Biekorf. Jaargang 71
(1970)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Tijl in ‘'t oolik’ Roeselare
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De aanleidingAlhoewel ‘La Légende d'Ulenspiegel’ van Charles De Coster einde 1867 bij A. Lacroix, Verbroeckhoven et Cie, Editeurs, 3 Impasse du Parc, Rue Royale te Brussel verscheenGa naar voetnoot(2), toch vond de honderdste verjaardagviering van deze literaire gebeurtenis, langs beide zijden van de taalgrens, slechts in 1968 plaatsGa naar voetnoot(3). Opnieuw een echte Uilenspiegelfrats. Tijl telt toch afgetekend méér dan honderd literaire jaren. Dit zelfs spijt het censuuredict van de bisschop van Antwerpen dd. 16 april | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
1621, waardoor de lectuur van het ruim-verspreide volksboek, voor de jeugd en de volwassenen, aan een voorafgaande en begeleidende goedkeuring was onderworpen. Dateert de oudst-bewaarde tekst van het hoogduitse volksboek immers niet uit 1515, te Straatsburg bij Johannes Grieninger (1483-1529) gepubliceerd? Het vond waarschijnlijk zijn stramien in een oorspronkelijk (verloren?) volksboek (van 1483?), dat de zgz. boerden, kwanten, poetsen en fratsen noteerde van een Brunswijkse boerenzoon uit de 14e eeuw. Deze zou in 1350 te Mölln, in het Noordduitse hertogdom van Lauenberg, aan de pest gestorven zijn en aldaar begraven.. Wat er ook van zijGa naar voetnoot(4), zelfs Charles De Costers werk had (dus) niet de literaire primeur in den lande... Niet vóór 1520 verscheen bij de Antwerpse drukker Michiel Hillen van Hoochstraeten de eerste Nederlandse bewerking met houtsneden verlucht. Tot 1570 zijn geen andere Nederlandstalige edities bekend. Hillens volksboek was de aanzet van een enorme Uilenspiegelproductie. Bij de Gebroeders Gimblet op de Koornmarkt te Gent was in de Patriottentijd ‘Den Grooten Uylen-spiegel, met de noodige Annotatiën etc. met plaeten’ te koop voor 44 stuiversGa naar voetnoot(5). Te Ieper stond bij Thomas Walwein (Ieper 22 juni 1710 - 13 mei 1788) een ‘Comedie ofte Kluchtspel van Uylenspiegel in versen’ te koopGa naar voetnoot(6). In de 19e eeuw noteren wij de edities van Isabella Carolina Van Paemel (door De Coster gebruikt) te Gent (circa 1820, 1822 en 1850), van J. Thijs te Antwerpen (1829 en 1843) en van A. Loosvelt te Brussel (circa 1880). De uitgaven van Snoeck te Gent liepen door tot in onze eeuwGa naar voetnoot(7). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Heden ten dage leeft Tijl in Vlaanderen voort in ontelbare folkloristischeGa naar voetnoot(8), toponymischeGa naar voetnoot(9), artistiekeGa naar voetnoot(10)... en zelfs politieke uitingenGa naar voetnoot(11). De ‘Eulenspiegelforschung’ is zeer zeker een belangrijk onderdeel geworden van de historische studie van de cultuurthematiek. Het honderdjarig jubelfeest van De Costers werk was dan ook een geknipte gelegenheid om Tijls sporen eens op lokaal vlak na te speurenGa naar voetnoot(12). Wij deden dit voor Roeselare. Onze speurtocht leverde enkele, misschien wel onvolledige, resultaten op. Veel cultuurhistorisch materiaal terzake is immers met een historisch patina overstreken, zo een deel ervan niet helemaal verdween. Toch vonden wij de Tijlsporen in de Rodenbachstad de moeite waard... om eventjes ook voor Tijl in onze pen te kruipen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Tijl