide vanuit Brugge een indrukwekkende briefwisseling, zogezegd uit Dinant verzonden (via zijn verloofde), dit om zijn talrijke weldoeners in de waan te laten van voortgezette en flinke studies. In de periode 1864-65 moet de publicatie gesitueerd worden van het historisch werkje Description des Etablissements Charitables de la Ville de Bruges. Volgens de proces- | |
[pagina 207]
| |
stukkenGa naar voetnoot(5) is het duidelijk dat de Brugse advokaat Hendrik Maertens de samensteller geweest is van deze publicatie waarvoor het handschrift werd gebruikt van wijlen baron Jacques Lauwereyns de Diepenheede-Coppieters. Het is bijna onverklaarbaar hoe Maertens, gewezen secretaris van het parket te Brugge, zich vier jaar lang door de intrigant Gerning liet beetnemen. Ongetwijfeld had hij zich al te zeer door gevoelens van medelijden laten inpalmen. Het onderschrift op de titelbladzijde bewijst dit duidelijk: ‘Le produit de cette publication est destiné à mettre l'auteur dans la possibilité de continuer ses études’, en op de lijst der intekenaars wordt opnieuw herinnerd aan dit verheven doelwit: ‘il s'agit donc en quelque sorte d'une dette sacrée, contractée par M.M. les souscripteurs envers un jeune homme studieux et intelligent’. Maertens was trouwens niet de enige die in de val liep: op het proces, waar bij de zeventig getuigen opgeroepen werden o.m. de burgemeester en de predikant van Wesel, de Roeselaarse superior Bruno Vanhove, de leraars Rufin Delbaere en Constant Van Zieleghem uit Roeselare, Mgr. Aimé Boone, de overste van de Xaverianen, kanunnik De Decker uit Gent, volksvertegenwoordiger Tack en Paul De Nolf uit Kortrijk, brouwer Muylle uit Ieper en verder de juffrouwen Elisa Verhulst, de weduwe d'Autremont, Ernest Vanhûele en de weduwe Serweytens uit Brugge, worden de namen vermeld van de bijzonderste slachtoffers. Vooraan komen burggravin De Croeser de Berges en barones van Zuylen van Moerkerke aan wie de vierentwintig bladzijden tellende préface dédicatoire waren gericht. Volgen dan Dokter Vander Plancke, de gekende Kortrijkse ‘waterdokteur’, Mevr. de Caluwé de Madrid, de juffrouwen de Hooghe, Gilliodts, Van Caillie en De Leyn te Brugge, de juffrouw Durulle te Ieper, de douairière van de Woestijne en van der Gracht te Gent, de weduwe Coke en Mevr. M.L. Guyot te Antwerpen en Mevr. Van Deurne te Mechelen. Vooral het zwakke geslacht had zich door medelijden en sympathie laten bewegen tegenover deze ‘talentvolle en ijverige’ jonge Duitser, bekeerling uit het Protestantisme (echter zonder officiële bewijzen!) die verlaten werd door zijn familie en die zijn kans in het katholiek België had gewaagd. | |
[pagina 208]
| |
De bijval van de inschrijvingslijst op het werk Description des Etablissements... was ten andere buitengewoon groot: Gerning wist vierhonderd exemplaren te plaatsen. De Liste des Souscripteurs vermeldt ze met naam en localiteit: Kortrijk 92, Brugge 88, Ieper 70, Oostende 50, Roeselare 31, Poperinge 23, Nieuwpoort en Veurne elk 14, Tielt 12 en verder St-Andries, Koolkerke, Loppem, Torhout, Diksmuide, Menen, Ingelmunster en Egem met minder dan tien. Gerning werd voor het Assisenhof verdedigd door de Meesters De Laey en Van Biervliet. Zij berperkten zich echter bij pogingen om de zaak van hun kliënt naar de correctionele rechtbank te doen verwijzen. Ongewoon groot was de opkomst van het publiek voor de eindzitting van donderdag 18 juni 1868, vooral omdat het gerucht de ronde deed dat de beschuldigde zelf een pleidooi zou houden. Sluw als hij was en niet onbespraakt - te Roeselare had hij een ereplaats bekleed voor ‘Déclamation’ - riep hij vooral medelijden op bij de juryleden. Maar hoongelach was het antwoord van het publiek dat onschuld hoorde pleiten terwijl het verpletterend arsenaal van bewijsmateriaal voor de voeten van de beschuldigde lag opgestapeld: een rijke collectie hoeden, pruiken, valse baarden, wapenschilden, een priestertoog, honderden gelithografieerde dankbewijzen aan weldoeners, apocriefe gedrukte schooluitslagen, een doodshoofd, een vioolkast, geneesmiddelen en geneeskundige instrumenten, een dievenlantaarn en andere attributen... te lang om te melden. Gerning kreeg acht jaar gevangenis en verdween daarna voorgoed uit de circulatie. Kenmerkend voor de tijdsgeest is wel dat De Westvlaming dit geding inschakelde in zijn gebruikelijke anti-klerikale campagne. De titel van deze assisenzaak vermeldt Gerning als geestelijk onderwijzer, daarmee verwijzende naar het experiment bij de Xaverianen te Brugge. De gebeurtenissen van 1861 en het proces tussen de Xaverianen en L'Impartial de Bruges wordt opnieuw uit de doeken gedaan: ‘men zal hier wel willen naletten, aldus De Westvlaming van 18 juni 1868, dat het (sic) schurk die den held van deze zaak is, een oud onderwijzer is van een onzer geestelijke onderwijsgestichten, de Broeders Xaverianen en dat hij zelfs gemengd was in het proces van 1861 wanneer die Broeders een actie van laster tegen den Impartial inspannende, zelve tot het gevang zijn veroordeeld. En iets zonderlings! 't Is dat die leraar der Brugsche katholieke jongheid zelfs aan de katholieke religie niet behoorde. Een protestant die in de geestelijke onderwijsgestich- | |
[pagina 209]
| |
ten van Brugge de christelijke leering aanleert. Dit is toch wel iets aardigs.’ Gerning heeft trouwens zelf nog geprobeerd munt te slaan uit de politieke controversen van die dagen. In het gevang had hij zich tot de redactie gericht van een liberaal blad met het verzoek tijdens het verslag der debatten te laten uitschijnen dat hij altijd liberaal was geweest, een echte liberaal, die het slachtoffer werd van de geestelijkheid, vooral van Bruno Vanhove te Roeselare. Met het auteurschap van het werk Description des Etablissements charitables de la Ville de Bruges heeft Gerning dus niets te maken... tenzij de tweehonderd (goud)frank (50 centiemen per exemplaar) die hij in zijn aftroggelaarszak wist te steken. Jozef Geldhof |
|