op het toneel te Roeselare in 1859Van de talrijke volksboeken die, spijt het verbod van 1621, in de volgende eeuwen Uilenspiegel in Vlaanderen in de kijker hielden, vonden wij te Roeselare geen enkele aanwijzing terug. Nochtans was de aartsschalk in de 19e eeuw geen illustere onbekende in de Mandelstede. In 1859 nam de aloude | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Rederijkerskamer ‘De Zeegbaer Herten’ gedurende de kermis, naast het drama ‘Baudewijn van Constantinopelen’, een kluchtspel ‘Thyl Uilenspiegel’ op in haar traditioneel kermisprogrammaGa naar voetnoot(13). Het bestuur van de vereniging besloot op 27 juni 1859: ‘Het blijspel reeds in studie, door den voorzitter aanbeveeld, is met eenparigheid voor dezelfde avondfeesten bestemd geweest: Tyl Uilenspiegel’. Zoals naar gewoonte moest èn het drama èn de klucht tweemaal op de planken komen, nl. op 28 augustus en op 1 september 1859. Nochtans kreeg Uilenspiegel geen tweede kans ‘uit reden dat het drama geheel groot zijnde, de (sic) avondfeest van 28en augustus te lang geduerd had’Ga naar voetnoot(14). Vijf personages traden in het kluchtspel op: Thyl Uilenspiegel, Baessnede, Karel knecht van Baessnede, Teederhart sergeant van de nachtwacht, en Griselde (voor wiens naam in het verslagboek een blancoplaatsje is voorzien)Ga naar voetnoot(15). Zij laten ons gelukkig toe het kluchtspel te identificeren en daarvoor ‘Thyl Uilenspiegel of de gefopte bruidegoms’, kluchtspel met zang in één bedrijf van Hippoliet Van Peene, auteur van ‘De Vlaamse Leeuw’, aan te wijzen. Van Peene's kluchtspel verscheen in 1842 te Gent bij H. Haste. ‘Broedermin en Taelijver’ voerde het voor de eerste maal op te Gent op 23 januari 1842. De muziek van het stuk was te koop bij Pieter Miry, toonkunstenaar aan de Peperstraat te Gent. Bij de opsomming van de personages in het gildeverslagboek merken wij op dat Simoen, de minnaar van Griselde, door Karel werd vervangen. Bracht toneelmeester Filip De Brabant (Gent 17 juni 1829 - Roeselare 7 juli 1896), ‘doktoor in de genees- heel- en vroedkunde’, later schepen van Roeselare en provincieraadslid enkele wijzigingen aan het nogal langdradig kluchtspel? Hippoliet Van Peene, de grondlegger van het Vlaams-nationale toneel, bleek te Roeselare geenszins een onbekende te zijn. Was de Gentse afkomst van de toneelmeester De Brabant daarvan de oorzaak? Zelfs na het overlijden van Van Peene bleven zijn toneelwerken op de Roeselaarse affiche van ‘De Zeegbaer Herten’ prijken. Zo stond op 7 maart en op 7 november 1880 het blijspel met zang en twee bedrijven ‘Tamboer Janssens’ (1854) en op 24 april 1881 ‘Siska van Roosemael’ (1844) op het programma. Zelfs Van Peene's historische drama's werden ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
speeld; zo o.a.: ‘Willem van Dampierre’ (1850) op 24 april 1881Ga naar voetnoot(16). De opvoering van ‘Thyl Uilenspiegel’ had in 1859 plaats in de zo pas gehuurde zaal ‘De Rhetorica’, herberg gelegen aan een der oudste straten van de Mandelstede, de Verwerijstraat. Ook de namen van de spelers zijn bekendGa naar voetnoot(16bis.). Tijl was Eduard De Brauwer, de gekende boekdrukker, die van 1858 tot 1864 de voorzitter van ‘De Zeegbaer Herten’ was (Roeselare 18 juni 1829 - 6 februari 1909). Hij was in de Mandelstad gehuwd in 1850 met Idonia Stock, uit een bekende Diksmuidse drukkersfamilie, bij wie hij zeven kinderen won. Hij hield er op de Grote Markt een boekwinkel-drukkerij op na. In 1847 drukte hij een Vlaams-liberaal weekblad ‘De Fabrikant’ dat slechts een kortstondig bestaan had. Vanaf 1848 gaf hij ‘De Landbouwer’ uit, een weekblad dat méér en méér katholiek getint werd en tot 1914 bleef bestaan. In het cultureel leven van de Mandelstad speelde drukker Eduard De Brauwer een voorname rol. Tot oktober 1865 was hij bestuurslid van de harmonie Sint-Cecilia om in 1868 dezelfde functie waar te nemen in de harmonie van de Jongelingenkring (de huidige koninklijke stadsharmonie). In dit laatste midden was hij tevens de promotor van de toneelafdeling. Hij hield rollen in de kluchtspelen ‘Duimken’ (1869), ‘De Twee Rovers’ (1870), ‘De Twee Doktoors’ (1870), ‘De Twee Doven’ (1871), ‘De Wonderdoktoor’ (1873) en in ‘Welkom hier! Wanneer vertrekt ge?’ (1873). Als muzikant bespeelde hij de klarinetGa naar voetnoot(17). Baessnede was Leonard Lobelle, bakker, later ‘zwingelaer met het vuer en koopman in stoppe’ (Roeselare 17 december 1828 - 31 januari 1904). De rol van Karel, knecht van Baessnede, speelde Frederik Matyn, kleermaker (Roeselare 24 november 1823 - 17 oktober 1896). Griselde was kleermaker Désiré Eduard Dubuisson (Roeselare 18 december 1809 - 6 januari 1904). Teederhart sergeant van de nachtwacht was Ivo Vitaal Matyn, meester schoenmaker (Roeselare 26 december 1826 - 4 oktober 1905). Was deze Uilenspiegel-uitvoering de laatste (ook de enig- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ste?) presentie van Tijl in de Rodenbachstad vóór 1914? Bewees zij slechts een sporadische aanwezigheid van de boertige olibrius? | |||||||||||||||||||||||||||||||
Tijls afwezigheid tot 1914Wat er ook van zij: noch in de in 1845 (?) opgerichte toneelvereniging ‘De Moedertael’, noch in de letterkundige vereniging ‘De Vriendschap’ opgericht in 1844 en sterk Vlaams-voelend onder de leiding van kunstschilder en politicus Hendrik Horrie (Roeselare 5 juni 1807 - 5 september 1901), noch in de aan de katholieke Jongelingenkring verbonden Vlaams-katholieke toneelgilde ‘In Deugd en Vreugd’, waarvan Zeger Maelfait (Roeselare 19 februari 1850 - 30 augustus 1913), Rodenbachs studievriend te Leuven, toneelmeester en voorzitter was van 1896 tot 1906Ga naar voetnoot(18), is van Tijl, Nele of Lamme na 1859 tot 1914 niet het minste levensteken te merken. Slechts onder de zuiderse en verwaterde vorm van Harlekijn zou men in die dagen, en dan nog onder een muzikale kap, van een Uilenspiegelschim te Roeselare kunnen gewagen. De Harlekijn-polka van een zekere Jescko (?) stond zowel op het programma van de harmonie van de Jongelingenkring (op 17 juli 1870 en 6 maart 1904) als van de Maatschappij voor Toonkunde Sint-Cecilia (op 9 december 1873); de Koninklijke Stadsharmonie (van de Jongelingenkring) speelde op 29 december 1907 ‘Harlekijn voor violoncel’ van David Popper en op 9 en 16 november 1913 ‘Harlekijn en Colombine’ een dans voor hobo van Paul LacomeGa naar voetnoot(19). Voor dit vermomd optreden van Tijl Uilenspiegel te Roeselare vóór 1914 is er wellicht volgende uitleg. Het onthaal van Charles De Costers werk was oorspronkelijk in het katholieke Vlaanderen negatief. Niet alleen de ‘vreemde’ taal waarin de Vlaming De Coster zijn werk had geschreven vormde een belangrijke handicapGa naar voetnoot(20). Het boek prikte bovendien als een liberaal-venijnige horzel in de dikke paternalistische huid van de katholieken. De Geuzenreminiscenties en de anticlericale uitlatingen waarmee De Coster zijn Uilenspiegel had gekruid, maar tevens ook de aldaar geprezen unie tussen het protestantse noorden en het katholieke zuiden van | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
de Nederlanden, waren verfoeilijke ingrediëntenGa naar voetnoot(21). Uilenspiegel bleef een ‘liberale’ figuur en lokte bij de katholieke Vlamingen, vóór en ook lang na de jaren van de ‘ongelukswet’ en de schoolstrijd een reactie uit in scherp antiliberale zin. De Franse revolutionaire tijd en de Boerenkrijg moesten derhalve en dientengevolge bij den volke als tegenhangers zoniet als doodgravers van de schalkse antipaapse Tijl à la De Coster dienen. Exponenten van deze literaire reactie waren de roman ‘De Geuzen in de Kempen’ van Jan Renier Snieders en vooral ‘Baekelant of de rooverbende van 't Vrybusch’ van Victor Huys. Deze laatste top-figuur, waarvan het Roeselaarse zowel de feitelijke als de literair-historische bakermat was, zou ongetwijfeld als een bestseller door het volk verslonden worden: het was het laatste volksboek. In de alsdan te Roeselare bestaande bibliotheken vond de bendeleider zijn plaatsje op de boekenplank... terwijl Tijl het er voor het kijken hadGa naar voetnoot(22). In beide bibliotheken die te Roeselare vóór 1914 een boekenlijst publiceerden, nl. de bibliotheek van ‘De Vriendschap’ in 1856 opgericht en waarvan hoofdonderwijzer Hector Daems van 1876 tot 1892 de boekenbewaarder was, en in de bibliotheek van de ‘Leopoldisten’ in 1859 opgericht, ontbrak zowel de Tijl uit het volksboek als die van De CosterGa naar voetnoot(23). Nochtans willen wij hier op een (geïsoleerde?) uitzondering wijzen, zo niet een toeval, voor wat Rumbeke betreft. In de boekenlijst van de bibliotheek van de ‘Vereenigde Vrienden’, het letterminnend genootschap dat in 1853 van wal stak, daterend uit het jaar 1890, komt onder nr. 283 een werkje van één der stichters van het Willemsfonds (in 1851) voor. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Het was ‘Thijl Uilenspiegel’, toegeschreven aan de Gentse hoogleraar (1843), historicus en letterkundige, de Vlaamse voorman Jules baron de Saint-GenoisGa naar voetnoot(24). Zo is het bovendien te begrijpen dat in het burgerlijk katholiek cultuurmidden van het Roeselare in de tweede helft van de 19e eeuw de romantische literatuur eerder aan bod kwam dan een boertige Tijl uit het volksboek en zeker dan de ‘liberale’ Tijl van De Coster. In de wekelijkse oefeningen van ‘De Vriendschap’ liepen schrijvers als Hendrik Conscience, Hendrik Tollens, Frans Jozef Blieck, Prudens Van Duyse, Karel Ledeganck, Maria Doolaeghe, de gezusters Loveling en Guido Gezelle met het leeuwenaandeel weg. De lokale literatoren waren ook volledig in deze sfeer geëngageerd. Vernoemen wij slechts als typisch voorbeeld: ‘De Mandeljode. Zedelijke Volksroman. Tafereelen uit de omwentelingstijd van 1793-94’, het werk (171 blzn.) van gerechtsdeurwaarder Petrus Vandermeiren (Wevelgem 1833 - Roeselare 1888), dat in 1876 bij H. en I. Vanderpoorten te Gent verscheen. In het toneelmidden (o.a. ‘In Deugd en Vreugd’) stonden naast de steeds herhaalde successtukken van de Gentse onderwijzer Julius Wytynck (Evergem 2 maart 1843 - Gent 7 juni 1911) (o.a. ‘Bedriegers Bedrogen’), de Beernemse auteur Camiel Hector Marichal (Beernem 1860 - Buenos-Aires 1911) (o.a. ‘Reyvaert de Tempelier’) en de door Zeger Maelfait vertaalde blijspelen van Eugène Labiche, Rodenbachs ‘Gudrun’, Schillers ‘Willem Tell’Ga naar voetnoot(25) en Palmer Putmans (Waregem 1870-1910) ‘Breydel en de Coninck’, om de Vlaamse ontvoogdingsstrijd te stimuleren. Voor Roeselare moet hier bovendien gewezen worden op het succes tussen 1900 en 1914 van de bijbelspelen van Aloïs Walgrave (Gent 1876 - Brugge 1930) (o.a. ‘Vrede op Aarde’ en ‘De Blindgeborene’) en van Joseph Vanden Berghe (o.a. ‘Ten Hemel’ en ‘Verrezen’. Tijl was derhalve de grote afwezige in de Vlaamse strijd te Roeselare tot 1914, waar hij te Brugge wel in de belangstelling stondGa naar voetnoot(26). Revelerend daarvoor is bovendien het feit dat in | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
de Rodenbachstoet van 1909 al de historische groepen slechts Rodenbachiaanse helden uitbeeldden... en Tijl zelfs niet eventjes om het hoekje kwam kijken... Waar het mensenepos Tijl, zowel uit het Nederlands volksboek als uit de nationale herwerking van De Coster, tussen 1860 en 1914 te Roeselare helemaal ontbrak, kunnen wij daarentegen vaststellen dat het dierenepos ‘Reinaert’ aldaar wel de belangstelling wegdroegGa naar voetnoot(27). | |||||||||||||||||||||||||||||||
Tijl en Albrecht RodenbachUit wat voorafgaat is het duidelijk dat in het Roeselaarse cultuurmilieu van het midden der 19e eeuw, zowel de middeleeuwse hansworst als de door De Coster getransformeerde nationale held, het creatief vermogen, zelfs van Roeselare's wonderkind, niet kwam beroeren. Ook de mindere goden aan de Roeselaarse literaire hemel uit die dagen lieten Tijl links liggen. Dit mag ons voor Albrecht Rodenbach (Roeselare 27 oktober 1856 - 23 juni 1880) wel enigszins verwonderen. Zijn veroverende aandacht voor en zijn verslindende leeshonger van alles wat op literair, maar dan vooral op Vlaams-literair, niveau het licht zag, kwamen echter met Uilenspiegel niet creatief in aanraking. Nochtans liet de Tijl-figuur in het Vlaams literair renouveau, zelfs buten de volksboekedities van Thys, Van Paemel, Snoeck e.a., geen verstekGa naar voetnoot(28). In september 1878 kwam Rodenbach, samen met zijn vriend Pol de Mont, op verzoek van Amaat Vyncke alsdan onderpastoor te Dudzele, op vacantie-uitstap te Damme. Rodenbach schreef zijn indrukken daarover neer in zijn ‘Wahrheit und Dichtung aus meinem Leben’. Hij noteerde onder nummer 267: ‘Jantje Kraam, Uilenspiegel, Pierlala, Hansworst, Jan Klaas (Braband), Baas Kimpe, enz.’, als zovele uitingen van oude volkssagen. Volgens Prof. Baur was het wel de bedoeling van Rodenbach alle titels van deze aantekeningen tot voor- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
werp van een gedicht te makenGa naar voetnoot(29). Met Tijl is het bij Rodenbach echter niet zo ver gekomen. Enkel Van Maerlant kon Rodenbachs strijders-gemoed beroeren. En dit dan nog wel in verband met een opschrift ‘in franskiljonnetale’, ergens door de Damse burgemeester in het stadhuis aangespijkerd, dat als een uitdaging door Van Maerlant moest gedragen worden en als wekroep dienen voor de Vlaamse heropstanding. O Maerlant, 't is dat gy met ons moet herden en moet lyden, O Maerlant, 't is dat Vlaanderen wêer uit een wanhopig strijden, moet stygen groot en blij en vrij. Intusschen, Dichtervâar, gij geeft ons 't voorbeeld en gij keert daar uwen rugge naarGa naar voetnoot(30). Het is literair wel merkwaardig dat slechts Van Maerlant uit Damme bij Albrecht Rodenbach Vlaamse strijdbaarheid inspireerde, terwijl enkel Uilenspiegel uit Damme bij Charles De Coster hetzelfde deed... Lag dit in de lijn van beider gedachtensfeer? Was dit in overeenstemming met de atmosfeer, het milieu en met de culturele back-ground waarin beiden wortel hadden geschoten? Mogen wij hier (opnieuw) de tegenstelling tussen katholiek en liberaal suggereren? | |||||||||||||||||||||||||||||||
Tijls heropstanding te RoeselareEn toch herleefde Tijl in de Rodenbachstad na de eerste wereldoorlog... Waar hij voor het eerst zijn net en narrenkap vertoonde valt moeilijk met preciesheid vast te stellen. Wij vergeten niet dat Roeselaarse IJzersoldaten ongetwijfeld ook Joe English's strijdkaarten, waarop Tijl symbolisch voor Vlaanderens heropstanding getekend stond, hebben gekend. Wij menen nochtans dat volgende media hoofdzakelijk de herleving van Uilenspiegel te Roeselare hebben in de hand gewerkt: het toneel, de openbare bibliotheek en de Vlaamse strijd. Het toneel was chronologisch de eerste uiting waardoor Tijl zijn renaissance bij den volke in de Mandelstad beleefde. De stoot daartoe gaf het Vlaamse Volkstoneel onder leiding van Anton Van de Velde. Voor het speelseizoen 1925-26 stond het spel ‘Tyl’ van Van de Velde reeds op het avant-garde repertorium van dit toneelgezelschap. Het oogstte een daverende internationale roem in de ‘Comédie des Champs Elysées’ te | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Parijs op 23 juni 1927, in het ‘festival international de l'art dramatique’ waarvan Firmin Gèmier (1869-1933) de promotor was. Daarna ketste het gezelschap met dit succes gans Vlaanderen afGa naar voetnoot(31). Ook te Roeselare kwam het Vlaamse Volkstoneel met ‘Tyl’ voorbij in 1929-30 (de juiste datum kon ik niet achterhalen) op vraag van de plaatselijke ‘Vlaamse Oudstrijders’ afdeling. Staf Bruggen (1893-1964) was ‘Tijl’, terwijl (zijn latere echtgenote) Tilly Speybroeck de rol van ‘Nele’ vertolkte. Dit Vlaams-nationaal werk met zijn roep naar heropstanding en bevrijding vond in de Mandelstad weerklankGa naar voetnoot(32), niet alleen op de scène, waar het de eerste glimp van het modernistische toneel liet schijnen. Voor het spijzen van het ‘Romefonds voor de K.S.A. Studentenbedevaart’ naar de Heilige Stad in 1939, stichtte de afdeling wijsbegeerte aan het Klein Seminarie te Roeselare een ‘Uilenspiegel-Cabaret’. Het trad in het studentenmidden op met een Vlaams programma, om de nodige reis-centen te verzamelen... Animator was Karel De Wilde, de huidige deken van Ieper...Ga naar voetnoot(33). Onder de tweede wereldoorlog speelde het Studententoneel van hetzelfde seminarie in het schooljaar 1941-42 fragmenten uit Van de Velde's ‘Tyl II’. Regisseur was Jeroom Verhaeghe, tegenwoordig programmator bij de T.V. Voor de studentenschaar klonken - onbewust misschien maar tevens veelbetekenend - de vrijheidsoproepen tussen de oude muren van het ‘bezette’ onderwijsgesticht. ‘Leeuwland! Vriland! Vlaanderland!
Land onzer liefde! Weergeboren.
Dietschland! Moerland! Steekt de horen
Roeland,
Jubelt en rameit!
Vlaams en vri in eeuwigheid!’Ga naar voetnoot(34).
In 1941 speelde de toneelgroep ‘De Blauwvoet’ een bedrijf van Anton Van de Velde's ‘Tijl II’ in de zaal ‘Patria’. Bij de studenten was Uilenspiegel een ‘figuur’ geworden, de man waarmee men schermde. Naast Van de Velde's Tijl was ook die van de Vlaamse fransschrijvende toneelauteur Mi- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
chel de Ghelderode, voor hem geen onbekende. Reeds in 1940 regisseerde E.H. Albert Lombaert De Ghelderode's effectenspel ‘De dood van Uilenspiegel’. De externen van het Klein Seminarie hernamen dit moeilijke spel in drie bedrijven op Christus-Koningdag 1950 in de regie van E.H. Lode St. Martin met een slaande modernistische enscenering. De ‘oude’ Tijl die De Ghelderode ten tonele brengt in een bijna ononderbroken tweespraak met Lamme Goedzak, geprojecteerd tegen de bourgeois-stadsmagistraat van Damme, heeft zeker én spelers én kijkers roerend beïnvloed. Het effect-volle herrijzen van de ‘Geest’ van Uilenspiegel bij het einde van het stuk, een ‘geest’ die aan het inhoudelijke van de Tijl-thematiek wel zeer reële aspecten toevoegt, liet ook bij de studenten de Tijl van Van de Velde evolueren naar een na-oorlogse Uilenspiegelfiguur. Het openbaar bibliotheekwezen heeft zich te Roeselare slechts na de eerste wereldoorlog als volgt ontwikkeld: in 1921 de H. Germanabibliotheek (Nijverheidsstraat 14); in 1923 de Sint-Lutgardisbibliotheek (nu aan de Grote Markt 30), in 1924 de Bibliotheek voor Volksontwikkeling van het Klein Seminarie (nu: Zuidstraat 37). Later volgden: in 1943: Sint-Amandsbibliotheek (Cichoreistraat), in november 1953: Bibliotheek van het Willemsfonds (Scharestraat) (dit was eerder een hernemen van de bibliotheek van ‘De Leopoldisten’ die reeds vroeger samenwerkte met het Willemsfonds); in 1963: de O.L. Vrouwbibliotheek en in 1965 de Louis De Brouckere-bibliotheekGa naar voetnoot(35). Op 19 april 1933 kocht de Sint-Lutgardisbibliotheek de volksroman van Auctor (Jan Bruylants 1870-1928) aan: ‘Tijl Uilenspiegel aan het Front en onder de Duitschers’, in 1921 bij L. Opdebeek uitgever te Antwerpen verschenen (348 blzn.). Dit volksboek verspreidde ongetwijfeld de eigentijdse Tijlfiguur van vrijheid en verschalking van de vijand, van durf en heldenmoed, onder de Roeselaarse lezers. Het was de inzet van een reeks Tijl-boeken, wier aantal de hernieuwde populariteit bewijst, vooral na de tweede wereldoorlog, van de Vlaamse held. Om dit te waarderen volgt een chronologisch lijstje van de Tijlboeken in de Roeselaarse openbare bibliothekenGa naar voetnoot(36). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Uit dit lijstje blijkt dat Tijl te Roeselare voor het lezend publiek herleefde niet zozeer langs De Costers werk om, maar wel langs de volksromans van Jan Bruylants. Dit lag volledig in de lijn van de Tijl-herleving in katholiek Vlaanderen. Daarvan gaf Auctor-zelf de motivering: ‘Ook was mijn doel, na de poetsen der jeugd van Uilenspiegel, waarvoor ik de overlevering van nabij heb gevolgd, de tijden van rampspoed en verdrukking terug voor den geest te roepen, die onze voorouders op het einde der XVIIIe eeuw onder de Fransche overheersching beleefd hebben. Ik vond het oogenblik geschikt om te wijzen op het lijden onzer voorvaders onder de regering van onzen erfvijand, omdat velen, en voornamelijk de jongeren, de Vlaamsch-gezinde en vaderlandsche gevoelens als nutteloos en nodeloos beschouwen, omdat vele Vlamingen in den invloed van Frankrijk geen gevaar meer zien; omdat in een woord, lauwheid en lamheid overal in onze rangen heerschen. En toch is 't gevaar dreigender dan ooit... Moge mijn boek | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
eenige jongere harten doen kloppen voor eigen stand, voor eigen taal, voor ons moederland: Vlaanderen!... Meer vraag ik niet’. Als slot van dit boek peroreerde de schrijver: ‘Maar mocht een Godvergeten hand Vlaanderen opnieuw in kluisters willen klinken, dan keert Tijl Uilenspiegel weêr...’Ga naar voetnoot(37). (wordt voortgezet) Dr. jur. M. De Bruyne |
|